BUITENLAND. Algemeen Overzicht. De catechismus en de militaire dienst. het tekort verklaart zij niet te kunnen opgeven. De commissie meent als vaststaande te mogen stellen dat de boekhouder panden noteerde die niet bestonden. De commissie heeft uit ingewonnen inlichtingen bij de heeren mr3 Fokker en Cau, de overtuiging bekomen dat het den boekhouder doenlijk is geweest om de leden der commissie die de telling deden (de heeren Landsknegt en Tachi) te misleidendoch tevens dat indien de leden, het gewicht dier telling begrijpende, die taak vervuld hadden met den noodigen ernst en met nauwkeurigheid, het bedrog door hen had moeten ontdekt worden. Daar het nu niet op die telling aankwam, zoo moet de onware verklaring van de daarmede belaste com missarissen, telkens afgelegd in de na de telling vol gende vergadering voor het bestuur als de voorname, zoo niet de eenige oorzaak worden beschouwdwaarom dat bedrog zoovele jaren achtereen is kunnen gepleegd worden. Nu rijst van zelf de vraag „kan het bestuur der bank voor dat nadeel aansprakelijk worden gesteld of zoo niet het geheele bestuurkan men alsdan van de leden, die hunne taak zoo weinig nauwkeurig hebben vervuld, vergoeding vorderen?" De vraag of het toez;cht van het bestuur op den boekhouder steeds zoodanig is geweest dat het bestuur zich daaromtrent kan verantwoorden, moet (deels beves tigend, deels ontkennend worden beantwoord! Eeeds in 1854 ontdekte een der ledendat er in de kas van den boekhouder een tekort was van f 7000. De boekhouder, ter verantwoording geroepen, kon niet aanwijzen hoe het was ontstaan. Het bestuur zelf, hoezeer niet twijfelende of het was te wijten aan de achteloosheid van den boekhouder, meende echter dat er geene termen aanwezig waren om hem te verdenken van kwade trouw. Het zag naar middelen uit om èn den boekhouder, met wien men medelijden had, te redden èn de gemeente voor schade te vrijwaren. Zoo kwam men tot het besluit om dien toestand voor den raad te verhelen. De boekhouder bleek niet in staat te zijn om alleen uit eigen middelen het tekort aan te zuiveren en een der leden, de heer Cau, niet willende, dat eventueel de gemeente benadeeld zou worden, heeft om dat tekort te dekken daarvoor uit eigen middelen besteed de som van f 4000. Eene fout moet het echter genoemd worden dat het bestuur den waren staat van zaken in 1854 heeft ver heeld, doch een fout, waarvan niemand dan het meer genoemde lid het materieel nadeel heeft ondervonden en die haren oorsprong vond in misplaatst medelijden met eenen niet vertrouwbaren beambte. Het bestuur der bank in 1854 was doordrongen van de noodzakelijkheid van een zoo streng mogelijk toe zicht op den boekhouder en nam daartoe de noodige maatregelen. De door den boekhouder in te vullen regis ters werden elke maand geregeld geverifieerd. De voor zitter mr. Cau had zelf een staat opgemaakt van het aantal panden dat bij het in werking treden in 1854 aanwezig was. Elke maand werd door hem die staat bijgewerkt, volgens dag- en maandstaten hem door den boekhouder bezorgd. Dewijl nu de leden die de jaar- lijksche tellingen dedenverklaringen aflegden en staten overbrachten, die met den generalen staat van den voorzitter overeenkwamen, was er voor het bestuur als zoodanig geene reden, om te vermoeden dat de zaak niet richtig was; doch juist die leden die met de op gave en telling der panden belast waren, hebbenzooals reeds is gezegd, die taak verzuimd moeten dat jaren achtereen hebben verzuimd en zijn daardoor oorzaak geweest dat hunne medeleden van het bestuur in dwa ling zijn gebracht en gehouden, eene dwaling die tot zulke noodlottige resultaten heeft geleid terwijl ook het niet geregeld bijwonen der verkoopingendie door den boekhouder werden gehouden, in deze heeft bijge dragen om het bedrog verborgen te doen blijven. De commissie zegt huiverig te zijn eenig voorstel aan den raad te doen of eenig advies uit te brengen, de strekking kunnende hebben om langs den weg van rechten vergoeding te erlangen. Zij acht het bij het verschil van meeningomtrent dat punt bestaande, wenschelijk dat omtrent die civiele aansprakelijkheid des bestuurs of van sommige zijner leden het oordeel worde ingeroepen van een onpartijdig rechtsgeleerde en adviseert daartoe te besluiten, terwijl zij voorts daartoe meent den naam te moeten noemen van den heer mr. August Philips te Amsterdam. Dit verslag wordt voor de leden ter visie gelegd. Hierna wordt de zitting gesloten. De discussie, die eergisteren in de nationale vergade ring van Frankrijk bij de behandeling van artikel 14 van het wetsontwerp op de verkiezing van leden van den senaat, tusschen den heer