de akte van oprichting van de naamlooze vennootschap „de Veersche reederij," te vestigen te Veere. Onder genoemden naam heeft deze vennootschap ten doel de zeevisscherij. Zij is aangegaan voor den tijd van vijf jaren. Het kapitaal is bepaald op /7000, verdeeld in 50 aandeelen, ieder van 140. Het bestuur is opgedragen aan twee directeuren en drie commissarissen. Men schrijft ons uit Rotterdam van Zondag: Het XIIe Nederlandsch Zangersfeest is hier gevierd. Liedertafels uit verschillende oorden van het landte zamen duizend zangers uitmakende, werkten daartoe mede. Om eene uitvoering op zoo groote schaal te kunnen houden, was hier geen lokaal te verkrijgen. Men heeft daarom een reusachtig houten gebouw opge richt hetzelfde dat bij de jongste studentenfeesten te Leiden gediend heeft, maar nu inwendig veel verfraaid en voorzien van een orkest over de geheele breedte van het gebouw, terwijl buiten het gebouw een fraaie geïmproviseerde tuin is aangebracht met muziektem pel enz. De ontzettend hooge- kosten voor dit feest zijn grootendeels gevonden door bet plaatsen van kleine aandeelen onder het publiek, die tevens toegang gaven tot de verschillende festiviteiten. Nadat Vrijdag de verschillende deelnemende lieder tafels hier waren aangekomen, werd des namiddags het feest met de gebruikelijke toespraken geopend. Het park-orkest uit Amsterdam, onder directie van Jen heer Stumpfï, luisterde de opening van het leest op. Ik spaar uwen lezers een verslag van deze inleidende fees telijkheden, zoomede van de repetitiën, enz., om ter stond tot de groote uitvoering zelve te komen, die gis teren avond plaats hadin tegenwoordigheid van een publiek, zoo talrijk, dat het feusachtige lokaal nog plaats te kort aanbood. Ik weet niet, welk voorstelling zich uwe lezers ma ken van eene uitvoering, waartoe een koor van 1000 zangers meewerkt. Iets kolossaals is dat zeker, maar uit het oogpunt van kunst is de indruk niet wat men er van verwacht had. Een koor van 200 zangers, vol doende geoefend en aan samenwerking gewoonzooals ons de muziekfeesten der Maatschappij van toonkunst te genieten gavenin een kleiner lokaalmaakt veel dieper en grootscher indruk. Voor een deel is dit te wijten aan gebrekkige accoustiekofschoon men de medewerking had ingeroepen van den heer Lefèbvre te 's Hage, wiens verdiensten op dit gebied bekend zijn, doch die te worstelen had met moeilijkhedenuit den bouw en de reusachtige afmetingen van het lokaal voortvloeiende. Toch voldeed menig nommer van het goed gekozen promma uitmuntend. Alle lof komt toe aan de heeren Heijblom, Richard Hol, van der Linden en Heinze, die beurtelings den dirigeerstok zwaaiden. Onze eenige Eichard Hol was de held van den avond. Zijne prach tige „Heiligerlee-cantate" wekte groote geestdrift, en de wijze waarop hij dirigeerde, bezielde de zangers in hooge mate. Slechts twee solisten werkten mede: de sopraan mej. Gips uit Dordrechtdie ook nu weder lauweren oogstte, en de bariton Blauwert uit België, die zeer gelukkige stemmiddelen bezit, doch wiens voordracht te wenschen overliet. Z. K. H. prins Hendrik der Nederlanden woonde deze uitvoering bij, na reeds te voren op de matinée, waar het muziekkorps onzer schutterij onder directie van Hutschenruijter een keurig programma uitvoerde, tegen woordig te zijn geweest. Heden en morgen worden de feestelijkheden voortge zet; van avond laten de afzonderlijke liedertafels zich hooren. Een concours is er echter niet. Op de vergadering van afgevaardigden der verschil lende liedertafels is Nijmegen aangewezen als de plaats waar het volgende zangersfeest gehouden zal worden en zijn tot feestdirecteuren benoemd de heeren Richard Hol en J. L. Heinrichs. Onderwijs. De heer J. A. Manus van der Jagt, hoofd onderwijzer te Burgh (Schouwen), herdacht den 31CD Juli zijne veertigjarige ambtsvervulling. Tal van gelukwenschen en eenige smaakvolle geschenken vielen hem ten deel. De school was netjes met bloemen en loovers versierd en werd des avonds verlicht. Uit de meeste huizen wapperde de vlag, als een blijk van ingenomenheid der gemeente met het feest van een barer verdienstelijkste burgers. Kerknieuws. De heer Sijpkcs, predikant te Elburg, heeft voor het beroep naar Vlissingen bedankt. De heer Michelsen predikant bij de Evang. Luth. gemeente te Zierikzee, beroepen naar Kampen, predikte gisteren namiddag zijn afscheid naar aanleiding van 2 Cor. 11 vers 11. Bij het einde der godsdienstoefening