MIDDELBURGSCHE Dinsdag COURANT. 11 Hei. F 111. 1875. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2ea I'aasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m.i franco is f 3.50. Middelburg &ÖLMei. Door het naschrift, geplaatst onder een ingezonden stuk in ons nommer van Zaterdag jl. hebben wij ons eene opmerking van de Vlissingsche courant op den hals gehaald. Onze bedoeling was, te voorkomen dat de bewering van den pachter der regenbakken te Vlissingen, als zoude daar op het oogenblik steeds drinkwater in voldoende hoeveelheid voor de behoefte der schepen voorhanden zijnmisschien uitgelegd zou worden ten nadeele van Vlissingen, en de plannen belemmeren zou, op het oogenblik bij de regee ring aanhangigom voor bet aanvoeren van het noodige drinkwater van rijkswege zorg te dragen, Daarom schreven wij dat eene groote zeehaven, gelijk Vlissingen bestemd is te worden, voor een zoo onmis baar artikel als drinkwater niet van eene toevallige omstandigheidals het meer of minder overvloedig val len van regenwater, afhankelijk mag wezen. Daarom schreven wij ook dat de tegenwoordige scheepsbeweging te Vlissingen niet als maatstaf kan genomen worden en datofschoon de pachter der regen bakken overtuigd was steeds genoeg water in voorraad te hebben, zelfs al werd het tegenwoordig getal sche pen verdriedubbeld, deze schatting weinig beteekende zoolang te Vlissingen zoo weinig schepen komen als thans het geval is, zoolang „er weken voorbijgaan, zonder dat zich te Vlissingen een schip vertoont." Die laatste uitdrukking heeft den toorn der V. Ct. opgewekt. Wij zijn zoo beweert zij óf niet op de hoogte, ót wij spreken onwaarheid. Weten wij niet dat elk schipalvorens de loskade te Middelburg te kunnen bereiken, te Vlissingen moet komen? Hebben niet alle schepen, die nu aan onze loskade liggen, te Vlissingen gedokt? „Vertoonen zich niet dagelijks schepen in en buiten de havens van Vlissingen?" Dit laatste, erkennen wijis helaas waar. Buiten de havens vindt men dagelijks schepende geheele vaart op Antwerpen gaat buiten Vlissingen om. Maar daar binnen? Waarlijk wij hebben geen inlichtingen van correspondenten noodig; eene wandeling van een uur kon ons in den afgeloopen winter dagelijks overtuigen dat in de havenwerken te Vlissingen, zooals voor de commissie van enquête omtrent de koopvaardijvloot verklaard werd, niets te zien was dan „eene kale watervlakte met ledige kaden." Op dit oogenblik is het misschien beter gesteld. De meerdere scheepvaart beweging te Middelburg doet ons althansovereenkom stig de juiste opmerking der V. Ct., veronderstellen dat het ook te Vlissingen drukker is. Maar nog niet zeer lang geleden vertoonde zich ook aan onze loskade maanden lang geen schip. Toen werd dus ook de watervoorraad der Vlissingsche regenbakken op geen zware proef gesteld. Wij zouden het niet noodig geacht hebben van de opmerking der V. Ct. notitie te nemen, indien daarin niet een gevoel van wantrouwen tegenover ons blad doorstraalde, dat volkomen ongewettigd is en hetwelk wij niet mogen toelaten dat, zonder tegengesproken te worden, te Vlissingen worde verkondigd. Wie de artikelen leest door ons gedurende een jaar en langer aan de Vlissingsche belangen gewijdzal wellicht in twijfel kunnen verkeeren of ons blad te Vlissingen of te Middelburg verschijnt; zeker zal het niet in hem opkomen ons te beschuldigen dat wij behooren tot hen diegelijk een Vlissingsch reeder almede voor de enquête commissie verklaarde, zich beijveren om „eiken gras halm, die te Vlissingen zich bovenden grond verheit, lc vertreden." Voor ons zijn de belangen der beide steden éen. Telkens wanneer wij het woord namen om de aandacht op Vlissingen te vestigenom de voor- deelen van Vlissingen te doen uitkomenom de Vlis singsche belangen te verdedigen, waren wij overtuigd °°k voor het belang van de stad onzer inwoning te spreken. Zoo ook toen wij onze opmerking onder het