BIJVOEGSEL
MIDDELBIIRGSGHE COURANT
VAN DE
van Vrijdag 9 Juli 1875. N° 161.
Provinciale staten van Zeeland.
Blijkens de verantwoording van gedeputeerde staten
aan de provinciale staten wegens de enkel provinciale
en huishoudelijke inkomsten en uitgaven van dat gewest,
over het op den laatsten December 1874 afgesloten
dienstjaar 1873, ter voldoening aan art. 119 der wet
van 6 Juli 1850 (Staatsblad n° 39), hebben de inkom
sten en middelen over het dienstjaar 1873, geraamd op
313,539.96opgebracht 316,462.94; de uitgaven en
behoeften, mede geraamd op 313,539.96, hebben slechts
vereischt 304,160.77zoodat genoemd dienstjaar een
voordeelig slot heeft geleverd van ƒ12,302.17.
De volgende inkomsten en middelen hebben meer
opgeleverddan waarop zij geraamd warente weten
de opcenten op de hoofdsom der belasting op de ge
bouwde eigendommen 259.03; idem op de ongebouwde
eigendommen 565.64idem op de personeele belasting
2,060.69de tolpachten op de provinciale wegen, ten
gevolge der nieuwe verpachting in het voormalig 4e dis
trict 300,02; de huur van het woonhuis te Middelburg,
naast het provinciaal gerechtshof, door verhooging der
huursom 50; de afkoop der tolrechten op den weg
van Goes naar 's Gravenpoldertengevolge der nadere
regeling van dien atkoop 3.47de opbrengst der uit.
gifte van het provinciaaal blad 5.50; de teruggave
van het te veel gemandateerdeals aandeel der provincie
in de te verstrekken tegemoetkoming aan de calami-
teuze polders of waterschappen in Zeeland, (uitgetrokken
voor memorie) 960.664te zamen een hoogere op
brengst van ƒ4,205.014.
Er is minder onvangen dan geraamd wegens opbrengst
der steigerrechten 1,282.034zoodat de mindere op
brengst van de meerdere afgetrokken, in het geheel
meer is ontvangen dan geraamd 2,922.98.
De begrooting der kosten van het provinciaal bestuur,
voor zooveel het rijksbestuur is, voor den dienst van
1876 bedraagt 61,790, verdeeld als volgt: jaarwedden
van den commissaris des konings, van de leden van
gedeputeerde statenvan den griffier en van de ambte
naren en bedienden bij de provinciale griffiealsmede
schrijfloonen, 44,400; bureau- en lokaalbehoeften,
drukwerken, onderhoud, lasten en huur van gebouwen,
ƒ13,520'; reis- en verblijfkosten van den commissaris
des konings; van de leden van gedeputeerde staten,
van den griffier, de ambtenaren en bedienden, 800;
reis- en verblijfkosten van de leden der staten /3000.
De meeste posten zijn gesteld op het bedrag dat is
toegestaan in de begrooting voor 1875, met uitzondering
van de volgende.
De post voor jaarwedden van de ambtenaren en be
dienden wordt tot een hooger cijfer uitgetrokken
25,100) dan die jaarwedden werkelijk op dit oogen-
blik bedragen, met het oog op het koninklijk besluit
van 11 Maart laatstleden, houdende verhooging der
maxima van bezoldiging der ambtenaren en bedienden
op de provinciale griffiën en op den brief van den
minister van binnenlandsche zaken aan den heer
commissaris des konings dd. 18 Maart laatstleden,
waarbij de aandacht op gemeld besluit wordt ge
vestigd.
Door geen der ambtenaren of bedienden wordt het
maximum van bezoldiging, voor hunnen rang vastge
steld, genoten, niettegenstaande verscheidene ambte
naren daarop rechtmatige aanspraak hebben en de
jaarwedden van vele anderen zijD vastgesteld tot be
dragen, die thans niet meer in evenredigheid staan tot
de bepaalde maxima, in verband met de vele werk
zaamheden van hen gevorderd. Gedeputeerde staten
achten het dus noodzakelijkdat een verhoogd cijfer
wordt aangevraagd en meenen die verhooging niet minder
te kunnen stellen dan ƒ3000.