zong de gemeente hem toe Gezang 383 vers 4. Gemengde berichten. Het gisteren avond in het Schuttershof alhier door het harmoniegezelschap Accelerando gegeven zesde volks concert, werd door slechts 450 personen bezocht. De schoone toekomst, welke de havens op Wal cheren te gemoet gaan, schijnt naijver te wekken. Zoo lezen wij in het Journal de Calais, dat men te Dover en te Ostende niet vrij van bezorgdheid te dien aanzien is. Stoomposl Gisteren middag omstreeks half twaalf uur arri veerde te Vlissingen per stoomboot van Neuzen het muziekgezelschap „Harmonie" van Hulst. Door het Vlissingsch muziekgezelschap „Ons genoegen" bij de aanlegplaats opgewacht, marcheerde het al spelende de stad door, voerden eenige stukjes uit bij den burge meester en werd daarna ontvangen in den Prinsentuin. Des namiddags maakte het andermaal eene promenade door de stad en vertrok weder te 5 uren naar huis. Te Sheerness is aan het hoofd waar de stoomschepen der stoomvaartmaatschappij Zeeland aanleggeneen Met genoegen slaan wij den vooruitgang der werken voor het droge dok der heeren van Zeijlen en Decker alhier gade. Reeds is, gelijk onze stadgenooten dage lijks zien kunnen doch door elders wonenden misschien met belangstelling vernomen zal worden, het geheele daarvoor bestemde terrein van gedaante veranderd. De Dambrug is opgeruimd en aan het wegruimen der laatste overblijfselen daarvan wordt gearbeideen noodbrug is gelegd en aan het dempen van het ach terste gedeelte van den Dam is men bezig. Het belang rijkste van den arbeid is echter op het oogenblik het maken van den afsluitdamdie als de sleutel van het geheele werk is. Van zeer stevige constructieis die dam zoo goed als gereed en zal waarschijnlijk heden of morgen het water uit de damruimte worden wegge laten. Dan zal de gedurende jaren voor het oog be dekte bodem zichtbaar worden en zullen wellicht de reukorganen der nabij wonenden op minder aangename wijze worden aangedaan. De heiingen die tot dusverre hebben plaats gehad, dienden tot proef. Na het af tappen van het water zal met de stoomhei het werk worden aangevangen. Ook de keermuureen vroeger schrikbeeld van vele Dambewo- nersis reeds een -goed eind gevorderd en heeftge- looven wij, zijne slechte reputatie tot dusverre niet be vestigd. Het blijkt toch dat hij niet hoog genoeg is om voor volwassen personen het vrije gezicht in eenig opzicht te belemmeren. Voor kinderen vermindert hij daarentegen aanmerkelijk de kans om in het dok te vallen. Wat eindelijk de vroeger zoo dikwijls geuite vrees betreft, dat de huizen op het smalste gedeelte der kadena het afgraven van een gedeelte grond door eene soort van duizeligheid zouden bevangen worden en voorover in het dok stortende daarom trent geloopen hebbende geruchten behooren tot dusverre gelukkig tot het rijk der fabelen. De voorraad aangevoerde metselsteenen lijkt, opper vlakkig gezien, wel voor twee dokken voldoende. Moge, door het snel en voorspoedig vorderen van het werk, de berg snel in hoogte afnemen! De uitslag der herstemming voor leden van den gemeenteraad te Westkapelle is als volgt: Getal kiezers 100. Ingeleverde geldige biljetten 52. Gekozen W. Eoelse Wz. met 41 stemmen. Eene derde lijst van toegetredenen tot de vereeniging tct afschaffing der dienstvervanging, opgericht door den generaal van Stirum, bevat 90 namen. De onder- teekenaars behooren weder allen tot degenen die, door hunne maatschappelijke positie, waarschijnlijk van de bevoegdheid tot dienstvervanging gebruik zouden kun nen maken. In de Staats cöurant van heden is opgenomen het koninklijk besluit van 30 Mei jl. waarbij bewilliging wordt verleend, op het door den heer A. M. van Rijs oort van Meurs, notaris te Veere, ingediend verzoek schrift tot het erlangen der koninklijke goedkeuring op op. Het was ongeveer negen uur 's avonds, en erg donker. Het arme meisje opende behoedzaam de deur en keek de straat op; alles was stil. Cécile sloop zon der eenig gerucht te maken naar buiten en richtte haastig hare schreden naar den kant van de rivier. Toen zij aan den eenzamen oever gekomen was, wierp zij haar hoed in het water. De stroom voerde hem mede, en wierp hem een eind verder weder op het droge. Inmiddels had zij een anderen hoed dien zij medegenomen had opgezet, en was een dwarsweg inge slagen, die haar na eenigen tijd aan het naastbij zijnde spoorwegstation voerde. Weinig uren later scheepte zij zich naar Engeland in. Zij