MIDDELBURGSCHE COURANT. 102. Vrijdag 1875. 30 April. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2™ Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3lm.., franco is f 3.50. Middelburg 29 A p r i J Tot de ministerieele nalatenschap van den generaal Weitzel behooren, wat ingediende wetsontwerpen be treft, dat tot toepassing der veeartsenij kundige wetten op de militaire paarden, dat tot hervorming van het onderwijs aan de militaire academie en dat tot herzie ning der railitiewet. Bovendien zijn, naar men verneemt, reeds bij den raad van state aanhangig ontwerpen tot verhooging der pensioenentot wijziging der wetten op de inkwartiering en op de onteigeningenen moet een voorbereidende arbeid voor de reorganisatie van het leger gereed liggen om aan den raad van state te worden opgezonden. De lijst is meer lang dan belangrijk. Achter de vraag of de kolonel Enderlein deze nalatenschap voetstoots zal aanvaarden, mag dan ook vooreerst nog wel een groot vraagteeken geplaatst worden. Let men op de ontvangst, die aan de twee belangrijkste wetsontwerpen, welke reeds bij de tweede kamer in onderzoek zijn ge komen daar en in het publiek is te beurt gevallen, dan moet men den nieuwen minister in zijn eigen belang raden zich van deze planneu van zijn voor ganger hoe eerder hoe liever los te maken. Beide dragen zij toch het kenmerk der beginselloosheid en zwakheidwelke den minister Weitzel ten val gebracht hebben. Het ontwerp tot wijziging van de opleiding onzer voormalige officieren is eenvoudig een terugtred tot den toestand, die bestond vóórdat men in 1869 hun onder wijs in verband bracht tot de algemeene hoogte, waarop ons middelbaar onderwijs is opgevoerd. Die regeling, zoo wordt beweerdheeft onvoldoende gewerkt. Juister is het, te zeggen dat onder die regeling het aantal cadetten is afgenomen. Kan echter wel iets anders verwacht worden, zoolang om officier bij ons leger te worden twee wegen openstaan, die der academie en die der opleiding bij de korpsen, waarvan de een on eindig meer moeite en kosten vordert, doch overigens geen enkel voordeel boven den ander oplevert? Geen wonder derhalve dat de meerderheid der kamer, blijkens het voorloopig verslag, met het wetsontwerp niet ingenomen was. Niet in verlaging van het weten schappelijk peil onzer officieren, op een oogenblik dat in alle andere landen de eischen, aan dien stand der maatschappij gesteld, eer hooger dan lager zijn in vergelijking met hetgeen van anderen gevorderd wordt, behoort het middel gezocht te worden om het aantal cadetten aan de militaire academie grooter te maken. De opleiding langs dien weg moet op andere wijze voordeeligervooral in de toekomst, gemaakt worden, zonder dat daarom voor de officieren, van de korpsen afkomstigde mogelijkheid om door eigen inspanning of door buitengewonen aanleg hun lot verbeterd te zien, behoeft te worden afgesneden. Daar de lust om officier te worden bij ons te lande afneemt, kan men niets an ders doen dan te trachten de betrekking van officier aantrekkelijker te maken. Bleef het wetenschappe lijk gehalte onzer officieren op den duur beneden dat van andere maatschappelijke betrekkingen, de offi ciersstand zou in het vervolg èn niet meer gezocht worden èn in mindere mate aan zijne verplichtingen voldoen. Wat de militiewet aangaat, indien wij letten op de stemmen die in het publiek daarover zijn opgegaan, de kamer heeft voor alsnog gezwegen, dan geloo- ven wij niet dat ook deze voor den minister Enderlein als een aanwinst beschouwd zou kunnen worden. Het weekblad Pro Patriaaan welks stem in militaire zaken een meer dan gewoon gewicht mag worden toegekend, verdedigt het ontwerp; doch met zooveel voorbehoud dat de steun, den minister daardoor geboden, inder daad een zeer zwakke is. Het weekblad ziet geen duur zaam heil in eenige herzieningdie niet uitgaat van het beginsel der geheele afschaffing van