1
BIJVOEGSEL
MIDDELBURGSCHE COURANT
Belgische brieven.
vast
VAN
lood-
>eift.
wasch
wragen
■singen.
r klein.
jlaadjes,
istige
boek-
VOOr
in
uit-
in
i biJ
trk.
H
3,30, 7,
1 u.)
1,40, 8.
liddel-
I AM.
Im
u.
30
n
30
n
,30
r
,80
V
,30
jf
r
j
V
J
it
n
.80
6.20
41
6.45
,38
8.16
8.50
50
9.8
28
10.8
3
10.29
18
10.36
30! 10.45-
11
7.25
Ij
8.32
8.51
ll
9.20'
7.—
7.50
8.10-
8.30
VAN DE
van Maandag 19 April 1875. N° 92.
Marine en leger.
Dit jaar worden onder de wapenen geroepen
1° tot het houden van herhalings-oefe-
ningen:
a bij het regiment grenadiers en jagers, het le, 3e,
4', 6e, 7e en 8e regiment infanterie, tegen den 2eaJuli,
de milicien-verlofgangers der lichting van 1872 en tegen
den 3fn Augustus die der lichting van 1873:
b bij de regimenten vesting-artillerie tegen den 15cn Mei
de milicien-verlofgangers der lichting van 1873, met
uitzondering van die behoorende tot de torpedo-com
pagnie;
c bij het korps pontonniers tegen den 16"Q Juli, de
milicien-verlofgangers der lichting van 1872.
De miliciens, onder a, b en c bedoeld zullen in het
genot van onbepaald verlof behooren te worden her
steld, nadat zij gedurende dertig dagen in werkelijken
dienst zullen zijn gehouden.
2° tot het houden van oefeningen op groote
schaal en het bijwonen van troepen-vereeni-
gingen:
d bij het 2e en 5* regiment infanterie de milicien
verlofgangers der lichtingen van 1872 en 1873
e bij het 2e regiment huzaren de milicien-verlofgan
gers der lichting van 1871
bij de compagniën hospitaalsoldaten de milicien
verlofgangers der lichting van 1872zullende zij bij den
staf der compagniënwaartoe zij behoorenmoeten
opkomen;
g de milicien-verlofgangers der lichting van 1872, van
de regimenten vesting-artillerie, met uitzondering van
die behoorende tot de torpedo-compagnie;
h bij het bataljon mineurs en sappeurs de milicien
verlofgangers der lichting van 1872.
De tijdstippen voor de opkomst en het vertrek met
1 groot verlof der miliciens, onder 2" genoemd, zullen
nader worden medegedeeld.
De milicien-verlofgangers der lichting van 1871die
gehuwd zijn vóór het tijdstip waarop zij bij de militie
werden ingelijfd, of wel, vóór den len Juni dezes jaars,
krachtens een door den minister van oorlog verleende
toestemming, zullen voor ditmaal buiten oproeping
worden gelaten.
3® tot oefening in den wapenhandel:
bij het regiment veld-artillerie, de miliciens-verlof
gangers der lichting van 1872, die daarbij den 1" Mei a.
van de regimenten huzaren zullen worden overgeplaatst,
de eene helft tegen den 1October, de andere helft
tegen den 2™ November, zullende zij in het genot van
onbepaald verlof behooren te worden hersteldnadat zij
gedurende dertig dagen in werkelijken dienst zijn ge
houden.
De miliciens, die wegens ziekte niet op den be
paalden tijd onder de wapenen komen, zullen te dezer
zake niet voor diligent worden gehouden, maar verplicht
zijn zich na hun herstel bij hun korps te vervoegen,
teneinde gedurende zes weken in den wapenhandel te
worden geoefend.
Gemeenteraad van Goes.
Zitting van Vrijdag 16 April.
Voorzitter de heer Blaaubeen.
Afwezig de heer Busing.