was voor allen gestor ven; zij was dood en vrij. Wat zou zij beginnen? Zij was voornemens, zich naar Londen te begeven, den kende dat zij daar beter verborgeu zou kunnen blijven, dan ergens elders. Terwijl zij, op de verschansing van het schip leunende, allerlei plannen voor de toekomst vormde, nam zij den trouwring van haar vinger en liet dien in zee vallen. Misschien zou het haar aan den noodigen moed voor hare onderneming ontbroken hebben, indien zij het gelaat van den kolonel had kunnen zien, toen deze den volgenden ochtend het huis ledig vond. Met beven de vingeren opende hij den aan hem gerichten brief. Die behelsde alleen deze woorden: „Vergeet en ver geef mij, vaarwel!" „Wat wil zij daarmede zeggen? Waar is zij heengegaan? riep Houston, den brief aan Villars, die met hem medegegaan was, toereikende. O! waarom behandelt zij mij zoo? Mijne arme Cécile! mijne liefste! ik wilde immers geen dwang op haar uitoefenen. Ik heb haar gisteren niets anders gezegd, dan dat ik haar wel eens wenschte te spreken. Wat moet ik doen, Villars?" „Ga met mij mede, en laat ons haar gaan zoeken; wij zullen haar zeker terugv nden, en dan zullen wij de zaken trachten te schikken." Houtson was echter aanvankelijk niet van zijne plaats te krijgen; wanho pend bleef hij op het korte briefje staren. Het onder zoek begon. Toen de kolonel van de verbijstering der eerste oogenblikken bekomen was, liep hij mede met eene onvermoeide volharding de geheele landstreek door. Er werd als 'tware eene geregelde klopjacht gehou den. Na eenige dagen te vergeefs gezocht te hebben, vond men, zooals Céeile voorzien had, den hoed aan den oever van de rivier. Men bracht hem bij den kolonel, die op dat oogenblik in eene andere richting aan het zoeken was. Toen hij eenigen tijd later, bleek, met bemorste kleederen en verwilderd gelaat thuis kwam, zag hij den natten hoed op de tafel liggen. Hij ging er - naar toe, boog zich voorover, bezag het kleedingstuk gedurende eenige minuten; toen begreep hij op eens allesMet een doordringenden kreet hief hij zijne armen omhoog en riep hij uit: „O! mijn God! Zij beeft zich zij heeft En als een blok viel hij op den vloer neder. Houston's leven hing langen tijd als aan een zijden draad. Eindelijk begon hij echter langzaam weder te herstellen, maar daar hij het onmogelijk kon uithouden in de omgeving, waar alles hem aan Cécile deed den ken, verliet hij den dienst. Van toen af bleef hij bijna voortdurend aan boord van zijn jacht, waarmede hij van het eene land naar het andere kruiste, terwijl hij de steden vermeed en ieder ontvluchtte, die hetn in zijne betere dagen gekend had. Zijne matrozen hielden veel van hem, want hij was onversaagd in het gevaar, goed en toegefelijk voor zijne bemanning. Wij zullen Cécile in de moeielijkheden die haar te Londen wachtten, niet volgen. Den kost verdienen is altijd een bezwaarlijk werk voor eene vrouw. Hoeveel zwaarder was die taak niet vcor een jong meisje, dat zich verborgen moest houden, en hare vrienden, die haar hunnen steun hadden kunnen verleenen, meteven- veel zorg moest ontvluchten, als waarmede een ander hen zou hebben opgezocht. Meer dan een jaar is er voorbij gegaan. Wij vinden onze heldin terug op een buitengoed, bij eene oude kennisdie haar bij toeval ontmoet en haar als juf frouw van gezelschap in huis genomen heeft. Cécile had de eerste maanden, die op hare vlucht gevolgd waren, in eene voortdurende ongerustheid van ontdekt te worden doorgebracht. Van lieverlede echter vermin derde die onrust, en begon zij zelf het gevaar van haar toestand bijna te vergeten. Toen zij op zekeren namiddag eens alleen tehuis was, begaf zij zich in de oranjerie om wat bloemen te plukken, waarvan zij ruikers wilde maken. Al zin gende trad zij de kamer weder binnen, en zoo druk was zij bezig met den geurigen oogst dien zij ingeza meld had en in haar boezelaar droég, dat zij den vreemdeling niét opmerkte, die in den hoek van een der vensters van het salon ten halve verborgen, haar met een bleek gelaat en met door den schrik wijd ge opende oogen, strak door de opening der neerhangende gordijnen aanstaarde. Op eens merkte Céeile dat iemand haar gadesloeg: zij richtte haar hoofd op en bleef verstomd van schrik staan, toen ze kolonel Hous ton herkende, die op een schrillen toon uitriep: „God almachtighebben de wateren hunne prooi terug gegeven {Vervolg hierna

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 2