Buffet en den heer Christophle heeft plaats gehad en de taal van eerstge- noemden in de commissie voor het parlementair initiatief betreffende den staat van beleg gevoerd, heeft aanlei ding gegeven tot een meer gespannen verhouding tusschen den vice-president van den ministerraad en de linkerzijde. Uit de taal en de bewegingen van den heer Buffet heeft men opgemaakt, dat hij hoe langer zoo minder geneigd is te verbergen dat hij gaarne met het linker- centrum zou willen breken en een vijandige houding tegenover de linkerzijde aannemen. Meermalen is trou wens gebleken dat de heer Buffet nog reactionaire begrippen koestert, waarmede hij niet geheel heeft kunnen breken en ware het niet, dat de heerDufaure het vertrouwen in het kabinet handhaafde, waarschijnlijk zou dan al eerder eene botsing tusschen den heer Buffet en de linkerzijde zijn voorgekomen. Niet onmogelijk is het dat het nog vóór het reces daartoe komt. De meerderheid der commissie voor den staat van beleg, die zeer onaangenaam getroffen is door de taal van den heer Buffet, heeft geweigerd te voldoen aan het verlangen van sommige harer leden om iedere be slissing over bedoelde zaak aan te houden, totdat de heer Buffet gereed zou zijn met zijn wetsontwerp op de drukpers zooals hij ook zelf heeft verzocht. De commissie heeft bepaald, dat de quaestie zonder verwijl voor het forum der nationale vergadering moet worden gebracht, en na tot de prise en consideration van verschil lende aanvragen om opheffing van den staat van beleg te hebben geconcludeerd, heeft zij tot rapporteur ver kozen de heer Pascal Duprat. Deze zou waarschijnlijk reeds heden met zijn rapport gereed zijn, dat dan waarschijnlijk terstond in de nationale vergadering zal worden aanhangig gemaakt. Bij de behandeling van dit rapport nu zou, volgens een bericht uit Versailles de linkerzijde voornemens wezen om tot de regeering een interpellatie te richten over haar binnenlandsch politieken dit zou dan eene gelegenheid zijn om met den heer Buffet geheel afreke ning te houden en nog vóór het reces tot de weten schap te geraken wat men eigenlijk aan hem heeft. Gisteren hebben de bureaux der linkerzijde eene ver gadering gehouden tot het voorstellen eener lijst van candidaten voor lid der permanente commissie, terwijl de nationale vergadering zich onledig hield met een wetsontwerp tot bestrijding van fraudeleuze handelingen bij de vervaardiging van lucifers met chemische prae- paraten. Vervolgens werd een aanvang gemaakt met de behandeling van het budget van marine. Heden zal de heer Plimsoll, na voor de balie van het lagerhuis zich te hebben gerechtvaardigd over zijn heftige taal in de vorige week gesprokenzijn zetel weder innemenen zich terstond kunnen verheugen, dat zijn toorn niet te vergeefs is geweest. Terwijl hij uit alle oorden des lands werd bestormd met be wijzen van sympathiemeetings, adressen en deputaties, heeft de heer Adderley de zaak in het lagerhuis ter hand genomen door de indiening van een wetsontwerp tot uitbreiding der bevoegdheid van de regeering om het uitzeilen van onzeewaardige schepen te verhinderen. Dit wetsontwerp is gisteren reeds in de eerste lezing behandeld en aangenomen, terwijl de tweede lezing is bepaald op morgen, wel een bewijs, hoezeer het huis zoowel als de regeering verkeeren ouder den indruk van hetgeen door den heer Plimsoll is gezegd en de sympathie die dit bij de natie heeft opgewekt. Men begrijpt echter, dat terwijl de heer Plimsoll het door de regeering ingetrokken wetsontwerp on voldoende achtte om in het kwaad te voorzien, het thans aangenomen ontwerp van den heer Adderley nog minder zal strekken om het doel te bereiken vooral niet indien de regeering werkelijk de hand voor de oogen houdt als het geldt de belangen der be vrachters te bestrijden ten behoeve der veiligheid van een aantal menschen. In ieder geval is echter een eerste stap gedaan, waarbij men het waarschijnlijk wel niet zal laten, want de heer Roebuck heeft ver klaard, dat hij tegenover het ingetrokken wetsontwerp der regeering dat van den heer Plimsoll zal stellen, hetwelk bestemd is om voor goed aan alle misbruiken een einde te maken, en de pressie die thans van buiten komt zal wellicht regeering en kamer noodzaken het ontwerp-Plimsoll aan te nemen. De onhandigheid door Disraeli begaan om het regeeringsontwerp, dat lang niet zoo ver ging als dat van den heer Plimsoll, doch waarmede deze zich als een eerste schrede op den goeden weg voorloopig had tevreden gesteld, in te trekkenzal nu misschien ten gevolge hebben, dat juist het ontwerp van de ruimste strekking tot wet zal wor den verheven. Indien werkelijk de bevrachters