Jitg^rmten stufte.
vincie werd bijgedragen en 2000 door de ingezetenen.
Na deze geschiedkundige aanteekeningen wijst de
archivaris op het geringe vertrouwen dat het voormelde
werk van Vaernewijck als historische bron verdient.
Mr. S. de Wind o. a. noemt hem in zijne Biliotheek
van Nederlandsche geschiedschrijvers den schrijver van
het zonderlingste boek 't welk ooit de pers heeft verla
ten. Men kanzoo zegt hij op bladz. 162dit werk
in een woord kenschetsen als de ongehoordste opeen
stapeling van onzinnigheden die in eenig boek voorhan
den zijn, en zegt ten slotte op bladz. 164 en 165
„Wanneer ik nu uit de voor mij liggende uitgaven
van 1568, folio 139, hierbij voeg dat den 24en Juli
1495, een man op de St. Jansbrug te Brugge staande,
door een onweder opgenomen werd en behouden in
Zeeland nederkwamvertrouw ik dat men genoegzaam
over de geloofwaardigheid van Vaernewijck, zelfs om
trent de nieuwere geschiedenis zal zijn ingelicht, op
welke laatste bladzijde in eene noot tevens als het ge
voelen van den geleerden Scheltema (Geschiedenis der
heksen-processenbladz. 25 der aanteekeningen) wordt
medegedeelddat men bij al de blijken der ergste licht-
geloovigheid van Vaernewijck in sommige deelendiens
berichten van andere zaken niet met Vertrouwen mag
aannemen."
Uit al deze gegevens kunnen, volgens de meening
van den archivaris, gereedelijk de volgende resultaten
worden getrokken: 1° dat in het oude Biervliet gedu
rende meer dan eene eeuw eene familie Beukels heeft
geleefd, en op grond daarvanhet verhaal der kronijk-
en geschiedschrijvers, hoe weinig geloofwaardig in
anderen opzichte, in zoover geloof verdient, dat wer
kelijk door een der leden van dat geslacht, in de
14® eeuw het haringkaken kan zijn uitgevonden
2» dat naardien de persoon van Willem Beukels ver
meld in de akte van 1308, toen meerderjarig en bij
gevolg reeds in 1283 of daaromtrent moet geboren zijn,
deze met geene mogelijkheid de zelfde kan zijn geweest
als die Willem waarvan in de akte van 1433, als vader
van Pieter Beukels is melding gemaakt zoodat er twee
leden der familie zijn geweest die beide den naam van
Willem hebben gedragen en daardoor in ieder geval
onzeker blijft aan wien van de twee de eer der uitvin
ding moet worden toegekend;
3" dat vermits al de beschikkingen door de familie
Beukels genomengedaan zijn ten behoeve van de
Mariakerk, het bericht van sommige geschiedschrijvers
omtrent het bezoek dat door keizer Karei V met zijne
twee zusters in 1556 aan het graf van Willem Beukels
in de St. Nicolaaskerk zou zijn gebrachtweinig geloof
verdient; en
4° dat bij de reeds vorengenoemde onzekerheid om
trent de geloofwaardigheid van het verhaal der uitvin
ding en vooral ten opzichte van den uitvinder zeiven,
de magistraat van Biervliet, bij de plaatsing van het
bewuste kerkraam in 1660, en dus 3 eeuwen nadat de
uitvinder zou hebben geleefd, met geene mogelijkheid
verondersteld kan worden genoegzaam juiste gegevens
te hebben gehad om op het glasraam eene getrouwe en
op waarheid gegronde beeltenis van den uitvinder te
doen afmalen en bij gevolg de geheele voorstelling
daarvan voor eene conceptie van de 17® eeuw moet
worden beschouwdte meer omdat het op de schildering
van Beukels gegeven costuum, namelijk een blauw buis
met oranje uitmonstering, eigenaardig in die eeuw,
onder het stadhouderschap van een vorst uit het huis
van Oranje-Nassauen niet in de 14e eeuw te huis
behoort, zoodat men zich dan ook te dien opzichte aan
een bepaald anachronisme heeft schuldig gemaakt.
