MIDDELBURGSCHE COURANT BIJVOEGSEL Middelburg 11 Augustus. VAN DE van Donderdag 12 Augustus 1875. N° 190. De Arnhemsche courant is van gevoelen dat de al gemeene dienstplichtwelke zij beschouwt als een ongeluk voor onze bnrger-maatschappijenals een on tegenzeggelijk kwaad, niettemin ook voor ons land een noodzakelijk en een onvermijdelijk kwaad geworden is. Nu de groote mogendheden van hunne landen leger kampen en van hunne steden kazernen gemaakt hebben, nu zij bepaald hebben dat menom in het genot zijner burgerrechten te treden, eerst soldaat moet geweest zijn, nu kunnen de kleine landen en volken niet na laten dit treurig voorbeeld te volgen. Algemeene dienstplicht is nu de onmisbare voorwaarde aller weer baarheid geworden. üit den algemeenen dienstplicht vloeit naar de be schouwing der Arnh. Ct., de persoonlijke dienstplicht voort. Daarom acht het blad de pogingen door generaal van Limburg Stirum aangewend om eerst den persoon lijken dienstplicht te doen invoeren, verkeerd. Alge- gemeene dienstplicht moet voorafgaan en daar deze in strijd is met het achtste hoofdstuk onzer grondwet, moet grondwetsherziening voorafgaan. Zoolang aan ons grondwettig stelsel van eene door loting uit de inge zetenen voltallig gemaakte militie wordt vastgehouden, beschouwt de Arnh. Ct. den persoonlijken dienstplicht der lotelingen als de grootst mogelijke ongerijmdheid en onredelijkheid. Ofschoon zij nu in dezen tijd niet gaarne eene grondwetsherziening op touw ziet zetten, meent zij echter dat hetgeen het zwaarst is, ook het zwaarst moet wegen. Alleen door hoofdstuk VIII in zijn geheel te herzien, kan ten minste dit hoofdonderwerp, de defensie, voorgoed en doeltreffend geregeld worden. Onze Haagsche correspondent schrijft ons het volgende „De circulaire van den minister Heemskerkde naïeve openhartigheid van mgr. Paredis en andere dergelijke omstandigheden hebben voor ditmaal de beweging der verkiezingen aan den gang gehouden tot iets langer dan de optelling der cijfers duurde. Het is natuurlijk dat eene verliezende partij haar verlies aan allerlei on behoorlijkheden van de winnende tegenpartij toeschrijft, en over geknoei, onwettigheid en dergelijke gruwelen klaagt. Van dit standpunt is de brief van den minis ter Heemskerk aan het adres van de burgemeesters en schoolopzieners, die de verkiezing van aan de regee ring ongevallige candidaten bevorderen, niet onnatuurlijk en moet men zelfs dankbaar zijn dat hij niet verder is gegaan dan dit a posteriori optredenwanneer men zich herinnert hetgeen dezelfde minister in den gulden ontbindingstijd op hetzelfde gebied heeft gedaan. Toen werden er ook circulaires aan den burgemeester gezon den, maar vóór de verkiezingen en in algemeene ter men vervat; thans daarentegen wordt aan de burge meesters schoolopzieners en andere ambtenaren de les gelezen omdat zij den de regeering niet aangenamen cadidaat Tak in het kiesdistrict Zutfen hebben aanbe volen. Zooals echter reeds ergens, ik meen in de Arnhemsche courant, betoogd is, de beide aanschrij vingen van den heer Heemskerk stemmen daarin over een en verschillen daarin ook juist van de niet zonder ophef opgehaalde aanschrijving van Thorbecke aan een burgemeester in Zuid Hollanddat de tegenwoordige minister alleen bedoelde de ambtenaren te beteugelen, die der regeering onaangename candidaten dorsten aan bevelen, terwijl zijn voorganger een burgemeester waar schuwen deed, die geijverd had voor de verkiezing van een candidaatdie een geestverwant was van de regee- rende