Met het oog op de omstandigheiddat de minister
van binnenlandsche zaken op bovengemeld koninklijk
besluit hunne bijzondere aandacht heeft doen vestigen,
meenen zij het er voor te mogen houdendat ook zijne
excellentie eene verhooging billijk en rechtvaardig vindt
en geen zwarigheid zal maken een verhoogd cijfer op
de staatsbegrooting voor te dragen.
De kosten voor druk- en bindwerken worden ƒ100
hooger geraamd dan in het vorige jaar, met het oog
op de gemiddelde behoeften in de laatste 5 jaren.
De kosten van onderhoud der gebouwen zijn geraamd
op 2400. Echter is daarbij niet gerekend op de
restauratie van de vergaderkamer der gedeputeerde
staten en het daarbij behoorend wachtkamertje, waar
voor reeds in de begrooting van 1874 eene som was
uitgetrokken. Bedoelde herstelling is in dat jaar niet
uitgevoerd, uithoofde der bedenkingen van de rijks
adviseurs voor de monumenten van geschiedenis en kunst,
tegen de wijze van verbetering. Intusschen is de res
tauratie alsnog noodzakelijkzoodat men gemeend heeft
daarvoor eene som van ƒ2500 te moeten uittrekken,
teneinde in staat te zijn het werk te kunnen uitvoeren
op zoodanige wijze, als, na onderzoek van een plan,
hetwelk door genoemde rijks-adviseurs is toegezegd, zal
blijken raadzaam te zijn. Verder wordt voor het schoon
houden der gebouwen eene som van 750 gevorderd,
tengevolge waarvan het totaal bedrag is uitgetrokken
met ƒ5650 of 200 minder dan ten vorige jare.
Voor aankoop en onderhoud van meubelen is uitgetrok
ken 1720 waaronder voor gewoon onderhoud 500
en voor buitengewone herstelling en vernieuwing der
meubelen van de raadzaal der provinciale staten ƒ1220.
Laatstgenoemde som is het bedragdat volgens ver
kregen opgaven wordt vereischt, om aan te koopen
zeven lakensche tafelkleeden en een schotsch tapijt,
en om opnieuw te doen bekleeden vijftig stoelen en
een paar lessenaars. De bedoelde voorwerpen toch,
bevinden zich in zoodanigen toestand, dat vernieuwing
en herstelling hoogst noodzakelijk is.
Voor buitengewone herstellingen in de woning van
den commissaris des konings wordt 670 en voor ge
woon onderhoud 750 noodig geacht.
Daar het geval zich heeft voorgedaandat over elf
maanden van 1874, aan de Zeeuwsche spoorboot-maat
schappij meer subsidie is toegekend, dan het bedrag
dat, na kennisgeving van de ontvangsten der maat
schappij, naar aanleiding van het besluit der prov.
staten dd. 13 Juli 1871 moest uitbetaald worden, zoodat
het te veel gemandateerde in de provinciale kas is terug
gebracht, stellen gedeputeerde staten voor, het besluit
te nemen om de begrooting van de enkel provinciale
en huishoudelijke inkomsten en uitgaven der provincie
Zeeland, voor den dienst 1874, nader te wijzigen ais
volgt
Inkomstenhoofdstuk V, afdeeling IIIArtikel 4
(nieuw.) Teruggaaf van het te veel gemandateerd sub
sidie aan de Zeeuwsche spoorboot-maatschappij memorie.
De begrooting van enkel provinciale en huishoude
lijke inkomsten en uitgaven voor 1876welke mede in
deze zitting der staten moet behandeld worden, is in
ontvang en uitgaaf geraamd op 341,668.75. Voor
1875 werd 340,979.344 toegestaan.
