MULTATULI. Bij koninklijk besluit is, met betrekking tot de oproeping der schutterij te Maastricht tot deelneming, aan de processie van St. Servatius, uitgemaakt dat zoodanige oproeping in strijd is met de wet. De bur gemeester is alleen gerechtigd de schutterij op te roepen in geval van verstoring der orde. Op het graf van Thorbecke, gelegen op de bur gerlijke begraafplaats aan het kanaal te 's Gravenhage, had Zaterdag op eenvoudige wijze de inwijding plaats van den marmeren gedenksteen, uit de bijdragen dei- vereerders en vrienden van den staatsman daar ge plaatst. Tegenwoordig waren alleen de heeren Dullert, voorzitter der tweede kamer, generaals Knoop, van Muiken en van Swieten, professor Vissering, Maxwills, Cremers en Boudewijnse, benevens de zoon van den overledene en enkele belangstellenden. Aan den heer Thorbecke jr. werd de zorg voor het grafteeken met eene kortetreffende toespraak opge dragen door den voorzitter der commissie, den heer Dullert. De heer Thorbecke verklaarde zich ten volle bereid die taak te aanvaarden. Op de grafzerk van wit carrarisch marmer, glooiend van ligging en zonder eenig sieraadleest men alleen in gouden letters de woordenJohan Rudolf Thor becke geboren te Zwolle 14 Januari 1798. Overleden te 's Gravenhage4 Juni 1872." Nadat de plechtigheid afgeloopen was begaven de leden der commissie zich naar de ijzergieterij der heeren Enthoven en c0., teneinde getuigen te zijn van het gieten van het metalen standbeeld van Thorbecke, naar het door den beeldhouwer Leenhof ontworpen model. De vorm voor het beeld is vervaardigd door den heer Jacobsen, die hetzelfde werk reeds verricht heeft voor de onlangs te Brielle en te Leiden opgerichte monumen ten. De gieting was des middags te vijf uren afgeloopen en laat aanvankelijk niets te wenschen over. „Publiek, ik veracht u met groote innigheid!" Met deze woorden trad, nu reeds vrij wat jaren geleden, een schrijver op, wiens eerste, destijds vóór korten tijd verschenen werkde „Max Havelaar" een opgang en bewondering teweeggebracht had, gelijk in ons land slechts zelden met eenig geschrift het geval is geweest; een werk dat, gelijk de heer van Hoëvell het toenmaals in de tweede kamer uitdrukte, „een rilling had doen gaan door geheel Nederland." Te midden van dat veracht publiek is Multatuli na dien tijd voortgegaan zijn werken en gedachten te ver spreiden, het zaad uitwerpende in de vore, zonder zich te bekommeren of de grond zich vruchtbaar ot weerbarstig toonde, als ieder wezenlijk genie zich zijner kracht bewust en vast vertrouwende dat de toekomst de vruchten toonen zou van de kiemendoor hem gelegd. Maar de bodem van Nederland toonde zich niet weer barstig of ondankbaar. De mond, die eene rilling door het land had gejaagdriep weldra in alle oorden en provinciën en in de afgelegenste uithoeken van ons koloniaal gebiedbewonderaars en volgelingen te voor schijn. Een deel van het jongere Nederland vooral, vereerde in Multatuli een apostel. Menig gemoedop welks bodem ontevredenheid met bestaande toestanden, twijfel aan als waarheid verkondigde stellingentot dusverre gesluimerd haddenvoelde zich van een drukkenden last bevrijdmenig tot dusverre beneveld oog zag als een verklaarden horizon voor zich geopend, toen een stoute hand plotseling alle sluiers afrukte en zien deed, dat deze onbestemde ontevredenheid en twijfel door een machtigen geest niet slechts gedeeldmaar in scherp geteekende lijnen, met bewijsgronden die veel tijds onwederlegbaar schenen, waar gemaakt konden worden. Dat op deze eerste geestvervoering van vele zijner aan hangers later ontgoocheling volgdedat het onkruid, het welk ook in zijne werken, als in meest alle menschen- werk, naast de tarwe welig