Hoewel nu de archivarisop grond van een en ander-
als zijn gevoelen te kennen geeftdat het besproken
le glasraam, voor zooveel de afbeelding van Willem
Beukels c. a. aangaat weinig of geene geschiedkundige
waarde bezit, dan wil hij daaraan evenwel niet alle
waarde ontzeggen en wel in betrekking tot de 8 wapen
schilden, welker behoud hem niet onbelangrijk toeschijnt
omdat bij 6 daarvan de namen van de eerste magistraats
leden van het nieuwe of tegenwoordige Biervliet voor
ons zijn bewaard gebleven.
Van eene beoordeeling der geschiedkundige waarde,
welke aan het 2e en 3® glasraam in den brief van de
rijks-adviseurs vermeld, namelijk met het wapen der
provincie Zeeland en eene afbeelding van Bellona, met
het wapen van den stadhouder Willem III, gelooft hij
zich te mogen onthouden omdat deze genoegzaam
onder ieders bereik ligt, doch zeker zal tot de
bewaring van een goed geheel, ook de herstelling van
deze ramen niet kunnen achterwege blijven, indien tot
de restauratie van het le raam mocht besloten worden
Voor dat geval veroorlooft hij zich er op te wijzen
dat het de waarde van de te doene restauratie niet
weinig zou verhoogen, indien men de aan de schilden
thans ontbrekende wapens weder wist aan te vullen
met die welke er vroeger in gestaan hebben, en tot
toelichting van dit punt deelt hij reeds nu mede:
a dat in het bovenste schild aan de linkerzijde van
het raam, verbeeldende een naakt mannetje en daaronder
de letters Ma. ongetwijfeld heeft gestaan het wapen
van den rentmeester der domeinen, later burgemeester
van BiervlietMagiel de la Palma, zooals hem gebleken
is uit eene vergelijking met een cachet van dezen
ambtenaar, gehecht aan eenen origineelen brief, d°. 5 April
1647, welke nog in het provinciaal archief berust; en
b dat, te oordeelen naar het overgebleven fragment,
in het schildboven het stadswapen van Biervliet, naar
alle waarschijnlijkheid zal hebben gestaan het wapen
van het ambacht van Axel en Neuzen, onder rechts
gebied van welks ambacht de stad Biervliet, zelfs na
de instelling eener zelfstandige magistraat ten jare 1653,
gebleven is.
Ten slotte deelt hij nog mede dat het hem niet is
mogen gelukken den naam te ontdekken van den
schilder aan wiens penseel men de schildering verschul
digd is. Niettemin blijkt uit de rekeningen van den
ontvanger-generaal van Zeeland dat tusschen 1658 en
1662, door zekeren Cornelis van Barlaer, glasschilder
te Middelburg, soortgelijke geschilderde glasramen zijn
vervaardigd voor de kerken van Zaamslag, Neuzen,
Lillo en Poortvliet en het mij daarom niet onwaar
schijnlijk toeschijnt dat de ramen te Biervliet mede van
dezelfde hand afkomstig zijn.
Gedeputeerde staten geven aan de provinciale staten
in overweging om met het oog op de geschiedkundige
waarde, welke geacht moet worden aan bedoelde kerk
ramen der hervormde gemeente te Biervliet verbonden
te zijntot herstelling van die ramenuit de provin
ciale fondsen van het dienstjaar 1876 eene som van
hoogstens 500 beschikbaar te stellen.
Door den gemeenteraad van Kats is tot Z. M. den
koning een adres gericht om toepassing van art. 36 der
wet op het lager onderwijs, voor de vergrooting van
het schoollokaal en de onder wij ze rswoning. Dit adres
is gesteld in handen van gedeputeerde staten om daarop
het gevoelen van de provinciale staten in te winnen.
Uit de daarbij gevoegde stukken blijkt dat om tus
schen de ontvangsten en uitgaven der gemeente even
wicht te hebben eene hoofdelijke belasting van ongeveer
1000 zou moeten geheven worden. Die belasting bedraagt
dit jaar ruim f 1300 en dus 300 meer. De noodza
kelijkheid om dit hooger bedrag te heffen is daaraan
toe te schrijven, dat in de begrooting voor 1875 geen
goed slot voorkomt van vroegere dienstjaren, daarin
geraamd is eene buitengewone uitgaaf van 70, tot
het vernieuwen van een aschbakde post van onvoor
ziene uitgaven is uitgetrokken met 186,62 en eenige
posten ruimer zijn geraamd dan voor de behoeften van
vroegere dienstjaren noodig was.
