r 197.
MIDDELBURGSCHE
Vrijdag
1875.
COURANT.
20 Augustus.
Middelburg 19 Augustus.
Dienstvervanging.
Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2™ Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.GO.
lil.
Gisteren trachtten wij aan te toonen dat de op
neming in de gelederen van jongelieden van ver
schillenden stand geen afgunst of vijandschap onder
de miliciens te voorschijn zou roepen. Wij vinden in
het jongste nommer van het weekblad Pro Patria
echter eene beschouwing, waarin betoogd wordt dat
juist het tegenwoordige stelsel van dienstvervanging
eene ongelijkheid in de kazerne schept, vrij wat
ergerlijkervrij wat meer tot afgunst opwekkende,
dan het natuurlijk verschil dat eenmaal tusschen
verschillende standen der maatschappij bestaat. Dat
betoog, van eene zijde komende die meer dan
eenige andere met kennis van zaken spreken mag,
noopt ons nog eens op dezen kant der quaestie
terug te komen en aan de beschouwingen van Pro
Patria hier kortelijk eene plaats te geven
Geld, zoo wordt er gezegd, wordt door
de nommerverwisselaars en plaatsvervangers in de
kazerne gebrachtzij hebben over het bedrag, waar
voor zij gecontracteerd hebbende volle beschikking
en welk gebruik zij er van makenis door de proef
bewezen. Juist zij worden door dat geld in staat
gesteld om zich aan losbandigheid en dronkenschap
over te geven en dat maakt dat die geheel onont
wikkelde menschen zich dikwijls aan vergrijpen
tegen de krijgstucht, aan insubordinatie schuldig
maken.
Wordt de dienstvervanging afgeschaft, dan zal men
de 2000 plaatsvervangers en nommerverwisselaars,
met eene hoeveelheid geld die hen in staat stelt
zich aan de grofste ongebondenheden over te geven,
niet langer in de kazernes krijgen. In hunne plaats
zullen er een zeker aantal, doch stellig geen 2000
jongelieden komendie over veel geld te beschikken
hebbenmaar die door de wijze waarop zij hun
geld hebben leeren besteden, zeker door hun voor
beeld minder kwaad zullen doen dan de bovenbe
doelden.
De afgunst zal toenemen, meent men. Waarom?
Dat menschen met geld zich zaken kunnen ver
oorloven waarvan menschen zonder geld verstoken
moeten blijven, leert de zoon van minvermogende
ouders zeer spoedigdat de zoon van een rijk man
misschien buiten de kazerne zal wonen en eten,
lid van een sociëteit zal worden, nu en dan zal
gaan rijden misschien dat alles heeft de zoon
van den minvermogende hem in het dagelijksche
leven ook zien doenzonder dat hij het kon navol
gen en zonder dat het hem veel deerde, want dit
zijn genietingen en gezelschappen boven zijn stand,
zijn bereik en zijn verlangen. Maar dat hij, de
zoon van een knap werkman, misschien zelf een
ambacht beoefenendezich erg behelpen moetter
wijl een „dure kerel," de rempla§ant, een
man wiens reputatie in en buiten de kazerne in
den regel slecht is, die in de maatschappij minder
verdiende en minder verdienen kon dan hij, hem
nu de oogen uitsteekt, dat kan hem hinderen. Dat
de zoon van zijn buurmandie 't in de maatschappij
„hard" had, nu „zooveel jenever kan drinken als
hij lust," terwijl hij zelf misschien niet eens een
zeer bescheiden borrel kan krijgen, of zijn min
vermogende ouders tot last moet zijn, dat is
iets wat hem meer ergert.
Ons dunkt, uit deze laatste voorbeelden spreekt
eene zoo nauwkeurige kennis van het leven in de
kazerne en van hare bewoners, dat ieder woord,
door ons er aan toegevoegd, den indruk slechts
verzwakken zou. Wij mogen het dan nu als eene
waarheid beschouwen, doör eene „stem uit de
kazerne" gestaafd, dat het stelsel van dienstver
vanging niet is een van gelijkheid, ook in de
kazerne zelve, maar van de stuitendste ongelijk
heid, welke zeker door de verdwijning der rem-
pla§anten eer weggenomen dan, verergerd zou worden.
Toch, ofschoon vele voordeelen der afschaf
fing zelfs door hare tegenstanders erkend en de
nadeelen, welke haar van die zijde worden toege
schreven hoofdzakelijk slechts hun oorsprong nemen
in zekeren onbestemden afkeer van alle verandering
in hetgeen eenmaal bestaat, blijft men haar be
strijden. Men werpt allerlei bezwaren tegen bonden
in 't algemeen en tegen het anti-dienstvervangings-
bond in 't bijzonder opmep zoekt in de personen
der onderteekenaars bewijsgronden tegen de betee-
kenis hunner onderteekening1^ alsof de vraag zelve,
de al of niet noodzakelijkheid en nuttigheid der
afschaffing, daarmede beantwoord werd. Aan den
eenen kant zegt men: Schaf de dienstvervanging
niet af, want ons volk is te anti-militair om zich
ooit in persoonlijken dienstplicht te schikken. Maar
in éenen adem laat men volgen, met eene herinne
ring aan den volksgeest van 1830: Als de nood
aan den man komt, zal ieder Nederlander uit eigen
beweging naar de wapenen grijpen. Dwang, zoo
heet het, is niet noodig óm soldaten te voorschijn
te roepen, voldoende geoefend in korten tijd om
achter onze vestingwerken, onze rivieren en ons
verdronken land, den ingevallen vijand het voort-
dringen te beletten.