Het aantal opcenten op 's rijks directe belastingen
wordt voorgedragen tot gelijk bedrag als voor het
vorige jaar is toegestaan, zijnde 30 op de gebouwde
eigendommen30 op de ongebouwde eigendommen en
22 op het personeel.
Voor de instandhouding van den stoombootdienst op
Wester-Schelde in 1876 is 31,000 op de begrooting
uitgetrokken, waarmede het tekort zou kunnen gedekt
worden als de ontvangsten het opgegeven bedrag van
42,000 zullen opleveren.
Als subsidie voor eene in de provincie op te richten
landbouwschool is 3000 uitgetrokkennaar aanleiding
van het besluit der staten van 4 Juli 1873, om een
zoodanig subsudie toe te kennen aan de gemeente, die
voor de oprichting eener landbouwschool een rijks
subsidie zal erlangen.
Het hoofdstuk onvoorziene uitgaven is op ƒ33,120.05
geraamd.
G. Larooij, schipper in het overzetveer van Goris-
hoek op Yersekendamaan wien bij besluit der provin
ciale staten van 13 Juli 1871 gedurende de jaren 1872
en 1873 en vervolgens bij dat van 4 Juli 1873 gedu
rende de jaren 1874 en 1875, een jaarlijksch subsidie van
300 werd verleend ter tegemoetkoming in de kosten
der bediening van het veer, heeft bij adres aan de
staten verzocht, dat hem die tegemoetkoming opnieuw
verstrekt wordeop grond dat wat het vervoer betreft
geen verandering in het overzetveer is gekomen.
Gedeputeerde staten hebben omtrent het bedoelde
vervoer eenige bijzonderheden aan de provinciale staten
medegedeeld, ter beoordeeling of er voldoende termen
bestaan tot inwilliging van het verzoek.
Het bestuur der Zeeuwsche Spoorbootmaatschappij
heeft zich mede met een adres tot de staten gewend.
Overwegende dat met den Stoombootdienst Vlissingen-
Engeland, een nieuwe weg geopend zal worden, voor
vervoer van vee en van landbouw-producten uit Zee
land, welke weg, wegens de kortere zeereis, zeer veel zal
te verkiezen zijn boven dien via Hollanddat de stoom
bootdienst ZierikzeeMiddelburg, kan dienstbaar ge
maakt worde aan dat belangvoor SchouwenKatten-
dijke en WilhelminapolderWolfaartsdijk en Noord-
Beveland door eenige reizen in correspondentie geregeld
met het vertrek van Vlissingen en waardoor ook per
sonenverkeer en meerdere handelsbelangen zouden wor
den gebaat, terwijl de onderneming van den maildienst
tevens zou werden gediend en bevorderd;
heeft hei bestuur besloten pogingen aan te wen
den om dat doel te bereiken. Het vermeent dat op
éen of wee vaste dagen, aanvankelijk, van Zierikzee
zou m eten dóórgevaren worden tot Vlissingen. Maar
de geregelde gang van den dienst der Maatschappij zou
in de waagschaal worden gesteld, indien zij met éene
boot die uitbreiding aanvaarde.
Het bestuur wil daarom aan de vennooten voordra
gen een tweede boot aan te schaffen en wel een schroef-
boot, geschikt zoowel voor gemeld doel, als voor den
gewonen dienst en voorts tevens geschikt voor sleep
dienst van groote schepen in en uit het kanaal door
Walcheren uit en in zee. Doch noodzakelijk is voor
het bestuur, vooraf eene toezegging van de staten te
verkrijgen tot wijziging eener voorwaarde, verbonden
aan de in 1871 toegekende subsidie uit de provinciale
kasen wel die betreffende de korting na ontvangst
van 18000 bruto vrachtpenningen in den dienst
Daar de dienst, met twee booten, ook op die dagen
zal kunnen worden verricht welke nu, voor schoon
maak van ketel enz. stilstand opleggen, zal het ont-
vangstcijfer klimmen en het aantal reizen zal eerder
dan nu, tot 400 kunnen worden uitgestrekt. Het be
stuur vraagt misdien vervanging van het cijfer 18000
door het cijfer ƒ24000.
