MIDDELBURGSCHE
COURANT.
f 84.
Vrjjdag
1875.
9 April.
Middelburg 8 April.
rj>
Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering ran den Zondag, den 2" Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m.» franco is f 3.SO.
Reeds sedert eenige dagen wérden wij door plaats
gebrek verhinderd melding te maken van eene aller
belangrijkste bespreking, die Zaterdag jl. te Amsterdam
in de Vereeniging voor statistiek gehouden werd tus-
schen de voorstanders van hetgeen men de oude en
de nieuwe richting in de staathuishoudkunde zou kun
nen noemen, de eerste voornamelijk vertegenwoordigd
door de hoogleeraren de Bosch Kemper en Vissering,
de andere verdedigd door de heeren van Houten,
Pekelharing, beide redacteurs van het tijdschrift „Vra
gen des Tijds", m'. J. A. Levy, de Jong, Goeman
Borgesius, terwijl de heeren Mackay, Mees, van Cap-
pelle in bemiddelenden zin tusschen de beide richtingen
het woord voerden.
In zijne inleiding bracht de voorzitter, professor de
Bosch Kemper, aan de nieuwe richting, meer bekend
onder den naam „katheder-of modern-soeialisme", hulde
in zooverre zij veel goeds bevat. Doch hij vreest haar
omdat zij op het gezag steunt en eene voortzetting is
van de Duitsche bureaucratie. Zij streeft naar te uit
gebreide staatszorg en is voor de individueele rechten
en verplichtingen gevaarlijk. Zij versterkt het geloof
in politie, in wetten en vermindert het vertrouwen in
geestelijke ontwikkeling. Haar oordeel over de oude
staathuishoudkundigen is onbillijk en partijdigde stel
sels van deze laatsten zijn niet uitsluitend op zelfzucht
gegrond en hebben niet alleen de belangen der bour
geoisiemaar die van het geheele volk op het oog, ge
lijk de voorzitter met een beroep op verschillende
geschriften staafde.
De heer Vissering vulde dit betoog aandoch begon
met de opmerking dat de beide richtingen dichter bij
elkander staan dan men in den aanvang meende. Ook
hij bestreed de beschuldiging van zelfzucht, gericht
tegen de bourgeoisie en tegen mannenwier hart zoo
warm voor het volk klopte als dat b. v. van een Cob-
den. Wat dezen met hun laissei-faire bedoelden was:
strijd tegen de verderfelijke privilegiën van hun tijd,
tegen het ongerijmde stelsel van de handelsbalans,
tegen de beschermende tarieven en wetten, tegen de
gildencorporatiën en premiëndie enkelen bevoor
deelden, maar de vrije ontwikkeling belemmerden. Het
is dus onbillijk aan de oudere economisten te verwijten
dat zij deden wat in hun tijd te doen wasdoch min
der op de betere verdeeling van den rijkdom gelet
hebben. Dat men daaraan thans alle krachten wijdt,
keurde de heer Vissering, ofschoon zelf een man van
de oude schoolgoeddoch hij betwijfelde of men zich
op den goeden weg bevond. Hij toonde aan dat de
nieuwe school de natuurlijke wetten die in de maat
schappij heerschen, miskent en naar het communisme,
dat is naar eene op willekeur gegronde inrichting der
maatschappij, heenvoert. Volgens de nieuwe leer moet
de staat de concurrentie beperkenmaar juist de vrije
concurrentie is een voorwaarde van ontwikkeling, van
orde, van beschaving, van allerlei verbetering. De
nieuwe leer wil alles organiseerenzij wil het even -
wicht der belangen door staatszorg doen verbreken;
maar hoe zal de staat dat alles kunnen doen en voor
alles de verantwoordelijkheid op zich kunnen nemen?
Zeker bestaan er vele schaduwzijden en wordt er veel
geledendat hebben ook de oudere staathuishoudkun
digen gezien en getracht te verbeteren. Maar de staat
zal alles niet op zich kunnen nemen.
De nieuwe richting gaat volgens den heer Visse
ring, niet uit van het werkelijk bestaande, maar
wil op eene reeks van abstracties eene reeks van proef
nemingen bouwen. Zij spreekt over het kajfitaald e n
arbeid, den vierden stand, den staat, alsof men met
die verschillende grootheden naar willekeur manoeuvree
ren kan, als met de stukken op een schaakbord. Toch
zijn al die abstracties slechts menschen, kapitalisten
die arbeidenarbeiders.die kapitaal bezitten of willen ver
krijgen, of ook menschen met hartstochten en eigen inzich
ten, die men gezamenlijk „staat" of „regeering" noemt.