ingezonden stuk van den heer Scheijbeler plaatsten. Wij nemen de V. Ct. haar wantrouwen echter vol strekt niet kwalijk. Onder de omstandigheden waarin Vlissingen verkeertis zulk een wantrouwen wel niet gewettigd, maar toch vergefelijk. Doch in het eigen belang barer stad raden wij baarmet bet uitspreken van hare gevoelens wat omzichtiger te wezen. Waarlijk het is niet in het voordeel van Vlissingen, overal vijanden te zien of te vermoeden, en iederen vriend, die een woord zegt waar men vat op meent te hebben, door beleedigende veronderstellingen voor goed van zich afkeerig te maken. Die zoo handelen doen meer „om voedsel te geven aan den kleinen dunk van sommigen over Vlissingen", dan door de Middelburgsche courant ooit gedaan is, of, zoolang men ons althans niet met geweld van zich afstoot, ooit gedaan zal worden. De oud-kolonel Gerlach levert in het Meinommer van „de Tijdspiegel" het slot zijner geschiedenis van den Atchin-oorlogloopende tot het einde van 1874. Het gunstig oordeel van den geschiedschrijver over het politiek en militair beleidin Atchin zoowel door ge neraal van Swieten als na zijn vertrek gevolgd, wordt in dit slot artikel duidelijker uitgesproken en gemoti veerd. Dat generaal van Swieten een sehrijflustigen en bekwa men secretaris bij zich gehad heeft, blij let uit dit opstel duidelijk en zal aan de bestrijders van dien bevelhebber misschien nieuwe stof tot menige schampere opmerking opleveren. Geen poging Hs onbeproefd gelaten om de Atchineezen tot onderwerping te brengen door procla- matiën, manifesten of brieven, die hun op alle moge lijke manieren bezorgd werden, en zelfs in de huizen der door onze troepen veroverde"lorpen werden neder- gelegd. De vraag mag zeker gedaan worden of ineen land waar geen dagbladpers of publieke opinie-bestond, waar eene verwilderde bevolking door eenige dweep zieke hoofden en priesters werd opgezweept, van al die welsprekendheid wel veel gevolg te wachten was. Voor ons, die dankbaar erkennen dat generaal van Swieten voor zijn vaderland meer gedaan heeft dan welsprekende proclamatiën schrijven, is echter al dat geschrijf, dat misschien niet veel niit maar ook zeker geen kwaad gedaan heeftgeen reden tot afkeuring. Evenmin is het dat voor den schrijver, die aan het einde van zijn werk nogmaals waarschuwt tegen onbe voegd oordeelen, dat tengevolge der bezwaren, met welke onze oorlog met Atchin altijd nog gepaard gaat, zoo licht tot veroordeelen overgaat. Tegen andere expeditiën in Indië werd dikwijls het verwijt gericht van stelselloosheid, van ondernomen te zijn met te geringe macht, met onvoldoende kennis van land en volk. Dat alles is, volgens kolonel Gerlach, dikwijls juist; maar in een land van 29,000 vierkante geogra- phische mijlen omtrekdat gedeeltelijk nog in barbaar- schen toestand verkeertzooals onze Oost-Indische koloniën, ook dikwijls onvermijdelijk. Generaal van Swieten heeft juist het tegendeel gedaan. Hij heeft zich een bepaald systeem voor oogen gestelden onver anderlijk daarnaar gehandeldzonder zich door voor- of tegenspoed, door epidemieën of door de misslagen zijner ondergeschikten daarvan af te laten brengen. Hij heett geen stap in het vijandelijk land gedaan, zonder door verkenningen en informatiën al de kennis te hebben doen inwinnen die het mogelijk was te verkrijgen. Zijne legermacht eindelijk, de aanzienlijkste welke ooit voor eene Indische expeditie was aangewezenheeft hij waar hel noodig was gebruiktmaar ook zooveel doen lijk gespaard, ook door niet meer troepen op het oor logsterrein te verzamelen en aan de heergchende epidemie bloot te stellen, dan op het oogenblik gebruikt konden worden. Die wijze van handelen heeft natuurlijk ook weder hare nadeelen gehad, doch het gaat niet aan, de eene manier van oorlogvoeren om bepaalde redenen af te keuren en de anderewelke om diezelfde redenen op andere beginselen berustook weder hard te vallen uithoofde