bloeide, den vollen wasdom van het gestrooide zaad vaak belette, dat eindelijk de vergelijking van de woorden des apostels met zijne daden niet altijd strekte om het vertrouwen op zijne leiding te versterken, dat alles zij hier slechts aange stipt. Ons doel was alleen, te doen uitkomen dat het publiek zich door de verachting van den meester niet liet afschrikken. Met in ons land zeldzame snelheid volgden de nieuwe uitgaven zijner werken elkander op. Van de ideeën verscheen eene bloemlezing, gelijk slechts van als klassiek erkende meesterwerken het geval pleegt te zijn. Wel beklaagt nog thans de schrijver zich er over dat aan zijne werken in dagbladen en tijdschrif ten zoo weinig bespreking ten deel viel. Hij zelf zal echter moeten erkennen hoe verbazend moeilijk het was een arbeid, zoo veelzijdig, zoo grillig en uitgebreid als de zijne, te bespreken, wanneer men niet bereid washetzij aan de beoordeelinghetzij aan de dupliek, een boekdeel misschien te besteden. Daarenboven maakte hij zelf dit werk niet aanlokkelijk. Wie zich aan hem waagdemoest ondervinden dat deze strijder wapenen tot zijne beschikking had, tegen welke een beoordee- laar van gewone, zelfs achtenswaardige kracht niet opgewassen was. Wat hiervan zij, de waardeering van een' enkel, moeilijk te bevredigen, kunstrechter als Cd. Busken Huet, reeds vóór jaren hem in het openbaar geschonkenom van alle meer verborgene erkenning te zwijgen moest voldoende zijn om hem voor het „doodzwijgen" der anderen meer dan schade loos te stellen. Dat niettemin populariteit, n den lageren zin van het woordjaren lang het deel niet werd van Multatuli kan, meenen wij hem minder dan eenig ander schrijver verdriet gedaan hebben. Daar moet voor een geest, die zoo ernstig en uitsluitend naar waarheid zoekt als de zijne, voor een oog dat zoo onbarmhartig en scherp de daden der menschen monstert en hun karak ter zoo in- en doorziet als het zijne, iets bijzonder terugstootends gelegen zijn in het geschreeuw der bonte menigte, waarin zoovele stemmen opgaan, minder nog om het voorwerp hunner vereering te huldigen, dan om zichzelf te doen hooren. Veel meer in overeen stemming met het karakter en het streven van den schrijver der „Ideeën" scheen het, zich af te zonderen en als uit de verte zijn tijd- en landgenooten de waar heid te verkondigen. Wel kwam zijne stem niet, als die van een tweeden Johannes den dooper, uit de woes tijn; wel was het uit het weelderige Wiesbaden, te midden van het rumoer der roulette -tafel en het gebruiseh van Moezel en Rijndat hij zijne vurige woorden in hun midden slingerde; maar toch, mag men aannemen, werd de indruk daarvan verhoogd, dewijl die woorden niet het werk waren van onzen buurman, „mijnheer Douwes Dekker", maar van Multatuli, den profeet, buiten onze grenzen gezetendewijl het hem niet goed- dacht zich de schoenzolen te bezoedelen met het stof, door de menigte zijner toehoorders opgejaagd. Het oogenblik der populariteit zou echter eenmaal voor hem aanbreken. Mejuffrouw Mina Kruseman be sloot den roep, dien haar talent als aanvangend tooneel- speelster haar verworven had, dienstbaar te maken aan Multatuli's naam. Alleen de opvoering van zijn drama „de Vorstenschool" zou de eer hebben haar voor de tweede maal ten tooneele te doen verschijnen. Ce que femme veutBieu le veut. De „Vorstenschool" trok het land door, zegepralende. Waar het drama verscheen, was ook de schrijver tegenwoordig. En in de storm achtige toejuichingendie hem en zijn werk telkenmale begroetten, lag, meenen wijmeer nog eene soort van schuldbekentenis, eene genoegdoening voor het verledene, dan enkele waardeering van het opgevoerde tooneel- stuk, dat zeker de bevattelijkheid der groote menigte