In den regel zoude, naar het gedeputeerde staten
voorkomt, eene hoofdelijke belasting van 1000 vol
doende zijn, indien de uitgaven niet hooger moesten
worden opgevoerd, dan nu het geval is. De behoefte,
welke volgens het adres bestaat, om den kweekeling
docr een hulponderwijzer te vervangen, brengt echter
daarin verandering, zoodat op de jaarwedde van zoo-
danigen ambtenaar zal moeten worden gerekend.
Wordt die jaarwedde op /500 bepaald, wat zeker niet
bovenmatig is, dan wordt eene meerdere uitgaaf van
300 gevorderd vermits thans de toelage ten behoeve
van den kweekeling 200 bedraagt en dan moet de hoof
delijke omslag tot 1300 worden opgevojrd.
De uitgaven tot vergrooting van het schoollokaal en
de onderwijzerswoning worden op 4064,71 geraamd.
Wanneer deze som ter leen opgenomen en in 25 jaren
afgelost wordtdan is voor schulddelging en rentebe
taling aanvankelijk jaarlijks ruim 350 noodig en zou
de dus de bedoelde hoofdelijke omslag van 1300 tot
1650althans in de eerste jarenmoeten stijgen.
Eene dergelijke hoofdelijke belasting staat tot de
hoofdsom van den aanslag der gemeente in 's rijks per-
soneele belasting, ad 888,47als 185£ 100, bedraagt
dus nagenoeg het dubbel van dien aanslag, beloopt
over eene bevolking van 620 zielen ƒ2.66 per ziel en
moet naar het oordeel van gedeputeerde staten geacht
worden te drukkend te zijn.
Daarom bestaan er naar hunne meening wel redenen
om de kleine gemeente Kats te hulp te komen met
eene bijdrage van, bij voorbeeld, /3000 en om alzoo
te bepalen dat zij van de onderwerpelijke kosten slechts
1064 voor hare rekening zal moeten nemen.
Die som zal zij gevoegelijk kunnen dragenwanneer
die door eene geldleening wordt gedekt en de aflossing
wordt geregeld in verband met het vrijvallen van thans
noodige jaarlijksche uitgaven tot schulddelging. Zoo
zal met 1878 50 en met 1882 100 jaarlijks vrijvallen,
behalve de rentewelke thans in de begrooting is uit
getrokken; bovendien zal de gemeente iets meer ont
vangen aan opcenten op de grondbelasting wegens de
ongebouwde eigendommenomdat ten vorigen jare is
vervallen de vrijdom, welke de Leendert Abraham-
polder tot dusver genoot.
Bij tegemoetkoming van de gemeente Kats op de
hier voren bedoelde wijze, zal zij naar de voorschrevene
berekeningen voortaan eene hoofdelijke belasting van
ongeveer ƒ1300 moeten heffen; een hooger bedrag'
zoude naar ons gevoelen bezwaarlijk van de ingezetenen
te vergen zijn.
Gedeputeerde staten stellen daarom aan de provinciale
staten voor om als hun gevoelen aan de regeering
te kennen te geven, dat de gemeente Kats, in de
kosten der vergrooting van het schoollokaal en de
onder wijzers woning, slechts eene som van ƒ1064 zal
behooren bij te dragen.
Mijnheer de redacteur
Vergun mij nog het volgende te antwoorden op het
in uwe courant van 6 Juli 11. voorkomende stuk van
het bestuur van het comité tot wering van het school
verzuim te Goes.
Het eerste der door mij gereleveerde punten, nl. het
gedeeltelijk aanwenden der gelden tot uitbreiding van
schoolbibliothekenhetgeen door de onderwijzersgezel
schappen in Zeelands 2e schooldistrict gevraagd is,
wordt in dat stuk vrij onschuldig genoemd. Ik ben
zoo vrij met de geëerde inzenders van gevoelen te ver
schillen. Het geld wordt gegeven tot het bevorderen
van het getrouw schoolbezoek, niet tot uitbreiding
vr.n schoolbibliotheken. Do gelden daartoe dus bezigen
is nietden vorm waarin de belooningen tot nu toe
uitgereikt werden wijzigen, maar het is er een bestem
ming aan geven, ten eenenmale verschillend van die,
welke door de staten is aangewezen. Waar dus de
onderwijzers in Schouwen en Duiveland bovenbedoeld
verzoek tot de staten hebben gericht, daar is dit
mijns inziens een overtuigend bewijs, dat de maat
regel naar hunne meening geen doel treft.