dienstvervan- ging. Toch oordeelt Pro Patria dat het ontwerp som mige verbeteringen bevatzooals de vermeerdering van het militie-contingent en de verlenging van den tijd voor eerste oefening. Om die te verkrijgen is het beter het aangeboden wetsontwerp aan te nemen, onder dien verstande dat inmiddels het hoofdbeginselde af schaffing der dienstvervanging-, ongepraejudicieerd blijve. r Pro Patria acht evenwel de verhooging van het con tingent, zooals die voorgesteld wordt, onvoldoende. Het blad is benieuwd te zien aantoonen hoe de vaste positiën, die wij hebben zullen als de vestingwet zal zijn uitgevoerd, behoorlijk zullen bezet en bovendien nog een voldoend veldleger zal gevormd worden met een contingent van 67,500 man. De verhooging van het contingent heeft tot natuur lijk gevolg eene beperking der vrijstellingen. Pro Patria toont echter aan dat het eene naïveteit is als de regeering beweert dat de druk, door die verhooging aan de natie opgelegd, tengevolge van die beperking verminderd zou worden. Ook de bepaling van het wetsontwerp dat de miliciens, die aan zekere eischen van bekwaamheid voldoen, zekere voorrechten zullen genieten en dat uit hen bij voorkeur het militie-kader zal worden getrokken, beschouwt het weekblad als eene illusie. Juist de voorrechten die het meest aan het doel zouden beantwoordenhet vrijlaten in de keuze van garnizoensplaats en het verleenen van zeker uitstel in het tijdstip van opkomen, worden in het wetsont werp gemist. Het vooruitzicht eindelijk, aan de miliciens geschon ken om nog binnen den bepaalden oefeningstijd van een jaar naar huis gezonden te worden, indien zij blijken geven van bruikbare onderofficieren en korpo raals te zijn acht het militaire orgaan geheel verkeerd, daar eene oefening van een jaar beschouwd moet. wor den als het minimum van den tijd, benoodigd voor de vorming „niet van strepen dragende jongeluimaar van korporaals en onderofficierenwaar men ook wat aan zal hebben als ze later weder opkomen en als ze eenmaal bij de schutterijen intreden." Nemen wij in aanmerking dat deze tegenwerpingen gemaakt worden van eene deskundige zijde, waar men ten slotte de aanneming van het wetsontwerpom dat het beter is dan in 'tgeheel niets, aanprijst, dan vinden wij zoo veel te meer grond om ons te vereenigen met het gevoelen, door de Nieuwe Rotter- damsche courant over het wetsontwerp uitgesproken. Dit blad betreurde het dat de regeering niet eene poging deed om althans een stap te doen tot de gedeeltelijke afschaffing der dienstvervanging. Daarvoor ware wel licht in de tweede kamer eene meerderheid te vinden geweest. Ook de N. R. Ct. achtte ten slotte de kansen op aanneming van het wetsontwerpjuist om zijn onschul- digen inhoud, niet ongunstig, ofschoon de belangen onzer weerbaarheid er niet door gebaat worden. Of echter de man die nu weder aan het hoofd van ons krijgswezen optreedt, een zoo „onschuldig" en weinig afdoend ontwerp tot het zijne zal maken, schijnt aan redelijken twijfel onderhevig. Met halve maatregelen en illusoire bepalingen zijne komst aan het ministerie van oorlog te openen, zou voor den kolonel Enderlein een slecht begin wezen. Door den waterstaat in Zeeland is tot hulp-sluis- meester te Vlissingen benoemd onze stadgenoot de heer J. Panderwelke betrekking door hem den le* Mei a. zal worden aanvaard. De heer jhr. P. Hartsen, voorzitter van de kamer van koophandel en fabrieken te Amsterdam, is benoemd tot mede-directeur der Nederlandsche Handelmaatschappij. De gemeenteraad van Amsterdam heeft met 16 tegen 14 stemmen de verordening tot invoering eener belasting op de honden aangenomen, nadat het bedrag per hond op 3', in plaats van op 5was vastge steld. In dezelfde zitting werd besloten geen adres tot de tweede kamer te richten betreffende het spoorweg- voorstel-Kappeijnedaar men het over de aan te bevelen lijnen niet eens kon worden. Bij resolutie van den