partij. In zijn circulaire van 1868 stond Heems kerk toe dat de burgemeesters deel namen aan „raad pleging en gedachtenwisseling met hunne medekiezers" hetgeen hun in 1875 slechts uitsluitend incognito vergund schijnt te zijnmaar hij voegde er by dat ze de „jegens de regeering verschuldigde welvoegelijk- heid" daarbij behoorden in acht te nemen of iets der gelijks, met andere woorden, dat ze voorzichtig moes ten wezen, en de toenmalige „regeeringscandidaten" niet al te fel mochten bestrijden. Het komt mij echter voor dat, niettegenstaande dit onderscheid, tegen de beide circulaires van den heer Heemskerk en tegen de aanschrijving van den minister Thorbecke hetzelfde bezwaar bestaat, namelijk van een grondwettig recht op onwettige wijze te verkorten. Vóórdat ik het punter onwettigheid bespreek ga echter nog een woord oraf. Zekere handeling kan i volkomen wettig en do geene enkele wet verboden 1 zijn, en toch ongeoorloof of althans niet wenschelijk worden geacht. Ik acht et daarom zeer denkbaar dat een minister, die, zondetan de wet daartoe het recht te ontleenen, een aan em ondergeschikt ambtenaar eene handeling ontraadt,'aarvan het plegen door geene enkele wettelijke bepalinjvc rboden wordt, lof in plaats van blaam verdient. 0] een voorbeeld te nemen uit den kring waarin we onau jui3t bewegengeene wet verbiedt een burgemeesteof een lid vau den gemeente raad om invloed uit te oenen op de verkiezingen voor dien raad; bij herhalingen voortdurend gebeurt het zelfs. Toch acht ik zoqtaigen invloed in de hoogste mate onvoegzaam, en zc ik den minister prijzen die hij heette Thorbecke, Heemskerk, of wie ook daarop de aandacht delburgemeesters vestigde en op de verkeerde gevolgen vi deze slechte praktijk wees het deelnemen en parttiezen van burgemeester of raadslid aan de voorbeiding eener verkiezing voor den gemeenteraad, is vo< den eersten gevaarlijk omdat ze hem medesleept in peoonlijke veeten en verschillen, waar hij zich buiten net houdenen is voor den tweede onraadzaam omdt de kiezers niet gaarne den mandien zij terecht als innen lasthebber beschouwen, als ongevraagd raadsmai zien optreden om te zeggen wien zij nevens hem met hn mandaat zullen bekleeden. Het is mij dan ook ®eds als een nieuw bewijs van de lage politieke ontrikkeliug van 's Gravenhage toegeschenen, dat bij vrkiezingen voor den Haag- schen gemeenteraad de nit aan de beurt van aftreding zijnde leden van die vergdering in kiezersvereenigingen en elders zoo luid medesjeken. Nog dezer dagen zagen we hier in den Haag hetvreemde schouwspel van een gemeenteraadslid,trouwens een dier leden waarbij het doorzicht niet in dezelfdi verhouding als de leeftijd is toegenomendie aan ene kiesvereeniging een standje in het „dagblad zijner ieuze" maakt omdat zij, hem bij zijne aftreding geet candidaat gesteld hebbende, daarentegen thans een -nder aftredend lid wèl can didaat stelde, boven wen hij zich zeiven, met een wonderlijk gemis van slfkennis, meende te mogen stellen, en andere aftrdenden niet ter herkiezing voordraagt welke hij alweder herkieslijk acht. Had nu de minister Heemskrk gewaarschuwd tegen der gelijke, met de welvoejlijkheid strijdende inmenging in verkiezingszaken, ik au, ook al was die waarschu wing niet geworteld in enige wettelijke bevoegdheid, zoo noodig de pen hebber opgenomen om hem te ver dedigen en zijne goede, bedoeling te prijzen. Maar dit heeft de minister niet gsdaan, en het was trouwens bezwaarlijk van hem te virwachten omdat hij zelf, lid van de tweede kamer