nog veel verder te boven ging dan een aantal zijner andere werken. Men was het: „Ik veracht u" nog niet vergeten. En ofschoonnaar onze overtuiginghet publiek van de zijde van Multatuli nimmer die verach ting verdiend heeft, wilde men toch bij deze gelegen heid der wereld toonen dat karakter en talenten ook in Nederland niet te vergeefs hun schatting van roem en eer vorderen. Diezelfde beteekenis meenen wij te mogen toekennen raan de hulde, Multatuli Zaterdag avond gebracht te Goes, waar hij op uitnoodiging van eenige vriendenen vereerders eene voordracht kwam houden. Een uur bijna voor den bepaalden tijd begon het kleine lokaal voor de bijeenkomst bestemd zich reeds te vullen met belangstellendenmeest uit Middelburg en de omstreken van Goes, die van hun gedwongen vroegtijdige aan komst gebruik maakten om de beste plaatsen te vero veren. Langzamerhand kwam ook het Goessche publiek opdagen en weldra was de zaal zoo propvol, als haar zeker slechts bij zeldzame gelegenheden te beurt valt. Klokslag half acht (wij zouden later vernemen dat orde en stiptheid deugden zijn, die hij op hoogen prijs stelt) baande de heer Douwes Dekker zich een weg door de menigte. Hoewas die stemmig in het zwart gekleede, magere, ziekelijk uitziende, oude man, die daar met de hand op de borst naar adem stond te hij gen, en door zijne houding de toegevendheid der toe hoorders scheen in te roepen, de gevreesde, de Samson, die zoovele tempels in Nederland ter aarde had doen storten? Onze verrassing zou echter nog stijgen. Was die sprekerdie met zwakke, onvaste stem begon met zijn dank te betuigen voor de bijzonder welwillende ontvangst hem te beurt gevallen die later in den loop zijner toespraak bij herhaling zijne hoogachting betuigde en de verzekering gaf van zijn vertrouwen in de hooge ontwikkeling van het hem onbekende publiekwas dat Multatuli, de titan, die eenmaal, uitdagend en stout, de wereld zijn „Ik veracht U!" in het aangezicht slingerde Hij was het. Had de inspanningaan voortdurenden geestesarbeid verbondenzijne oogen verflauwd en zijne stem verzwaktde streeling der populariteithem door mejuffrouw Kruseman toegevoerdscheen Multatuli's hoogachting voor het publiek weder opgewekt te heb ben. Zonderling, hoe men zich vergissen kan. Wij hadden eerder het tegendeel gedacht. Wel verwachtten wij van den heer Dekker zooveel takt dat |hij zich niet als le fanfaron du mépris zou aanstellen. Maar toch, Multatuli met den hoed in de hand, complimentjes wisselende met „publiek", dat hadden wij niet voorzien Het ligt niet in onze bedoeling een verslag te geven van Multatuli's toespraak. Het is daarmede als met vele zijner werken: men zegt er niets van, omdat er te veel van te zeggen is. Multatuli treedt niet op als redenaar; hij heeft, althans zoo deed hij te Goes, een lijstje voor zich, waarop eenige hoofdpunten zijn aangeteekend. Dat thema werkt hij uit. Een gesprek kan men zijne voordracht niet noemen, daar hij alléén het woord voert; eene alleenspraak evenmin, dewijl hij, telkens afbrekende, telkens den draad der redenee ring latende vallen om zich in een slingerpad van tus- schenzinnen te begeven en met bewonderenswaardige juistheid dien draad weder opvattende, als het ware tot een onzichtbaren tweeden persoon het woord voert, die door mvallen, opmerkingen en vragen aan de alleen spraak de levendigheid van een gesprek bijzet. Hij sprak, om er toch iet 3 van te zeggen, over het 114e zijner Ideeën, din luidende: „Elke deugd heeft onechte zusters, die do familie schande aandoen." Die deugden en haar spotvormeneven moeilijk van haar te onderscheiden doch ook even ver schillend van waarde als de echte diamant en het waardelooze stuk kwartz, even misleidend voor