Deze bescheiden vraag, zal naar het bestuur ver
trouwt, alle goedkeuring verdienen, blijvende het maxi
mum cijfer der subsidiebegrensd tot 12000voor
400 vice versa reizen. Wel wordt eene korting als
door de maatschappij over de twee laatste jaren werd
afgedragenafhankelijk van eventueele slaging met de
uitbreiding van den dienstmaar ook nu is de korting
afhankelijk van verschillende omstandigheden en de
spoorbootmaatschappij zal in die uitbreiding geenszins
hare meerdere uitgaven dekken.
Zij moet van den voorgenomen sleepdienst verreweg
veel meer inkomsten beurenzal zij buiten verlies
blijven en zij neemt daarenboven op zichde langere
reis tot Vlissingen te verrichten zonder verhooging
van subsidie; het is dan ook veeleer begeerte om mede
te werken aan de ontwikkeling der algemeene en locale,
dan speculatie voor eigene belangen.
Het bestuur merkt ten slotte nog op dat het verkeer
van- en met Zierikzee door het bezit van een tweede
boottevens belangrijk zal gebaat worden in een ver
zekerden dagelijksehen dienst.
Met het oog op het groote belang der zaak voor een
groot deel dezer provinciestellen gedeputeerde staten
voor, het verzoek toe te staan.
V' '1 1' 1-
Door eenige ingezetenen van Kortgene, Kats en
Colijnsplaat is tot de provinciale staten het verzoek
gericht, dat aan het noordelijk of land-einde van den
provincialen steigerdam onder Kortgene, worde gemaakt
een oostelijk opgaande opril, ten dienste der gemeen
schap met het oostelijk gedeelte van Noord-Beveland.
Een gelijk verzoek ontvingen gedeputeerde staten
van burgemeester en wethouders van Kortgenewaarop
door hen werd te kennen gegevendat zij bezwaar
vonden om den bedoelden opril voor rekening der pro
vincie te doen maken, en dat zij meenden te moeten
aanbevelenom dat werk voor rekening van de gemeente
en van het betrokken polderbestuur te nemen.
Het gemeentebestuur van Kortgene heeft de zaak
bovendien reeds beschouwd als van gemeentebelang en
in 1874 voor den aanleg van dien opril een post op
de gemeente-begrooting gebracht.
Zij deelen dit aan de provinciale staten mede, met
het voorstel om het verzoek af te wijzen.
Het gemeentebestuur van Westkapelle heeft zich bij
adrestot den koning gewendom toepassing te erlan
gen van art. 36 der wet van 13 Augustus 1857 (Staats
blad n° 103)ter bestrijding der gewone kosten van
het lager onderwijs dier gemeentein het bijzonder
van de jaarwedden der onderwijzers.
In bedoeld adres worden de bezwaren wederlegd,
welke in de najaarsvergadering der provinciale staten
van 1874, zijn ingebracht tegen het voorstel van gedepu
teerde statenom te verklaren dat de gemeente moet
geacht worden door de uitgaven van het onderwijs te
zwaar te zijn gedrukt.
Op grond dezer wederlegging en hun vaste overtui
ging dat de uitgaven voor het onderwijs werkelijk de
krachten der gemeente te boven gaan, zijn gedepu
teerde staten van oordeel dat er wel termen bestaan,
omvoor de hoogere uitgaven wegens de jaarwedden
der onderwijzers, hulp te verleenen en om, evenals in
1873 werd voorgesteld, hetgeen de jaarwedden de
2300 te boven gaan, voor rekening van de provincie
en het rijk te nemenwanneer althans eene hoofdelijke
belasting van minstens ƒ1450 in de gemeente wordt
geheven.
Zij stellen daarom voor dit als het gevoelen van pro
vinciale staten aan de regeering kenbaar te maken-