Na goedkeuring der notulen en mededeeling dat door
den commissaris des konings tot zetter der directe
belastingen is benoemd de heer van de Weert,
geeft de voorzitter te kennen, dat burgemeester en
wethouders bijna gereed zijn met het ontwerpen van
het kohier van den hoofdelijken omslag en verlangen,
dat, evenals vroeger, eene commissie uit den raad worde
benoemd, om hen te dienen van bericht en voorlichting
alvorens dit voorloopig vast te stellen. De aanwijzing
der leden van de commissie wordt aan den voor
zitter, overgelaten waarop deze aanwijst de heeren de Witt
HamerBusing en van Hoek. De eerste verzoekt,
wegens drukke bezigheden en talrijke familiebetrekkin
gen, die allen in de termen van aanslag vallen, ver
schoond te blijven, waarop wordt benoemd de heer de
Marees van Swinderen.
Ingekomen: zijn goedkeuring van het raadsbesluit
tot afstand in eigendom van den in erfpacht bezeten
grond der bijzondere schoolaanbeveling ter benoeming
eener regentes van het weeshuis, waarop geplaatst zijn
'Mevrouw de weduwe Mulderde Jongh en mevrouw
(3- Jansen—Kakebeeke; de begrooting van uitgaven
v°or de gemeente-apotheek over 1876, welke laatste
laav de tinancieele commissie gezonden wordt.
Nog is ontvangen een brief van de heeren Conrad
en de Kanter, waarin zij namens hunnen overleden
schoonvader J. W. van Kerkwijk ten geschenke aan
bieden een portret van wijlen het lid van den magis
traat van Goes: Cornelis Boone (1636), welk portret,
met dankbetuiging aan de gevers, voor de gemeente
wordt aangenomen.
In behandeling komt het verzoek van de weduwe
Adriaanse om grond in erfpacht, waaromtrent burge
meester en wethoudersingevolge raadsbesluit van
1 April 11. een voorstel doen, om haar den grond op
cijns af te staan, aangezien het huis, tot welks ver
grooting die dienen moet, mede op cijns bezeten wordt.
Op voorstel van de heer Callenfels wordt dit voorstel
gerenvoieerd aan de tinancieele commissie.
Een voorstel van den wethouder, belast met het
oppertoezicht over het Manhuis, tot wijziging der
verordening voor die inrichting, overgenomen en gea
mendeerd door burgemeester en wethouderswordt
gelezen, doch de behandeling daarvan op verzoek van
de heer van Hoek aangehouden.
Het voorstel van burgemeester en wethouders om
trent het geven van namen aan sommige wijken der
stad is nu aan de orde. De heer de Witt Hamer stelt als
amendement vooromevenals elders gebeurtde
namen der personen, die men vereeren wil, voluit
aan de wijken te geven. Dit voorstel wordtnaeenige
discussie, met 7 tegen 5 stemmen aangenomen. (De
namen zijn: Laurens Piet er van de Spiegel-straat
Jacob Volckestraat; Albert Joachimikade; Johannes
Antonides van der Goeskade; Mattheus Smalleganges-
buurt; Adolf van Westerwijksbuurt, Rudolf-Benjamin
van den Boukstraat; Cornelis Eversdijkstraat en Bou-
dewijn-de Wittestraat.)
De behandeling van een plan van reorganisatie der
burgeravondschool, dat sedei-t de vorige vergadering ter
visie heeft gelegen, wordt door de heer van Hoek in eene
beslotene vergadering verlangd, en heeft op voorstel
van den voorzitter plaats na de openbare vergadering.
Eene nieuwe of gewijzigde verordening tot regeling
van het personeel en de bezoldiging der agenten van
politie wordt eerst artikelsgewijze en daarna in haar geheel
aangenomenwaarna de heer van Hoek voorsteltden
burgemeester uit te noodigen, bij eventueele vacature
deze niet te vervullen, vóór de raad i» de gelegenheid
is geweest de verordening te herzien. De voorzitter
geeft te kennen, dat voorstel aan te houden, teneinde
te bedenken, of het voor behandeling vatbaar is.
Een ontwerp-verordening tot regeling van het perso
neel der secretarie wordt verzonden aan de financieele
commissie.
Na het houden eener vergadering met gesloten deu
ren wordt goedgevonden de burgeravondschool te reór-
ganiseeren voor eene met drie- en eene met vierjarigen
cursus en de daardoor noodzakelijke wijzigingen in de
verordening op het middelbaar onderwijs met algemeene
stemmen aangenomen.