invloed hebben uitgeoefend op de handelwijze van den premier, dan vallen zij zelve in den kuil dien zij voor een ander hadden gegraven. Van hoeveel gewicht de zaak is en hoezeer het volk er zich aan laat gelegen liggen blijkt o. a. uit een statistieke opgaaf in Daily Telegraph volgens welke van 1 Juli 1871 tot 1 Juli 1872 niet minder dan 3696 personen met Engelsche schepen op zee zijn omgekomen en van 1 Juli 1873 tot 1 Juli 1874 6,900 personen, terwijl eene vereeniging van werklieden' in North Derbyhire een som van 1000 pond sterling ter beschikking van den heer Plimsoll heeft gesteld tot bevordering van het doel hetwelk hij sedert jaren tracht te bereiken. Daar enboven worden in alle oorden van het land nog tal rijke meetings georganiseerd om de quaestie te behandelen. Men kan wel aanemendat zoo al niet spoedig voldoende wettelijke bepalingen worden gemaakt de bevrachters toch meerder voorzichtigheid zullen moeten in acht nemen willen zij zich niet blootstellen aan gevaarlijke demonstraties van de zijde van het volk. Die het onderste uit de kan wil hebben krijgt het lid op den neus. Met belangstelling ziet men nadere berichten uit Madrid te gemoet omtrent de gebeurtenissen in Cata- lonie, aangezien van Caslistische zijde tijdingen te Parijs zijn gekomen, die alles behalve gunstig luiden voor de regeeringstroepen. Uit Bourg Madame is nl. van 27 dezer getelegrapheerddat Saballs generaal Arrondo heeft verslagen, die al zijn artillerie zou hebben verloren en in de omstreken van Vich zou zijn ingesloten. Een groot aantal gewonde Alfonsistische soldaten zou naar Puyserda zijn getransporteerd, alwaar Martinez Campos een toevlucht moet hebben gezocht, terwijl Doriegaray zich in de nabijheid van Seo d'Urgel bevindt. Een telegram uit Madrid van 28 dezer meldt, dat de generaals Weyler en Arrondo tegen de Carlisten bij Ripoll oprukken en het bombardement v.n Seo d'Urgel wordt voortgezet, doch dit bericht is waarschijnlijk van het oorlogstooneel verzonden vóór dat de strijd heeft plaats gehad in het Carlistische telegram bedoeldzoodat nadere tijdingen daarom trent volkomen opheldering moeten verschaffen. Wie had ooit kunnen denken, dat het lezen van den catechismus een gunstigen invloed uitoefende op de ontwikkeling van het beendergestel van denmensch? Toch schijnt dit zoo te zijn. Een medewerker van den Parijschen Univers is door het bladeren in het Oosten- rijksche jaarboekje voor militaire statistiek tot zeldzame resultaten omtrent den physiologischen tóestand van het arme menschenras gekomen. Vooral merkwaardig is wat hij in het slot van zijn artikel zegt over den invloed van den catechismus op de ontwikkeling van het beendergestel. Na, zooals hij meent, het bewijs te hebben geleverd, dat op zich zeiven noch het alphabet noch de schrift schadelijk zijn, doch dit door verdere consequenties hoe langer zoo meer worden, zegt hij het volgende: „Terwijl men tegenwoordig den meer dan negatieven invloed van het lezen van godsdienstige boeken en van de schrift op de menschheid constateert, kan men integendeel bewe ren, dat het godsdienst onderwijs een anderen en wel positieven invloed uitoefent. Frankrijk en Oostenrijk, waar de catechismus het best wordt geleerd en het ijverigst gelezen, zijn juist die landen waar men de krachtigste recruten, de flinkste en sterkste armen voor den militairen dienst en voor de verdediging van het vaderland vindt." Om zijn betoog zoo mogelijk nog dwazer te maken voegt hij er de volgende toepassing ten aanzien van Weenen bij„Men moet aannemen, dat de 982 van de 1000 individus, die aldaar lezen konden, slechte boeken ter hunner beschikking hebben gehad. Het is een uitgemaakte zaakdat ontwikkelde volken het zoover hebben gebracht om onder 1000 recruten 906 kreupelen en onbruikbare recruten te leveren." Misschien zal hierdoor hoewel de schrij ver daarvan niet spreekt het raadsel zijn opgelost: hoe in 1870/71 het Duitsche leger zoo spoedig de grande nation heeft kunnen verslaan. De Duitschers zullen nog beter in den catechismus hebben gelezen dan de Fran- schen. Deze weten nu hoe zij het zekerst tot de revanche kunnen geraken. Gisteren avond is te Vlissingen in het dok gekomen Zr. M3. monitor Adder, kommandant de luitenant ter zee le klasse F. Luteyn, en hedenMiddelburg gepas seerd zich begevende naar Willemstadvoorts is in de Westerhaven binnengekomen de Engelsche brik George, gezagvoerder John Hoggarth, van Engeland met steenkolen, en is het Nederlandsch fregrat Johanna, in het droge dok aldaar gezet. GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS TE MIDDELBURG,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 6