Wil men die nu alles laten organiseeren? Eene leer
die tot zulke gevolgtrekkingen leidt, daar hapert iets
aan. Hij geloofde dat uit het streven der nieuwe
school misschien veel goeds kan voortspruiten, doch
dat zij tot dusverre nog niet op den goeden weg is.
Tegenspraak dezer stellingen en beschuldigingen
bleef op de vergadering niet uit. De heer van Houten
verdedigde in de eerste plaats zijn tijdschriftde „Vra
gen des Tijds" tegen samenkoppeling met het katheder
socialisme, dat hij persoonlijk nauwelijks kende. Het
tijdschrift bedoelt eenvoudig aan voorstanders der nieuwe
richting eene gelegenheid te geven om zich te doen
hooren, welke zij in andere tijdschriften niet vinden
kunnen. Dat het maandwerk eene politieke richting
heeft, is onvermijdelijk: niet door redeneeren alleen,
maar door de uitoefening van het kiesrecht kan men
in de praktijk tot verwezenlijking zijner denkbeelden
komen.
Vele beschuldigingen tegen het katheder-socialisme
zijnvolgens professor Pekelharingonjuist of
overdreven. Dat stelselwel vérre van de individuali
teit te onderdrukken, wil die beschermen door den
staat de voorwaarden tot hare ontwikkeling te doen
scheppen. Zij wil, zeide de heer Goeman Borge
sius, geen staatsalmachtmaar ook den staat niet
uitsluiten als hefboom voor den vooruitgang. Zij wil, even
als in de geneeskunde, niet lijdelijk de werking der natuur
afwachten, maar haar waar het noodig is te hulp
komen. Zij is niet tegen vrijen handel of tegen vrije
beroepen, maar wil dat men niet uit stelselzucht het
bestaan van verkeerdheden zal doen voortduren.
De heer Levy wederlegde de beschuldiging van
materialisme, tegen de nieuwe leer vaak gericht. Zij
wil de individualiteit, welke zij niet loochent, niet
uitsluitend tot grondslag nemenzij wil dat iedernaast
zich zelf, ook voor anderen zorge; zij wil den arbeider
niet als koopwaar beschouwen, maar op het geestelijke
en sociale in den mensch letten. Zij is minder fatalis
tisch gestemd dan de oude richtingzij gelooft dat men
sociale gebreken kan verbeteren en is daarom minder
traag in de politiek. Niet de naam katheder-socialis
ten eigenlijk een scheldnaamkomt haar dan
ook toe, maar de naam „ethisch-historische richting".
Haar voorstanders miskennen niet de verdiensten der
oudere staathuishoudkundigen, doch willen bij hetgeen
deze gesticht hebben ook niet blijven staan. Zij ontkennen
de natuurwetten niet doch willen de maatschappelijke ver
schijnselen historisch onderzoeken. Overtuigd dat de
économische wetten niet onveranderlijk vaststaanmaar
afhangen van toestanden tot welke de mensch medewerkt,
willen zij de werkzaamheid van den staat niet tot de
kleinst mogelijke proportiën terugbrengen. Zij willen
den staat niet tot voorzienigheid maken, maar bij elk
voorkomend geval beoordeelen of de staat door zijne
tusschenkomst heilzaam kan werken. Tegen eenzijdig
heid of overdrijving in die richting moge men opkomen,
doch men ondersteune met welwillendheid haar streven.
De heeren Mees, Mackay en van Cappelle wezen
vooral op de punten van overeenstemming tusschen de
beide richtingen, welke zij als van meer belang be
schouwden dan de punten van verschil. De nieuwe
school behoort de werken der oudere eerst beter te
bestudeeren. Het is mogelijk dat de staat goed kan
doen door meer in te grijpen en dat de oude school te
terughoudend was, doch men behoort de natuurwetten
daarbij niet uit het oog te verliezen. Men moet de
nieuwe richting, die een zedelijken en Christelijken
grondslag heeftniet verdacht makendoch men moet
bespreken wat in ieder by zonder geval behoort gedaan
te worden. Zoo is b. v. de jongste regeling van den
arbeid der kinderen, onder toejuiching ook der oudere
richting, tot stand gekomen. Ook de coöperatie, de
verbetering der arbeiderswoningende invoering van
postspaarbankendat alles wordt door de oudere econo
misten verdedigd. Toch zijn dezen wellicht te eenzij
dig geweest in het vasthouden aan hunne wetenschap,
niettegenstaande men zag dat de uitkomsten van deze
in veel opzichten te wenschen overlieten. Daarentegen
vervalle de nieuwe richting- niet in het tegenoverge
stelde uiterste, door uit liefde voor den mensch hem
van staatswege gelukkig te willen maken, in plaats
van hem alleen de middelen niet te onthouden om zijn
eigen geluk te grondvesten.