zijidezich hier ter stede veel moeite gegeven heeft vooi de verkiezing van geestver wanten in de tweede kaner; het gevoel van politieke welvoeglijkheid is derhave bij den heer Heemskerk niet zoo teeder als bij rnderen. Trouwens het geldt hier eene zaak van gevielwaarover niet te twisten valt. Maar de minister heeft zich op een ander stand punt gesteld en in het agemecn de stelling verkondigd dat ambtenaren zich niet rechtstreeks met verkiezingen moeten inlaten. De quaeitie van welvoeglijkheid komt dus in het geheel niet te: sprake, en de quaestie van wettigheid blijft alleen lestaan. En dat die quaestie van wettigheid niet aiders dan in het nadeel van 's ministers circulaire kan worden opgelost, lijdt bij mij geen twijfel. „Om dezen brief niet buitensporig lang te maken geef ik mijne gronden in een volgend schrijven open leg ik thans de pen nedtr na u bericht te hebben dat de tweede kamer, indien ze morgen hare werkzaam heden niet hervat, misschien faute de combattant maar stellig niet uit gebrek aan werk onverrichter zake naar huis zal terugkeeren. Het regeeringsantwoord op het tweede (of derde?) verslag betrekkelijk het hooger onderwijs is gereed; er is eene nieuwe editie van het wetsontwerp ingediend, zoodat de kamer, wanneer ze maar wil, thans behalve de nieuwe indeeling der kiesdistricten ook dit zeef belangrijk onderwerp in het einde der hondsdagen zal kunnen gaan behandelen. De tweede kamer heelt echter reeds dikwijls getoond niet alles te willen doen, wat zij doen kan." Het muzikale festival te Goeshet eerste van dien aard door de vereeniging voor volksvermaken aldaar uitgeschrevenheeft Maandag jl. met het beste gevolg plaats gehad. Nadat met den trein van 10.39 de laatste gezelschappen waren aangekomen begaf de stoet zich in optocht naar de conceitzaal, voorafgegaan door eene eerewacht te paarddoor het bestuur der vereeniging in een rijtuig gezeten, en door een ander rijtuig waarin zich vier jonge meisjes, met de uit te reiken eereme talen bevonden. Nadat in de concertzaal de welkomst toespraken gehouden waren had op de Markt, in eene daartoe opgeslagen tribune, de uitvoering plaats. Ieder gezelschap voerdein de volgorde door het lot aange wezen, twee stukken uit. Des middags had door alle vereenigingen gezamenlijk, 250 executanten sterk de uitvoering plaats van een toonwerk van den heer Edzard Grefe, muziek-directeur te Goes, getiteld „de Zeeuwsche Leeuw." Op de warme toejuichingen die aan deze uitvoering ten deel vielenwerd het stuk nog eens herhaald. Ieder gezelschap deed, na het uitvoeren zijner nom- mers, eene muzikale wandeling door de stad, zoodat geheel Goes gedurende den dag van muziek letterlijk weerklonk. Des avonds werden in de concertzaal aan alle vereenigingen herinneringsmedailles uitgereikt, welke door de voorzitters der verschillende gezelschappen uit handen der jonge meisjes in ontvangst werden ge nomen. Voorts werden nog uitgereikt: Aan de fanfare „de leerzuchtige broeders" van Zele (Oost-Vlaanderen) eene medaille en f 75, als zijhde de verst gekomene vereeniging. Aan de fanfare „Kunstliefde" van Suffelaere (O. VI.) eene medaille, als zijnde het talrijkst gezelschap. Aan de fanfare van Zele bovendien eene medaille, wegens het fraaiste burger costuum. Eindelijk werden nog toegekend eene premie van f 75 aan de fanfare „Prins Hendrik" van Heinkenszand, een van f 50 aan„de leerzuchtige broeders" van Zele en eene van /"25 aan „Eensgezindheid" van Vlissingen. Den heer Grefe werd wegens zijne compositie eene