Godsdienstig onderwijs kan door de kerk, vol gens de wet zoo noodig zelfs in de schoollokalen buiten de schooluren, gegeven wordenvoor het overige behoort de godsdienstige opvoeding tot de taak der ouders. Tegen het leeren van ongeoorloof de stellingen door de onderwijzers, hebben in iedere gemeente de school-commissiën, de schoolopzieners te waken; daartegen levert ook de opleiding der onderwijzersdie aan leeraren van verschillende godsdienstige belijdenis is toevertrouwd, een waar borg. Wie met dit alles niet tevreden is, wie ver langt dat zijne kinderen op de school godsdienstig onderwijs ontvangenkan daartoe gebruik maken van eene bijzondere school, tot wier oprichting ieder gerechtigd is; doch op tegemoetkoming van den staat kan hij geen aanspraak maken. Wij vragen onze lezers verschooning voor het herhalen dezer zoo lang bekende waarheden. Zoo lang de tegenwerpingen dezelfde blijven, kan echter in het antwoord geen afwisseling gebracht worden. Wij voegen er nog deze, eveneens oude verklaring bij, dat de liberale partij niet wenscht „de vernie tiging van het vrij en godsdienstig onderwijs"; dat zij dit niet als eene ramp beschouwt, zoolang het slechts de openbare gemeenteschool tegenover zich heeft, als tegenwicht voor den godsdienstigen par tijgeest, die door sectescholen onvermijdelijk moet worden aangekweekt, en als prikkel tot eene con currentie die de daling van het volksonderwijs beneden de eischen van onzen tijd onmogelijk zal maken. Nog een paar zinsneden in het geschrift van den heer Spoorman hebben wij, uit naam der liberale partij, te beantwoorden. Het woord van den heer Fokker, „de ultramontanen, de mannen die geen vaderland hebben", hebben wij niet te ver dedigen. Maar de heer Spoorman zal zelf, bij nader inzien, erkennen dat hij dwaalt door uit die woorden bij de liberale partij de bedoeling af te leiden om zoodra zij de macht er toe heeft, „de katholieken buiten de wet en buiten het vaderland te zetten." Hij kan niet vergeten zijn wat de katholieken in Nederland aan de liberalen te danken hebben; hij zal zich herinneren dat Thorbecke, hun hoofd, in 1853 als verdediger van de rechten der katholieken gevallen is. Indien van uitzetting sprake is, de heer Spoorman sla de geschiedenis ophij leei-e zijne nieuwe bondgenootende „Calvinisten", in hun verleden kennen en vrage zich af wat hij en zijne geloofsgenooten te wachten zouden hebben wanneer deze afstammelingen der Dortsche vaderen „de macht in handen" kregen, indien er dan geen liberalen te vinden waren om voor het „recht voor allen" op te komen. Eene andere opmerking. De vergelijkingdoor den heer Spoorman en anderen getrokken tusschen het- strekt niet wilde gelooven, dat Emmanuel Léonie wer kelijk beminde of door haar bemind kan wordenkwam hij er toe om te veronderstellen dat het den jongen man slechts om het geld te doen was. Die meening, hoe onredelijk zij ook zijn mocht, was voor hem vol doende verontschuldiging voor de wraaklust die hij aan de ondankbaren wilde koelen. Hij moest er zich tegen verzettendat zijn zoondie evenals hij zelf vroeger gedaan had van zijn degen moest leven, deze rijke erfdochter huwde. Hij moest zoowel voor den goeden naam van Emmanuel als voor dien van hem zeiven zorgen, want men zou hem beschuldigende hand in deze ver- eeniging gehad te hebben. Eigenlijk gehoorzaamde hij echter slechts aan de geheime smart die hem onvoorbe reid getroffen had, en waarover hij zich onmogelijk heen kon zetten. Nochtans aarzelde hij nog, Emmanuel rechtstreeks over de zaak te spreken. Hij vreesde de zekerheid te vernemen van 't geen hij vermoeddemaar met eiken dag begon hij meer te lijden onder den dwang dien hij zich oplegde, en wist hij zich minder te Deheerschen. Hij wisselde slechts weinige woorden meer met Emma nuel en Léonie, en meed of ontvluchtte hun gezelschap De jongelieden maakten zich aanvankelijk zeer ongerust over dit zonderlinge gedrag vau den heer d'IIerbelmaar zochten vervolgens de oorzaak daarvan op te sporen. Ze hadden hem in geen enkel opzicht kunnen beleedigen, maar misschien hadden zij hem een weinig te veel aan zijn lot overgelaten. Zij bleven daarom bij hem thuis en droegen de meest mogelijke zorg voor hem. De ge neraal werd er echter slechts lastiger en onhandelbaar der door. Men zou gezegd hebben dat hij nu en dan zelfs