De hoogleeraar de Bosch Kemper sloot het debat met
de opmerking dat tot het wegnemen der gebreken in
de samenleving vooral noodig zijn kennis en waarheid,
te bereiken door juiste waarneming. De oude school
heeft de vrijheid op den voorgrond gesteld en daaraan
is de ontwikkeling gedurende de laatste eeuw te danken.
Staatszorg gaat allicht te ver en belemmert het parti
culier initiatief; brengt men alles bij den staat, dan
beslist de meerderheid van het oogenblik.
Wij voegen bij dit merkwaardig debat den wensch
dat de eenstemmigheid, die tusschen de beide richtin
gen blijkt te bestaandaar aan de eene zijde waar
deering, aan den anderen kant erkenning van tekort
komingen niet ontbreken, zich ook in de praktijk
openbare. Beginselen zijn van hoog belang; daarover
woordenstrijd te voeren kan zijn nut hebbendoch de
vruchten van beide moeten toch het hoogst worden
geschat. Tot dusverre hebben wij van de overeenstem
ming tusschen oude en nieuwe staathuishoudkunde
slechts éen gevolg op wetgevend gebied gezien, name
lijk de aanneming der in de 2e kamer geducht ver
minkte wet-van Houten. Die vrucht is tamelijk schraal,
doch zij is reeds weldadig genoeg om naar meer te
smaken.
Wij brengen in herinnering, dat morgen (Vrijdag)
voor het laatst de gelegenheid voor belangstellenden
is opengesteld, om op het raadhuis alhier de plantee-
keningen voor een 'roogdrok te bezichtigen.
In de gisteren gehouden algemeene vergadering van
het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen
zijn tot leden benoemd, de heeren: G. van Diesen,
hoofdingenieur van den waterstaatte Middelburgmr.
E. Fokker, advocaat te Middelburg; J. K. Frederiks,
particulier te Middelburg; m'. Ph. A. J. Bouvin, kan
tonrechter te ZierikzeeA. C. Broekmaningenieur bij
de staatsspoorwegente Vlissingenmr. T. M. C. Asser,
hoogleeraar in de rechtente AmsterdamJ. F. W. Con
rad, hoofdingenieur van den waterstaat, te Haarlem;
A. J. A. Gerlach, gepensioneerd kolonel der artillerie,
te 's GravenhageJ. J. van Kerkwijk, lid der tweede
kamer van de staten-generaalte 's Gravenhage;
dr. J. G. de Man, adsistent-conservator bij het rijks
museum van natuurlijke historie, te Leiden; dr. B. F.
Matthes, afgevaardigde van het Nederlandsch bijbelge
nootschap ter bijbelvertaling in het Makassaarsch en
Boegineesch, te 's Gravenhagemr. W. Star Numan,
commies-griffier bij de tweede kamer der staten-generaal,
te 's GravenhageC. Ritsema Cz.conservator bij het
rijks museum van natuurlijke historie, te Leiden; Emile
van den Busscheprovinciaal archivaris te Brugge
dr. A. Petermannredacteur der Mittheilungen aus Justus
Perther's geogr. Anstalt enz.te LeipzigChretien
Dehaisnes, departements-archivariste Rijssel.
Naar aanleiding van het in ons nommer van den
8en dezer geplaatste opstel over de middelen van ge
meenschap tusschen spoorwegreizigers en het treinper
soneel, verzoekt de heer C. E. Plugge, werktuig
kundige alhier, ons het volgende te plaatsen:
„In verschillende nieuwsbladen wordt gesproken over
aan te brengen seintoestellen op de spoortreinen, waar
door de pasagiers altijd in de gelegenheid zouden zijn
de conducteurs in tijd van nood te waarschuwen.
„In de Middelburgsche courant wordt een middel
aan de hand gedaan dat reeds twee jaren op de West-
faalsche treinen in toepassing wordt gebracht. Het is
het sein met een vlag.
„Dit middel kan echter slechts gedeeltelijk goed
werken.
„Het sein met de vlag kan dienstig zijn wanneer de
conducteur altijd even oplettend is.
„Ik heb een toestel vervaardigd, dat met geringe
kosten in toepassing kan worden gebrachtdat zoowel
des avonds als bij dag zeker werkt, dat den conduc-