der eigenaardig aan haar verbondene bezwa ren, of omdat ook zij weder, als alle menschen- werkniet volkomen vrij is geweest van misslagen. De kolonel Gerlach acht de resultaten, tot dusverre verkregen, niet gering. Het volk dat vroeger onze jgezanten vermoorddeonze brieven afweesonze vlag niet erkende en met het zwaard in de vuist op onze troepen invloog, onderhandelt nu met onze zeeofficieren, hijscht onze vlagerkent onzen koning als souverein en durftvoor zoover het den strijd nog volhoudtzijne versterkingen nauwelijks verlaten. Door 39 staatjes is ons gezag reeds erkendGroot-Atchin staat eenzaam en verlaten, door Pedir en Merdoe alleen nog eenigs- zins ondersteund en teert op zijne laatste krachten. Wanneer, na het bezetten van nog enkele punten, de vijandelijkheden gestaakt wordende bevolking tot rust komt, handel en welvaart herleven, dan gelooft de schrijver dat het einde van zooveel leedarbeid en inspanning nabij zal zijn. Nederland zal dan aan zijne internationale verplichtingen in den Indischen archipel voldaan hebben; het zal aan slavenhandel en zeeroof een einde en de kusten van Atchin voor den handel en de scheepvaart toegankelijk gemaakt heb ben onze vlag zal gewroken, ons gezag in Indië ge handhaafd het rustig bezit van Sumatra ons gewaar borgd zijn. „Dat alles moge ten koste van veel bloed en geld zijn gekocht, bij een volgend geslacht zijn die rampen spoedig vergeten. En als dat dan de oogen vestigen mag op een zich rustig ontwikkelend Sumatra en een bloeiend Atchin, dan zal het voorzeker zijn dank niet onthouden aan hen, die zoowel door staats- als oorlogs- beleid dien toestand in het leven riepen." Het Vaderland maakt de opmerking dat de heer inT. A. Kerdijkdie in eene vergadering der ltiesver- eeniging te Sappemeer genoemd is als candidaat voor het lidmaatschap der tweede kamer, eerst 28 jaren is en alzoo daarvoor nog in geen twee jaren in aanmer king kan komen. Het nieuwgebouwde burgerlijk en militair huis van verzekering alhier, dat heden in dienst is ge steld, werd in de laatste vier dagen der vorige week door 922 en gisteren door 2228 personen, te zamen alzoo door 3150 bezoekers, bezichtigd. Naar ons wordt medegedeeld, zal de algemeene vergadering der Maatschappij tot bevordering van landbouw en veeteelt in Zeeland dit jaar gehouden worden te Kruiningen op'Woensdag 11 Augustus a., en zal de algemeene tentoonstelling van paarden, rundvee enz. plaats hebben in diezelfde gemeente op Donderdag 12 Augustus. Tegelijk zal, tenzij het rijpen der tarwe wijziging van het tijdstip noodzakelijk maakt, een wedstrijd gehouden worden van zelf harkende en schoven- makende graanmaaiwerktuigen (self-raking reapers), waarvoor worden uitgeloofd als eerste prijs 7300, als tweede prijs f 150 en als derde prijs een zilveren medaille. Heeren magazijnhouders zullenvoor zoover zij bij het hoofdbestuur bekend zijn, worden uitgenoo- digd vóór 1 Juli op te geven óf en met hoeveel werk tuigen door hen zal worden medegedongen. Wijlen de heer mr. F. B. von Brücken Fock te St. Laurens heeft o. a. aan de Maatschappij tot bevor dering van welstand, voornamelijk onder landlieden, wier hoofdbestuur te Breda is gevestigd, een legaat vermaakt van f 200. Naar wij vernemen is de opheffing van het telegraaf kantoor te Veere met den 31en dezer vastgesteld. Aan het op 19 April jl. en volgende dagen te 's Gra- venhage gehouden examen voor de betrekking van landmeter 3« klasse bij het kadaster is met gunstig gevolg deelgenomen door de aspirant-landmeters P. J. Hogenhuis te AkkerwoudeK. P. J. Oerder te Arnhem, A. A. G. J. Soutendijk te Assen, P. van Dijk te Am sterdam J. C. van der Veur te 's Gravenhage, J. F. H. Israël te Kralingen, en J. A. Bongenaar te Brielle. Men schrijft ons uit Rotterdam: „Vóórdat het plan was bekend geworden om hier vanwege de afdeeling der Vereeniging voor volkson-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 1