Wat het tweede door mij gereleveerde punt betreft,
de geëerde schrijvers zeggen: „aangezien hij omtrent
dit tweede punt zoo onbewimpeld verklaart, dat vele
commissiën ten deze benoemdvroeger belangstelling
betoonden, maar thans weinig ingenomenheid met de
zaak meer aan den dag leggen enz." Ik neem de vrij
heid hier op eene onjuistheid opmerkzaam te maken.
Ik heb het aangehaalde niet gezegd; neen, de school
opzieners hebben het gezegd in hunne aan de school-
commissiën toegezonden circulaires. Tot het beant
woorden der vraag of vele dier commissiën niet
hebben gemeenddat na eene werkzaamheid van 5 of
6 jaren het geheele kwaad met wortel en tak zou uit
geroeid zijn geweest tot het beantwoorden dier vraag,
zeg ik acht ik mij niet geroepen. Ik constateer alleen
datgene, wat uit de circulaires blijkt.
Eindelijk het derde punthet besluit gevallen op de
algemeene vergadering der onderwijzers-vereeniging in
het 5e schooldistrict van Zeelandgehouden den 30on
Juli 1874. Er wordt gevraagd een opgave van motieven
voor dat besluit, voor het afkeurend antwoord op de
vraag of de subsidie gunstige resultaten oplevert.
Het zou moeilijk gaan die mede te deelen. De verga
dering achtte het on noodig over de zaak te discussiee
ren zóo beslist was aller meening. Wat toch is 't geval
In den winter gaat ieder, die kan, hier naar school,
daarover valt weinig of niet te klagen en heeft men
dus daarvoor geene aanmoedigingsmiddelen van noode.
In den zomer echter telt men 30 a 40 pet. minder leer
lingen dan in den winter. En kon men dit schoolver
zuim nu keeren door belooningen als waarvan hier
sprake isvoorwaarnooit ware heilzamer besluit door
de staten genomen. Maar dat kan hier niet gekeerd
worden op die wijzezoo min als op andere plaatsen-
Men moet hier ook eten en om het geld te verdienen
om dat eten te betalendaartoe moeten de kinderen
ook al medehelpen en is dat te wraken? De ouders
zijn naar 't veld en de kinderen van 10, 11 en 12 jaren
eveneens om boonen in te leggen, aardappelen te zet
ten, te rapen, of aren te lezen, te wieden, aardappels
te zettenuit te doen of te rapen enz. enz. En die
van 8 of 9 moeten te huis blijven om op de jongste
gasten te passen, het water te koken, het vuur aan te
maken, de aardappels over te hangen tegen de tehuis
komst van vader en moeder, en zoo al meer. In Goes
zelf moge het anders zijn, op het platteland toch ze kei-
wel niet. En omdat men nu zoo innig overtuigd was, dat
dat schoolverzuim niet verminderen kan door die sub
sidie en er voor het overige weinigja geen schoolver
zuim bestaat, daarom achtte men het onnoodig over
de zaak te spreken en is het mij dus ook onmogelijk
de motieven in het breede mede te deelendie de ver
gadering tot het uitspreken van een zoo ongunstig
oordeel leidden. Trouwens het boven opgegevene mag
voor een goed motief gelden.
Alle eer gevende aan de heerendie zich te Goes
bezighouden met het schoolverzuim te doen verminde
ren en hun van harte bij voortduring die uitnemende
resultaten toewenschendewaarin zij zich nu reeds
mogen verheugen, sluit ik met den wenseh dat de
provinciale staten van Zeeland deze week de 2000
niet toestaan voor het doel, waarmede zij in vorige
jaren zijn gegeven. Uw bestendige lezer.
gedrukt bij de gebroeders abrahams te middelburg.