Op de vraag des voorzitters, of nog een der leden
iets in het midden te brengen heeft, zegt de heer van Hoek,
gaarne, zoo mogelijk, te willen vernemen, hoe de
stand is der onderhandelingen met het rijk nopens het
onderhoud van het plaveisel in de voorstad. De voor
zitter zegt, dat zooals bereids vroeger is medegedeeld,
burgemeester en wethouders den minister van binnen-
landsche zaken bij herhaling gewezen hebben op den
slechten toestand 'van dat plaveisel, doch tot nogtoe
geen antwoord hebben bekomen.
De heer Callenfels vraagt eenige inlichtingen
nopens de door het departement der Maatschappij tot
nut van 't algemeen voorgenomen oprichting eener bad
en zweminrichting. De heer Fransen van de Putte
antwoordtdat hijals gecommitteerde van het dage-
lijksch bestuur, een onderhoud over deze zaak met den
president van het departement heeft gehad, en dat
gebleken isdat het departement alleen verlangde het
beginsel vastgesteld te zien, maar de financieele zaak
geheel aan het gemeentebestuur wilde overlatenen
dat burgemeester en wethouders, dewijl de inrichting
de financieele krachten der gemeente zoude te boven
gaangeen verder gevolg aan een en ander hebben
gegeven.
De vergadering is daarna gesloten.
Brussel 16 Arpil.
Christine Nilsson gaf gisteren avond hare vijfde en
laatste voorstelling in het koninklijk theater de la
Monnaie. Geheel Brusseldat wil zeggen de élite onzer
beschaafde kringenwas in den schouwburg vereenigd.
De zangeres werd toegejuicht en gevierd op eene wijze,
zooals nog nimmer eenig kunstenaar te Brussel onder
vonden heeft.
Te oordeelen naar dien regen van bloemen en kran
sen en die luidruchtige toejuichingen, zou men bijna
geloofd hebben zich in eene stad in het zuiden van
Europate Marseille of te Napels te bevinden.
Het is echter mijne bedoeling niet u van deze merk
waardige voorstelling verslag te doen. Indien ik er
gewag van maak is het alleen om u te verhalen dat
te midden van dit zeldzame kunstgenot, en gedurende
iedere pauze, de staatkunde bijna uitsluitend het
onderwerp van alle gesprekken en gedachten was.
Zoodra de zangeres een oogenblik ophield u te be-
tooveren door haar heerlijken zangzacht en klagend
als de Eoolsche harp van Mignonof bewonderens
waardig en verheven in het schoone duo uit de 4e acte
der Hugenotenof ook weder liefelijk en verteederend
als het lied der krankzinnige Ophelia, deed de be
zorgdheid over onzen politieken toestand hare rechten
weder gelden.
Denzelfden avond had zich door de stad het gerucht
verspreiddat onze regeering een tweede Duitsche nota
uit Berlijn ontvangen had in antwoord op de hare van
den 2Gen Februari. Men vernam dut dadelijk na de
ontvangst van het stuk een ministerr ad was gehouden,
en er werd zelfs bijgevoegd dat de heer Frère-Orban,
het hoofd der oppositie, in zijne hoedanigheid van
minister van staat, uitgenoodigd was den raad bij te
wonen. Ik sta echter voor de juistheid dezer mede
deeling niet in, daar het mij niet mogelijk is geweest
mij daaromtrent te vergewissen.
Den volgenden morgen werden dezé geruchten door
alle ochtendbladen medegedeeld, zoodat in de kamer
dan ook geen enkel lid afwezig was gebleven. De
tribunes waren stampvol en het geheele corps-diploma-
tique bevond zich in de bijzondere, daarvoor bestemde
loge. Er was iets plechtigs en iets buitengewoon
ernstigs in de vergaderzaal. Men hoorde bijna geen
particuliere gesprekken voeren.
Te midden eener doodsche stilte, stond de graaf
d'Aspremont-Lijnden op en drukte zich in de volgende
bewoordingen uit:
„Mijne heeren, in antwoord op de tot ons gerichte
interpellatie, zal ik de eer hebben de kamer de nota's
voor te lezen welke in de maand Februari jl. tusschen
het kabinet van Berlijn en de regeering des konings
gewisseld zijn. De Duitsche nota is van den 3en Fe
bruari, hetgeen ik voorlees is eene Fransche vertaling
daarvan."