het oog als het bekende „levende blad" in Indië, dat met be- driegelijke getrouwheid de eigenschappen van een insect nabootst, stelde de spreker aan elkander over. Tegen over de waarheidsliefde, het te onpas uitflappen van allerlei waarhedenop plaatsen en oogenblikken waar ze slechts schade kunnen doentegenover den moed, de dolle onbesuisdheid; tegenover het gevoel, de zie kelijke gevoeligheid tegenover de bedaardheid, de ziellooze gevoelloosheid; tegenover de orde, het kramp achtig vasthouden aan hetgeen eenmaal gewoonte ge worden istegenover de spaarzaamheid, de zieldoodende schrielheidtegenover de kuischheidde belachelijke preutschheidtegenover de vaderlandsliefde de vader- landsbluf van een Victor Hugo en andere verheerlijkers van la belle Francetegenover de zindelijkheid, de boen en schrobmanie van Nederlandsche huismoeders en zeelieden; tegenover de gezelligheid, het kroegloopen; tegenover de weldadigheid een woord van zoo schoonen zin, het gedachteloos wegwerpen van eenig geld in den schoot van armbesturen of instellingen van liefdadigheid; tegenover de politiek, (in goeden zin, volgens Multatuli, ook eene deugd) de politieke tinne gieterij. De lijst is tamelijk lang; toch vreezen wij dat ons geheugen ons nog wel een enkele onechte zuster over het hoofd doet zien. Voor critiek is deze voordracht niet vatbaar. De heer Dekker neemt de manieren niet aan van een redenaar; hij praat; hij voert een gesprek en hetzij men met zijne werken vertrouwd is of niet, altijd zal een gesprek met een man van zijne begaafd heden voor ieder beschaafde een groot intellectueel ge not opleveren. Dat hij voor het overige al pratende aan de logica of de nauwkeurigheid wel eens niet geeft wat haar toekomtdat hij den toehoorder nu eens ver bijstert door een reeks van vernuftige paradoxen, dan weder in het kiezen zijner contrasten niet gelukkig of volkomen juist is, dat hij eene enkele maal ook in het afgezaagde vervalt, (was bet ophalen der oudbakken aardigheid, d propos van weldadigheid, van de sokjes voor behoeftige negerkindertjesMultatuli's geest wel waardig?) dat kan men hem moeilijk kwalijk nemen. Aan verrassende wendingenaan gelukkige invallen, aan puntigesnijdende opmerkingenwas zijne causerie altijd nog rijk genoeg, om voor allen die tegenwoordig warenden avond van Zaterdag jl. tot een gedenk- waardigen avond te maken. De ingespannen aandacht, waarmede de toehoorders als aan zijne lippen hingen, bewees trouwens genoeg dat het den spreker gelukte hen te boeien. Multatuli's stem is zwak, blijkbaar vermoeid, doch niettemin duidelijk verstaanbaar; zijn oog is flauw gewor den; zijne gebaren zijn sober. Toch maakt de voor dracht, ofschoon van eentonigheid niet vrij, indruk. Onder het spreken richt de gebogene gestalte zich op, het gebaar wordt levendiger, eene enkele maal klinkt de stem opgewekt en met zeggingskracht; dan is het alsof een weerklank van Havelaar's toon in de Aan spraak tot de Hoofden van Lebak, „doordringend als een stalen boor", in de vermoeide stem van den apos tel wordt vernomen. De geheele voordracht werd echterzoo wij ons niet vergissenbeheerst door zeker gevoel van gejaagdheid, het gevolg van eene andere beleefdheid van den heer Dekker tegenover zijn publiek. In den aanvang zijner toespraak maakte hij bekend dat hijonderricht dat vele zijner toehoorders nog met den trein van 10 u. 8 m. naar Middelburg terug wensch- ten te keerenzich daarnaar zoude regelen. Eene zenuw achtige, licht voor indrukken vatbare natuur als de zijne, is tegen zulk eene beperking in de improvisatie niet bestand. Hij had nog geen half uur gesproken, toen reeds het horloge voor den dag kwam. Ten

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 2