minister van financiën van 28 dezer is benoemd tot commies ter directie dei- registratie en domeinen voor de provincie Zuid- Holland de heer H. C. Snethlage, thans surnumerair der registratie en domeinen te 's Gravenhage. Men schrijft ons uit Rotterdam: „De nieuw opgerichte afdeeling der Vereeniging tot bevordering van volksonderwijs hield gisteren avond hare eerste openbare vergadering, waartoe alle belang stellenden waren uitgenoodigd. Over gebrek aan be langstelling was niet te klagende zaal was goed ge vuld, en vooral waren vele werklieden opgekomen. „Mr. Kerdijk, door het bestuur uitgenoodigd, hield eene voordracht, waarin hij de noodzakelijkheid eener totale reorganisatie van ons volksonderwijs uiteenzette. Met een overvloed van zeer treffende feiten deed hij het hoogst gebrekkige van het onderwijs, vooral ten plattenlandeuitkomen. Hij brak den staf over het kweekelingenstelselwees op het groote gebrek aan hulponderwijzers en op de wanverhouding tusschen de traktementen van hoofdonderwijzers en hulppersoneel, betoogde het wenschelijke van wettelijke regeling dei- bewaarscholen waaraan vooral op het platteland zoo groote behoefte is, en sprak ten slotte over het school verzuim, en in verband daarmede over den leerplicht, dien hij in beginsel in de wet wenscht opgenomen te zien om hem toe te passen zoodra vergrooting van schoollokalen en vermeerdering van het getal onder wijzers dit mogelijk zal hebben gemaakt. „De heer Kerdijk is een uitmuntend sprekerdie zijn gehoor weet te overtuigen en meê te sleepen. „Nadat hij zijne rede geëindigd had, werd gelegen heid gegeven tot debat. Daarvan werd een ruim ge bruik gemaakt. Opmerkelijk is, dat de hoofden dei- partijen die tegen het openbaar onderwijs strijd voeren, bij dit debat ontbraken, althans niets van zich lieten hooren. Een paar sprekers der orthodox kerkelijke richting traden op, de een (een soort oefenaar) om in wanhopig verwarde taal de openbare school te be schuldigen van vervalsching der geschiedenis en te klagendat God uit die school verbannen wasde ander om te verklarendat hij zich met de openbare school beter zou kunnen verevenenzoo maar op die school het opvoedkundig, het vormend element meer op den voorgrond trad. Een onzer predikanten van de evangelische richting, president van het bestuur der diakoniescholensprak met veel sympathie over de denkbeelden van den heer Kerdijk en betoogde hoofdzakelijkop grond zijner ondervindingdat het onderwijs niet op 12jarigen leeftijd mag eindigen om dat de rechte vatbaarheid dan eerst begint. „Den grootsten bijval van al de sprekers verwierven eenige werkliedendie het woord voerdenom hun warme ingenomenheid te betuigen met het doel der vereeniging en met de denkbeelden van den heer Ker dijk. Een hunnerdie werkelijk zeer welsprekend wasnam onder stormachtigen bijval vooral de zooge naamde gemoedsbezwaren a faireen betoogde dat op de schooldie voor de maatschappij moet vormengeen godsdienst te pas komt. Hij eindigde met den wensch, dat de staatdie zoo aanzienlijke sommen besteedt om soldaten te maken, ook wat meer geld mocht besteden om goede burgers te vormen. Een daverend applaus toonde dat de vergadering met dien wensch instemde. „Inzonderheid kwam de groote ingenomenheid onzer werklieden met den leerplicht uit. Trouwens daarop had de heer Kerdijk reeds gewezennog geen enkele stemzeide hij was onder onze werklieden tegen den leerplicht opgegaan. „Het resultaat der vergadering wasdat een groot aantal aanwezigenmet onzen burgemeester aan het hoofd tot het lidmaatschap der afdeeling toetrad." De Staats-courant van heden bevat weder nomina- tieve opgaven van gewondegesneuvelde en overleden Europeesehe militairen van de expeditionnaire macht te Atchin. Als overleden, na van Atchin te zijn geëvacueerd, komen daarop voor M. Hollander en J. N. Steenhouwer,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 1