De tekst dezer nota is u sedert lang bekend. Ik
behoef die dus niet aan te halen. Vervolgens ging de
minister aldus voort:
„In ons antwoordgedateerd 26 Februarihebben
wij er ons op toegelegd de feiten naar waarheid voor
te stellen zooals zij ons bekend warenzonder dat een
of andere invloed van buitenik verklaar zulks hier
uitdrukkelijkzelfs in de gelegenheid is geweest ohi
zich te doen gelden. Dat antwoord luidt als vólgt-"
De hoofdzakelijke inhoud van het antwoord der Bel
gische regeering is uwen lezers almede reeds bekend. Na
de drie punten, waarover Pruisen zich beklaagt: de
herderlijke brieven van de Belgische bisschoppen; het
adres aan den bisschop van Paderborn en het onder
zoek in de zaak-Duchesne te hebben behandeld, wordt
het volgende gezegd
„België heeft zijn internationale verplichtingen steeds
met nauwgezetheid vervuld. Voor de vervulling van
die plichten vindt België den krachtigsten steun in zijn
vrijzinnige instellingenwier deugdelijkheid gedurende
een halve eeuw gebleken is en die noodzakelijke voor
waarden voor zijn bestaan geworden zijn. Deze instel
lingen hebben de regeering van België steeds in staat
gesteld alle zwarigheden te overwinnenwaarmede het
bestuur over een vrij volk verbonden isdeze instellin
gen hebben aan de constitutioneele monarchie een vas
ten grondslag gegeven. Niet minder gezegend echter
werken ook deze instellingen naar buiten. Wij moeten
aan anderen ter beoordeeling overlaten in welke mate
België er toe heeft bijgedragen het monarchale begin
sel te bevestigen, het parlementaire stelsel te ontwik
kelen, dat tegenwoordig algemeen is aangenomen, en
eindelijk het fundamenteele probleem van alle mo
narchieën op te lossenhet probleemhoe de
orde met de vrijheid te vereenigen. Dit alles echter
in het midden latende, durft de regeering haar vaste
overtuiging uitsprekendat niettegenstaande de afdwa
lingen van enkelen, de Belgische natie in haar geheel
geen beteren weg kon inslaan dan dien welken zij ge
kozen heeft, om waardig en ten algemeenen nutte de
plaats te vervullendie haar in het statenstelsel van
Europa is aangewezen. De door de grondwet gewaar
borgde vrijhedenwel verre van een bron van zwak
heid voor de regeering te zijn, zijn integendeel een
element voor hare kracht en stellen haar in staat, over
een volk, hetwelk sedert de oudste tijden gewoon is
zijne aangelegenheden zelfstandig te regelen, een over
tuigend gezag uit te oefenen, dat duizendmaal meer
geacht en duizend maal krachtiger is, dan beperkende
wetten kunnen zijn. In dat stelsel alleen heeft België
in tijden van revolutionaire bewegingen de kracht
gevonden eene houding aan te nemen, waarvoor Europa
ons dankbaar scheen te zijn. In dit stelsel heeft België
de kracht gevonden om de pogingen der Internationale
te verlammen, wier beginselen, zoodra zij aan het licht
kwamen, voor het gezond verstand der volken moesten
bezwijken; heeft het kracht gevonden er toe mede te
werkendat de gevarenwelke de grondslagen der
maatschappij bedreigden, werden bezworen, heeft hot,
eindelijk, kracht gevonden binnen zijn eigen gebied om
alle buitensporige overdreven handelingen te bestrijden."
Dit is het standpunt waarvan de Belgische regeering
de Pruisische nota wenscht te beschouwen. Tusschen
twee aangrenzende staten komt natuurlijk wel eens ver
schil van meening voormaar de Belgische regeering
heeft nooit verzuimd haar invloed aan te wenden om de
oorzaken van rechtmatige bezwaren uit den weg te
ruimen of te voorkomen. De minister herinnert er in
de nota aan, dat hij een jaar geleden van de nationale
tribune een beroep op de vaderlandsliefde der natie
heeft gedaan, opdat ieder in zijn kring steeds in het
oog zou houden welke verplichtingen België'jegens het
buitenland in het algemeen en jegens Duitsehland in