MIDDELBÜRGSCHE
COURANT.
F 164.
1875.
Dinsdag
13 Juli.
FEUILLETON.
Bij deze Courant beliooren twee Bijvoegsels.
Middelburg 12 Juli.
Léonie's Bruidschat.
Dit Wad verschijnt dagelijks met nitzondering van den Zondag, den 2ea Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per S/m.., franco is f 3.50.
Vlissingen vertoonde zich gisteren in feestgewaad ter
eere van de komst van H. M. de koningin. Van alle
openbare gebouwen en uit meest iedere woning wapperde
de Nederlandsche vlag met of zonder oranje-wimpel.
Hier en daar merkte men ook een Belgische vlag op,
als blijk van instemming der te Vlissingen woonachtige
Belgen met de uiting van vreugde en liefde voor Neder-
land's vorstin. Ook het stoomschip Stad Middelburg
en het wachtschip waren sierlijk met vlaggen getooid.
Te ongeveer 3 uren in den morgen kwam het stoom
schip de Valk, kommandant de kapitein-luitenant ter
zee A. Dronkers, waar de koningin zich aan boord be
vond, onder hevig stormweder uit Engeland voor Vlis
singen aan en stoomde onmiddellijk in de buitenhaven.
Omstreeks 7 uren begaven zich aan boord de commis
saris des konings in Zeeland, burgemeester en wethou
ders met den gemeente-secretaris van Vlissingende
kommandanten van het wachtschip, van het garnizoen
en van de schutterij, benevens de rijks-havenmeester.
Een paar uren later kwam H. M. op dek, waar zij werd
gecomplimenteerd door den commissaris des konings en
den burgemeester, en al de bovengenoemden door den
hofmaarschalk jlv. P. O. H. Gevaerts van Simonshaven
aan haar werden voorgesteld. Behalve de hofmaarschalk
bevonden zich in het gevolg van H. M. de hofdames
Th. gravin van Limburg Stirum en P. Th. barones van
Dedemalsmede de secretaris van de koningin
mr. F. A. H. von Weckherlin.
Toen de koningin aan wal was gekomen wendde zij
zich op de ppnton tot den burgemeester om hem de
verzekering te geven dat het haar hoogst aangenaam
was Vlissingen te bezoeken. Vervolgens begaven H. M.
en gevolg en de genoemde autoriteiten zich, onder de
toejuichingen der aanwezigen, in de voor hen gereed
staande rijtuigen en, na eenige straten rondgereden te
hebben, naar de Groote kerk. Aldaar werd de koningin
door den president-kerkvoogd, den heer dr. J. W. Cal-
(IC® Vervolg
Zeer sterk; maar dit talent, indien het èr een is, is
geheel tot uwen dienst. Hij wendde zich tot mejuffrouw
d'Herbelen op eerbiedigen maar eigenaardigen toon
zeide hij tot haarEn tot den uwen insgelijksme
juffrouw Léonie antwoordde niet, maar werd eenigszins
bleek. Zij dacht aan Emmanel en zag hem reeds in
hare gedachte slaags met den ridder.
Deze had de degens bedaard weder in het wapenrek
gehangen. Hij richtte zich tot Flavien. „Gaat gij mede?"
vroeg hij hem.
„Aanstonds kom ik bij u."
De ridder keek hem aanscheen eene opwelling van
ongeduld te onderdrukken en verwijderde zich. Inmid
dels bleef Flavien, met gebogen hoofd en met een blos
van schaamte op zijne wangen, op twee passen af-
stands van mevrouw d'Herbel staan. Léonie sloeg
nauwelijks acht op hem en maakte zich gereed om de
kamer uit te gaan. „Mejuffrouw zeide hij toen op zach-
ten, maar toch duidelijk verstaanbaren toon
uw neef, de heer Emmanuel d'Herbel heeft zooeven
zijne hand naar mij opgeheven en gedreigd mij te
slaan."
„Zoo! zeide zij ik heb hem zooeven nog
gesproken, maar hij heeft er mij niets van verteld."
lenfels, ontvangen en met eene korte toespraak begroet.