onderscheiding uitgereikt, die hem met eene toespraak door den voorzitter der vereeniging voor volksvermaken werd overhandigd waarvoor de bekroonde met eenige hartelijke, woorden zijn dank betuigde. Het feest werd in de beste orde en met groote op gewektheid gevierd en besloten door een bal in de fraai verlichte sociëteit „Van ongenuchten vrij", dat tot aat in den nacht voortduurde. Koloniën. Te Java werd voor eenigen tijd de doodstraf vol trokken aan twee Javanen de reeds vroeger genoemde Soerolok8ono en Kassan die ongeveer een jaar geleden aan een ketjoepartij in de dessa Kali-Anjar (district Demak) deel namen. De executie had op de aloon- aloon (open grasveld vóór het huis des regents) plaats, waarvan een gedeelte door 160 dessahoofden en 480 met pieken gewapende inlanders was afgezet. De assistent-resident, de regent, de Wedono's der ver schillende districten en andere autoriteiten waren tegen woordig. Vrees of droefheid bij de veroordeelden zei ven voordat zij de straf ondergingen was volstrekt niet waar te nemenin 't wit gekleed en met bloem kransen omhangen, waren zij zeer bedaard: 'thad er zelfs meer van dat zij naar een amfioenkit gingen dan naar de galg. Als men in plaats van een galg een guillotine gebruikte, zou er bij de Javanen wèl vrees voor de doodstraf zijn. Locom Een Arabier te Soerabaija, Bob Said genaamd, is voor de justitie gebracht onder beschuldiging van een Christen jongeling tot het mahomedaansche geloof te hebben overgehaalddoch wegens gebrek aan bewijzen vrijgesproken. Als een bewijs dat de veelvuldige klachten over de politie op Java door de slechte betaling van de politie-dienaren niet minder talrijk worden gemaakt, diene dat een Javaansch agent, die belast werd om een twintigtal gevangenen van Samarang naar eene gevangenis over te brengendie twee a drie dagreizen ver gelegen wasals vergoeding voor deze reis de som van acht en zestig cent ontving. Voor dat loon moest de man zich nog verantwoordelijk stellenindien een zijner twintig boosdoeners hem onderweg ontsnapte! In 1864 werd de toenmalige regent van Tagal (Java) vermoord. Naar het schijnt was de oorzaak van dien moord te zoeken in eene ongeoorloofde verbintenis der vrouw van bedoelden regent met diens patih (onder geschikt ambtenaar). Teneinde den regent uit den weg te ruimen, zetten de beide schuldigen door het uitdeelen van opium en door andere kunstgrepen het volk oper onstond een opstand en de regent werd door het volk omgebracht; ofschoon verschillende op standelingen destijds ter dood veroordeeld werden,ont dekte men de eigenlijke daders van den moord niet. Thans, na verloop van elf jaren, schijnt men den hoofddader, zekeren Tjemoeka, die aan vierlitteekens te herkennen was, met nog acht medeplichtigen in handen te hebben. Zij staan te Samarang terecht. Een aardig incident heeft zich nog in een der zittingen voorgedaan. Onder de beklaagden bevindt zich een vrouw, die altijd als een man geleefd had: zij was als zoodanig gekleed, rookte, was zelfs, voor zoover dat mogelijk is, met een vrouw getrouwd. Men twijfelde aan de identiteit en niet onnatuurlijk dat men zich nu afvroeg of zij van het mannelijk, vrouwelijk, of van het onzijdig geslacht was. Van achteren gezien was het een vrouw. De zaak zal nog ruim twee maanden in onderzoek blijven. Gisteren (9 Augustus) vierde een hooggeplaatst in- landsch ambtenaar op Javade regent van Sidho-Ardjó zijne 50jarige dienstvervulling. Geboren in 1805, vertrok

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 5