De volksbeweging van 1830 bestond echter voor
namelijk uit drie bestanddeelengeestdrift, goede
wil en ongeoefendheid, Met deze drie maakt men
veel beweging, veel groote woorden, die dikwijls
nog jaren naderhand blijven weerklinken, maar
men richt er weinig mede uit tegenover een strijd-
vaardigen vijand. De Franschen bezaten in 't be
gin van 1871 juist dezelfde strijdmiddelen en het
gevolg er van was dat hunne jongelingen, te laat
doordrongen van de noodzakelijkheid om eigenhan
dig de wapenen tot verdediging van den vaderland-
schen grond te voeren, op velden en wegen in de
koude winternachten van ellende en ontbering om
kwamen, en hunne tienduizenden door duizenden
Duitschers zonder moeite uiteengedreven en gedood
werden. Zeer waarschijnlijk zouden onze vrijwilli
gers in 1830 geen ander lot gehad hebben, indien
zij in plaats van eenige ongeregelde benden opstan
delingen die men aantastte toen het ons goeddacht,
een strijdbaar leger tegenover zich gehad hadden,
dat het oogenblik en het punt van zijn aanval zich
zelf gekozen zou hebben. Toch werkt die betrek
kelijk gemakkelijk verworven zegepraal, die geen
enkel punt van overeenkomst aanbiedt met de voor
waarden onder welke thans een strijd om onze
onafhankelijkheid gevoerd zou moeten worden, nog
altijd na; toch levert zij nog steeds een even vrucht
baren oogst van goeden wil en groote woorden,
waarmede men ten slotte waarschijnlijk even wei
nig zou teweegbrengen als de Franschen tegenover
hunne overweldigers gedaan hebben.
Men wil de kracht onzer defensie zoeken niet
in de militie, maar in de schutterijen. Daaraan
wil men alles ten koste leggenkrachtige militaire
organisatie, degelijke oefening, algemeene dienst
plicht zelfs. Ieder die niet bij de militie of als
vrijwilliger dient, wil men bij de schutterij inlijven.
De drukke exercitiën, die men noodig acht, kun
nen, zoo meent men, zoodanig ingericht
worden dat de maatschappelijke betrekkingen er
weinig onder lijden zullen en de anti-militaire
Nederlander, in zijn vrijen tijd, tot zijn veertigste
of vijftigste jaar met genoegen en vrucht zich voor
soldaat zal doen opleiden. Dat is de slotsom
waartoe het Haagsche Dagblad aan het einde van
een drietal hoofdartikelen in zijn nommer van den
12en dezer kwam. Ergens anders vonden wij de
bewering dat men op die manier een leger van
250,000 weerbare mannen tot verdediging van het
vaderland zal bekomenGeldontzaglijk veel geld
zal deze inrichting van een algemeenen landstorm
natuurlijk kostenmaar daar magwaar het
de landsverdediging geldt, niet naar gevraagd
worden.
Op die wijze wenscht men de schutterij, die in
éen enkel artikel onzer grondwet, aan het einde
en als 'tware bij aanvulling van al onze andere
weermiddelen genoemd wordttot onze hoofdmacht
te maken. Ook voor de bedenking dat dan toch
de kern der verdediging, het militie-leger en de
vrijwilligerseven zwak en even gebrekkig zouden
blijven als thans, heeft men een antwoord gereed.
Dat antwoord lost zich weder op in éen enkel woord
geld. Men geve den soldaat een goede, huiselijke
woning, goede voeding, eenig zakgeld, wat meer
vrijheid, den onderofficier eene fatsoenlijke positie
en eene verzekerde toekomst. „Men doe dit alles,
en nog meer, flink en goed" en dé
anti-militaire geest der Nederlanders zal opeens
verdwijnenhet aantal vrijwillig dienende mili
ciens zal toenemende remplacanten zullen daar
door van zelf minder en het getal vrijwilligers in
gelijke mate vermeerderd worden.
In al deze schoone beloften zien wij maar éen
ding met zekerheid, namelijk dat Nederland voor
zien zou worden van eene ontzaglijke menigte
gewapende personendie aan de schatkist een last
zou opleggen buiten alle evenredigheid tot haar
draagvermogen maar in geoefendheid in ouder
lingen samenhang, in beschikbaarheid op het oogen
blik dat het gevaar dreigen zougeen voldoenden
waarborg zouden opleveren boven het thans be
staande. Persoonlijke dienstplicht daarentegen heeft
bij alle andere voordeelen nog dit voor dat hij
een eerste stap wezen zal om met de minst moge
lijke kosten, de grootst mogelijke weerbaarheid te
verkrijgen.
Het Pruisische leger, dat aan den persoonlijken
en algemeenen dienstplicht zijne zegevierende loop
baan te danken heeft, is altijd bekend geweest als
een betrekkelijk goedkoop leger. Dat doel, veel
weerbaarheid met betrekkelijk weinig kosten, wordt
ongetwijfeld ook beoogd door de conservatieve bladen,
wier vaderlandsliefde, wij niet in twijfel trekken.
Des te meer betreuren wij het dat het bond tot
afschaffing der dienstvervanging van die zijde be
streden wordt, op grond dat de poging van libe
ralen uitgaatwat blijkens de namen der
onderteekenaars niet eens juist is, dat men
in 't algemeen tegen bonden en wat daarop lijkt
iets heeft omdat er een democratisch luchtje aan
is, en dat de afschaffing naar het schijnt met de
bedoelingen van het ministerie-Heemskerk niet
overeenkomt. Wij meenen dat die pers een nutti
ger werk in 't belang des lands zou doen, door het
ministerie van hare richting tot een te gemoetkomen
aan de afschaffings-beweging over te halen.