afkeer van hen toonden. De toestand van deze familie, die nog kort te voren zoo vroolijk en zoo gelukkig geen bij de verkiezing te Middelburg en betgeen bij die te Amsterdam is voorgevallen, is niet in alle opzichten juist. De twee liberale candidaten te Amsterdam waren niet, zooals de schrijver meent, „mannen die de blijken hunner bekwaamheid nog moesten geven en wier verdiensten althans nog in het duister lagen." De een, de heer de Vriesjaren lang lid van den raad van stateoud-minister van justitie, is wegens zijne uitstekende bekwaamheden en zijn karakter bij vrienden en- tegenstanders ge lijkelijk geacht. De anderde heer VeningMeinesz, was in de hoofdstad geen onbekende grootheid en het laatste nommer van „de Gids" bevat eene ver handeling over belastingen van zijne hand, die van meer dan gewone studie en kennis blijken draagt. Bovendien kan geen bewoner van ons kiesdistrict meenen dat, uit het oogpunt van de behartiging onzer stoffelijke belangen, iemand in aanmerking kon komen om den heer Tak van Poortvliet met voordeel te vervangen. Wij hebben een zoo grooten voorraad van dergelijke vertegenwoordigers niet om ze niet als goud voor ons zeiven te bewaren. Nie mand die met de toestandende openbare zoo wel als de meer intime, - hier en te Vlissingen bekend iskan dat tegenspreken. Wij weten dat dit laatste argument op den heer Spoorman weinig vat heeft. Hij toch verheugt er zich over dat „in Zeeland althans er zoovele kie zers worden gevonden, ontwikkeld genoeg om niet alle hoogere belangen aan bloot stoffelijke op te offeren." Het spijt ons inderdaad dat wij den schrijver deze laatste illusie moeten ontnemen. Van het dubbeltjes-argument, opgesloten in de bedrei ging met de tien millioen meer belasting ten behoeve van het neutraal onderwijsspreken wij nu niet. Maar te Vlissingen is een strooibiljet verspreid, waarin de verkiezing van den heer Tak ontraden werd, omdat deze was een tegenstander van het tegenwoordige ministerie. Bereikten hij en zijne partij hun doelzoo werd er gezegd, dan zouden wij weder een liberaal ministerie krijgen, een „ministerie met Rotterdamsche sympathieën." En wat dit laatste voor Vlissingen zeggen wilde, wist ieder! De onjuiste voorstelling van den oogenblikkelijken politieken toestand vau ons la.nd, die in deze re deneering opgesloten ligt, laten wij rusten. Dat behoort tot den „strijd over beginselenwaar onze tegenpartij zoo uitsluitend mede opheeft. Maar dat de opoffering van het stoffelijke aan het hoogere hier ver te zoeken iszal de heer Spoorman wel toegeven. Wij zullen het voorloopig hierbij laten. Wij be schikken niet, als de heer Spoorman, over de on beperkte ruimte eener brochure. Misschien worden geweest was, werd somber en gedrukt. Emmanuel werd allertreurigst gestemd, en ofschoon hij geene redenen vond voor het vreemde gedrag van zijn vader, durfde hij hem toch naar die redenen niet vragen. Hij vermoedde iets van de waarheidmaar zocht zich dat toch telkens weder uit het hoofd te praten. Léonie was het, die hetzij omdat ze ongekunsteld of wel omdat zij moediger van aard was dan de jonge man, er het eerst over begon. „Emmanuel zeide zij op zekeren dag tot hem oom is jaloersch op de genegenheid die wij elkander toedragen." De jonge man beefde „Deze genegenheid is echter zeer natuurlijk hernam zij wij doen geen kwaad, gij zijt mijn bloedverwant," zij aarselde „mijn vriend." „Uw vriendLéonie zeide Emmanuel. Dat is waaruw u zeer toegenegene vriendmaar indien ik niets meer was dan dat, zou mijn vader niet boos op mij zijnhet is omdat ik u van ganscher harte en met geheel mijne ziel liefheb." „Welnu! antwoordo zij, een weinig verlegen, waarom wordt ge zoo bleek nu ge mij dit zegt? Hebt gij geen recht mij zoo lief te hebbenmogen wij dat niet Zij voleindigde den zin nieten zacht wee- nende leide zij haar hoofd tegen den schouder van Emmanuel. De jonge man drukte haar aan zijn hart, en, over geheel zijn lichaam bevende van ontroering, herhaalde hij „Mogen wij niet „Trouwen" voleindigde zijterwijl zij had opge houden met schreien en hare heldere en vochtige oogen tot hem ophief. Deze liefdesverklaring had plaats niet ver van het kasteel, in eeue groote laan, op een schoonen zo- wij door tegenspraak nog wel gedwongen om tegen onzen zin, want het verkiezingsdebat mocht nu wel gesloten worden, het