Nadat de gemeente, die in zeer grooten getale was
opgekomenhet le en 4e vers van Psalm 95 en Gezang
94 en voorts het 1« vers van Psalm 84 gezongen had,
heette de predikant J. J. Richard in eene korte voor
afspraak de vorstin, in naar van den Zaligmaker en
Heervan harte welkom onder verzekering dat het der
gemeente een voorrecht en hem zeiven een onuitspre
kelijke zegen was Haar in hun midden te mogen zien
al was het ook maar een enkele ure. Evenzeer heette hij
allen welkom die met H. M. waren opgekomen, waarna
hij eene korte rede hield naar aanleiding van den
Zendbrief van Paulus aan de Ephezen, hoofdstuk 2
vers 14, deze woorden: „Hij is onze vrede." Achter
eenvolgens toonde de spreker aan 1° de uitnemende
liefelijkheid, 2° de vaste betrouwbaarheid en 3° den
heiligen ernst van dat woord. Deze rede werd vooraf
gegaan en besloten door het zingen van Gezang 135
vers 2 en Gezang 143 vers 10, terwijl na bet uitspre.
ken van den zegen de gemeente staande aanhief het
4e vers van Psalm 121.
Na het einde der godsdienstoefening begaf H. M. en
gevolg zich naar de consistoriekamer, waar ook kerk
voogden en eenige leden van den kerkeraad tegen
woordig waren. Op verzoek der koningin werd de
predikant Richard daar aan haar voorgesteldwien zij
eenige vleiende woorden toevoegde. Na eenige oogen-
blikken toevens nam zij afscheid en namen zij en haar
gevolg alsmede de meergenoemde autoriteiten ander
maal in de rij tuigen plaats om, na weder een korten
rit door de stad gemaakt te hebben, zich te begeven
naar de wachtkamer van het lokaalstation. Daar onder
hield H. M. zich met den commissaris des konings en
met den burgemeester, met wien zij over den toestand
en de verwachtingen van Vlissingen spraken dien zij
bij herhaling dank betuigde voor de genoten ontvangst
met verzoek om de verzekering dier erkentelijkheid na
mens haar ook aan de ingezetenen te willen overbrengen.
Evenzeer onderhield H. M. zich eenigen tijd op vleiende
wijze met den inmiddels daar gekomen kommandant
van de Valk, den heer Dronkers.
Te 11.40 vertrokken de hooge gastenonder het ge
juich der menigte, per gewonen spoortrein, waarin zich
evenwel de vorstelijke rijtuigen bevondennaarRoosen-
„Dat is edelmoedig van hem hervatte de jonge
man of liever het is omdat hij minachting voor mij
koestert. En waarlijk ging hij op bitteren toon
voort hij heeft gelijk. Dat ik zooeven beproefde
een degen te hanteerenhet was omdat ik hem wilde
uitdagen en wraak wilde nemen over de mij aange
dane beleediging. Maar ik zou het niet kunnen doen.
Ik was voor de degens nog meer bevreesd, dan ik het
voor hem wezen zou. Hij zou niet slechts met eene
onthutste tegenpartij te doen hebbenmaar hij zou een
lafaard tegenover zich hebben.
Vreemd klonken deze woorden in de ooren van het
hooghartige jonge meisje; zij begreep niet dat een man
zoo iets van zich zeiven durfde zeggenmaar de hou
ding van Flavien was zoo ootmoedig, zoo vreeselijk
treurigzoo wanhopend als 't waredat zij bijna me
delijden met hem kreeg. „Kom kom, mijnheer!"
zeide zij zacht en als onwillekeurig.
„Ja, een lafaard; herhaalde Flavienthans weet
ik voor het eerst wat het is, een lafaard te zijn. Gis-
steren zou ik het niet begrepen hebbenik zou er
misschien om gelachen of er mogelijk roem op
gedragen hebben. Mij is geleerdden moed te ver
achten, en de zorg voor mijne veiligheid boven alles
te stellen. Maar vergeef mijmejuffrouwik moet
hier niet over mij zeiven spreken. De generaal heeft
zijn zoon uit zijne tegenwoordigheid verbannen en
waarschijnlijk zal de heer Emmanuel heden vertrekken.
Hij moet niet vertrekken, geloof mij."
Hij sprak nog altijd met neergeslagen oogen, en op
een langzamen en beslisten toon. Léonie luisterde naar
hem, volstrekt niet wetende waar hij heen wilde, ter
wijl zij ondanks zich zelve eene gejaagde aandacht
aan zijne woorden leende. Zij meende in de zonder-
daal, om van daar de reis verder naar Duitscliland
voort te zetten.