onderwerp weder op te vatten. Heden en morgen wordt in het Schuttershof alhier de 22e tentoonstelling van de Yereeniging tot bevor dering van den tuinbouw in de provincie Zeeland ge houden, ter gelegenheid van het 25jarig bestaan dier vereeniging. De commissie van beoordeeling van het ingezondene is samengesteld uit de heeren: dr. G. van Hennekeler, te Middelburg, voorzitter; J. van Sluijs, te Middelburg; dr. H. Goemans Jr., te Zierikzeedr. L. Posthumus, te Goesen P. Conse, te Middelburg. Als secretaris is aan de commissie toegevoegd de heer F. D. Sprenger, te Middelburg. De commissie heeft de volgende prijzen toegekend a Voor liefhebbers of hunne tuiniers: Voor de schoonste verzameling van 30 bloeiende oranjerie- en kasplantende zilveren vergulde medailleuitgeloofd door m'. W. Ph. Vis, aan J. P. Langejan, tuinbaas bij mej. C. G. S. Ackermans, te Middelburg; de zilveren medaille, uitgeloofd door mr. W. Ph. Vis, aan A. Antheunisse, tuinbaas bij mr. N. C. Lam- brechtsen van Ritthemte Middelburg. Voor de schoonste verzameling van 12 sierplantende zilveren vergulde medailleuitgeloofd door jhr. mr. J. P. Bod- daert, aan J. P. Langejan, tuinbaas bij mej. Acker mans te Middelburgde zilveren medaille aan den zelfden. Voor de schoonste verzameling bloeiende Liliumde zilveren medaille wordt niet toegekendde bronzen medaille wordt toegekend aan W. M. de Witte, tuinbaas bij m'. A. P. Snouck Hurgronje, te Middel burg. Voor de 25 fraaist bloeiende Pelargonium in de meeste verscheidenheid: de zilveren medaille wordt niet toegekend; de bronzen medaille wordt toegekend aan A. Antheunissetuinbaas bij me N. C. Lambrechtsen van Ritthem te Middelburg. - Voor de 12 fraaist bloeiende Scarlet Pelargonium in de meeste verschei denheid de zilveren medaille aan F. Blaastuinbaas bij mr. Lantsheerte Oostkapellede bronzen medaille aan A. Antheunissetuinbaas bij mr. Lambrechtsen van Ritthem, te Middelburg. Voor de 20 fraaiste, nieuwste en meest uiteenloopende soorten van bloeiende Fuchsiade zilveren medaille wordt niet toegekendde bronzen medaille wordt toegekend aan W. Blaas, tuin baas bij jhr. van Doorn van Koudekerke, te Koude- kerke. b Voor handeldrijvende kweekers en bloemisten Voor de schoonste verzameling van 30 bloeiende oran jerie- en kastplanten: de zilveren vergulde medaille en f 30, uitgeloofd door de provincie Zeeland, worden toe gekend aan C. van de Putte, bloemist te Middelburg; de zilveren medaille en f 20 worden niet toegekend. Voor de schoonste verzameling van 12 sierplanten: de zilveren vergulde medaille, uitgeloofd door mr. J. G. Sprenger, wordt toegekend aan C. van de Putte, bloe mist te Middelburgde zilveren medaille wordt niet toegekend. Voor de 25 fraaiste bloeiende Pelargo- meravond. Emmanuel en Léonie bleven nog geruimen tijd, hand in hand en zonder een van beiden een woord te spreken, voortwandelenhet jonge meisje gaf zich over aan de nieuwe gemoedsbewegingen die zich van haar meester maaktenEmmanuel, die nog meer ontroerd was dan zijbeefde van vreugde en van trotsmaar daar hij ook meer ongerust was, dacht hij ernstig na over de angstwekkende en schitterende werkelijkheid die hem te wachten stond. „Léonie zeide hij eindelijk ik moet met mijn vader spreken, hij is de eenige die over uw lot en het mijne kan beschikken." „Ja, Emmanuel, en ik geloof dat het 't beste zou zijn, indien ge dit maar terstond deedt. Hij heeft onrechtvaardig kunnen zijn jegens zijne kinderen, daar hij hen wantrouwde, hij moet de eerste zijn om de bekentenis te vernemen, die ze elkander gedaan hebben." „Tot straks dan, mijne liefste, bid gij intusschen God dat mijn vader ons gunstig gezind moge zijn." „Dat zal ik doen zeide zij ga nu maar spoedig heen." De generaal, die alleen in de kamer gebleven was, zag zijn zoon binnenkomen en staarde hem strak aart- De houding van den jongen man was eerbiedig eu vastberaden. „Vader zeide hij ik zou wel eens een oogenblik met u willen praten." De heer d'Herbel stond op eenigszins heftige wijze half van zijn stoel op. „Ah! zeide hij gij acht dan nu toch eindelijk het oogenblik gekomen. Ge hebt vrij lang gewacht. Ge komt trouwens nog juist vroeg genoeg. Hadt ge nog iets langer gewacht, dan zou ik u om dit onderhoud gevraagd hebben. Ik luister." Vervolg hierna.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 2