Op het perron van het station alhier bevonden zich
burgemeester en wethouders en de gemeente-secretaris
van Middelburg. H. M. betuigde aan den burgemeester
haar leedwezen dat de tijd haar ontbrak om ook deze
gemeente te bezoekendaar zij zich nog met genoegen
haar vorig bezoek herinnert, en verzocht haar groet
aan de ingezetenen te willen overbrengen.
De burgemeester complimenteerde vervolgens de vor
stin met eenige hartelijke woorden, waarna de trein
vertrok.
Den llen dezer is te Aardenburg de eerste verga
dering gehouden van leden der Yereeniging tot bevor
dering van het volksonderwijs, zulks met het oog op
de aanstaande verkiezing voor leden van den gemeen
teraad. Als locaal bestuur werden gekozen de heeren G.
Verdooren, voorzitter, S. A. Vermere, lid, en J. de Muynk,
sectetaris. Twee der aftredende gemeenteraadsleden
die tot de vereeniging waren toegetreden, werden als
candidaat aangenomen het derde aftredende lid, zich,
hoewel daartoe uitgenoodigd, niet verklaard hebbende
te zijn voorstander der neutrale school, kon door de
vereeniging niet tot candidaat gesteld worden. In de
hoop dat men van bedoeld lid alsnog die bepaalde
verklaring zal verkrijgenis het stellen van een derden
candidaat nog aangehouden. In het belang der gemeente
acht men het wensehelijk dat de aftredende in den raad
blijft en hij zich omtrent de school bepaald verklaart.
Na afgelegd eindexamen zijn de navolgende leerlingen
van 's rijks veeartsenijschool te Utrecht tot veearts
bevorderd: F. H. L. Arntz, A. de"Bruin, J. L. G.
Caijaux, J. J. F. Dhont, H. F. Eggink, A. A. de Man,
C. M. Mazure, J. Poels, E. A. L. Quadekker, C. Schil-
peroort, P. F. Vermast.
In het bijvoegsel der Staats-courant van 11 en 12
dezer is opgenomen het verslag aan den koning betref
fende de exploitatie der staatsspoorwegen gedurende
het jaar 1872.
linge vertrouwelijkheid van den jongen man de aan
kondiging van een naderend ongeluk te zien.
„Gij en hijzoo ging hij voort, zijn door ge
varen omringd. Een hinderlaag waarin men u lokken
wil is reeds volkomen gereed. Ik zou er geen deel aan
willen nemen, maar men beschikt over mij. Ik bezit
geen eigen wil; ik ben reeds sedert langen tijd tot
allerlei slechte daden en tot gehoorzaamheid afgericht!
En ik ben een lafaard Vergeef mij nogmaalsik
was gisteren zoo verliefd op u, dat ik alles gewaagd
zou hebben om mij van u meester te maken. Ik zou
het van daag niet meer durven zijn, want nu eerst
ken ik mijne verachtelijkheid en nietigheid, in al haar
omvang. Ook heb ik mijn mededinger leeren kennen
en met schaamte in de ziel vergelijk ik mij met hem.
Zorg dat hij hier blijft om u te beschermen. Ik zeg
u dat men mij dringt, dat men mij dreigt, dat men u
aan mij wil overleverenik ben niet zeker dat ik er mij
tegen zal kunnen verzettenik voel in mij het gisten
van den haat, van de liefde, van de wanhoop en van
de jaloezie. Ik zou mij, wanneer het geval mislukte,
tot medeplichtige aan een schanddaad maken."
De ontsteltenis stond op Flaviens gelaat te lezen,
hij sprak met een trillende, nu en dan haperende stem:
eindelijk had hij zijne oogen, waarin eene zonderlinge
uitdrukking van ingehouden gevoelvan verlangen en
van schuldbesef te lezen wastot Léonie opgeheven
„Maar welk een aanslag wordt er dan nu tegen
mij gesmeed?" riep mejuffrouw d'Herbel, geheel buiten
zichzelven van schrik en verontwaardiging, uit.
„Men weet, mejuffrouw, dat uw verloofde van daag
vertrekt, en men wil niet dat hij tijd zal hebben om
terug te komen. Dezen namiddag, wanneer gij volgens
uwe gewoonte alleen uw rijtoertje zult maken, zal de