MIDDELBURGSCHE COURANT ZEEUWSCHE SPOOKWEGLIJNEN. BIJVOEGSEL VAN DE van Zaterdag 3 April 1875. N° 79. Staten-geiieraal. TWEEDE KAMER. SPOORWEGEN Het voorloopig verslag der tweede kamer is ver schenen over het wetsvoorstel-Kappeyne c. betrek kelijk den aanleg van spoorwegen voor rekening van den staat. Aan de goede bedoelingen der voorstellers werd ook door onderscheidene tegenstanders van het ontwerp hulde gebracht. Doch een aantal leden betoogden dat de hou ding der regeering het nemen van dat initiatief niet wettigde. Zij verdedigden de houding van den minister tegenover het consortium. Het verdient goedkeuring dat de minister met dat consortium heeft onderhandeld en dat hij aan dat machtige lichaam voorwaarden gesteld heeft, vereischt door het algemeen belang, aangezien het streven der bankiers hierop neêrkwam om zonder eenige risico een groote provisie te genieten, met En- gelsch geld te betalen en geen zekerheid van kapitaal te geven. Ook des ministers gedragslijn bij de bekende inter pellatie werd verdedigd. Terecht heeft de regeering zich behoorlijken tijd van onderzoek voorbehouden, maar tegelijkertijd, daarop werd uitdrukkelijk gewezen, had hij een wetsontwerp in uitzicht gesteld, nog vóór de verkiezingen. Het verwijt van vertraging en van achterhoudendheid blijkt derhalve ongegrond en is te onbillijkeromdat men bij de beoordeeling van 's mi nisters houding in de spoorwegaangelegenheden niet uit 't oog mag verliezen hoeveel en hoe velerlei sedert zijn optreding van hem geëischt werd en dat hij zijn reputatie van werkzaamheid waarlijk niet heeft ver beurd. Daarom hadden de voorstellers tot dezen veel beteekenenden stap niet moeten overgaan alvorens aan de regeering een billijke termijn ware gesteld en die ware verstreken zonder dat de regeering een ontwerp hadde voorgedragen. Bovendien: uitbreiding van het spoorwegnet is, be weerde men, een onderwerp, voor regeling krachtens het recht van initiatief ten eenemale ongeschikt. Dat bleek overtuigend uit het wetsontwerp en uit de toe lichting. Deze is sober en draagt de sporen van over haasting. Aan de voorstellers ontbraken bovendien uit den aard der zaak de noodige gegevens voor zulk een gewichtige voordracht. Er waren dan ook leden, naar wier gevoelen het onloochenbaar is dat deze voordracht eene politieke strekking heeft. Als zoodanig werd zij dan ook be schouwd door het vijfde lid der commissie van rappor teurs voor het ontwerp van 1873 (spoorweg Arnhem Nijmegen). Kon men dan ook het oog sluiten voor het feit, dat de vier voorstellers, tijdens een regeering hunner rich ting aan het bewind was, die maanden en maanden met het indienen van een voorstel talmdeeen afwach tende houding aannamen, maar thans, onder de tegen woordige regeering, vóórdat deze zes maanden aan het bewind was, zulk een voorstel indienen? Men kon zich dan ook van de gevolgen van het voorstel weinig goeds beloven. Het is, werd beweerd, een uitvloeisel van wantrouwen tegen de regeering. De hoop dan ookdoor de voorstellers geuit, dat de regee ring zich bij hun voorstel zal nederleggenvond men om die reden bevreemdend. Werd het voorstel door de kamer goedgekeurdhet kabinet zou volgens con- stitutioneelen eisch moeten aftreden. Maar ook al werd het ontwerp door de kamer afgestemd, kan het niet anders dan de regeering bemoeilijkenwier ontwerp, indien het minder bevat dan dit voorstelnoodzakelijk moet tegenvallen. Het voorstel kan dus niet anders dan een gewenschte en bereikbare uitbreiding van het spoorwegverkeer belemmeren. Een aantal andere leden daarentegen spraken de voorafgaande beschouwingen met kracht tegen. De houding der regeering wettigde, volgens hen, wel degelijk het gebruik maken van het recht van initiatief. De mededeelingen van het consortium gaven den indruk, dat de minister die zich vroeger reeds als een voorstander van staatsaanleg had doen kennen de onderhandelingen rekte, doch dat bij hem geen levendige begeerte bestond om ze tot een resultaat te brengen. De voorwaardedat vöor het verleenen der concessie moest blijken dat het kapitaal voor de onder neming verzekerd wasstond feitelijk met een afbreken der onderhandelingen gelijk. Zulk een voorwaarde, die men meende dat nimmer te voren door eenige regeering gesteld wasmaakte het verkrijgen der con cessie onmogelijk. De onderhandelingen werden dus afgebroken en daarna met anderen onderhandelingen aan geknoopt, alsof de ondervinding nog niet had bewezen, dat langs dezen weg een spoedige aanleg van spoor wegen onbereikbaar is en ofschoon de minister vóór staatsaanleg was. Bij de beraadslagingen in de kamer bleek duidelijk, dat van de regeering een krachtig initiatief vooreerst niet is te verwachten. Het stellen van een termijn zou daarin geen verandering hebben gebracht. Tegenover de bewering, dat het onderwerp niet vat baar zou zijn voor het recht van initiatief, beriep men zich op het oordeel door den tegenwoordigen minister in 1873 uitgesproken. Bovendien hebben de volksver tegenwoordigers dit althans boven de regeering vooruit, dat zij buiten alle aanvragen van concessie staan. Vol gens de praktijk van ons staatsrecht regeert de kamer wel degelijk mede. En wat de toelichting betreft, niet minder was zij dan bij de regeeringsvoordracht van 1860. De financieelè ramingen zijn, meende men, eer te hoog dan te laag en dat verdient geene afkeuring. Wat de beweerde politieke strekking van het voor stel betreft, zou veeleer de gedragslijn van de regee ring het vermoeden van staatkundige bedoelingen opwekken. Is de vrees ongegrond, dat tengevolge van de houding der regeering de verkiezingen door de spoorweg-quaestie zullen worden beheerscht, zooals bij de jongste verkiezing in Hoorn reeds geschiedde? Juist het feit, dat de voorstellers ook de medewerking van het vijfde lid der commissie van rapp. van 1873 hadden ingeroepen, bewees ten overvloede hun zucht om, afgescheiden van politieke oogmerken, de zaak tot stand te brengen. En wat de vorige regeering betreft, al ligt de schuld der vertraging ook gedeeltelijk aan haar, men mag toch niet voorbijzien, dat zij althans iD 1873 de lijn ArnhemNijmegen voorstelde en het volgende jaar het ontwerp tot toekenning van subsidie aan het consortium indiende. Over het nut der indiening van het tegenwoordig ontwerp dacht men dezerzijds gunstiger. Het groote voordeel van het voorstel is hierin gele gen, dat de regeering, indien het haar met den aanleg van spoorwegen werkelijk ernst is, in de gelegenheid wordt gesteld zich met het voorstel te vereenigen of zich althans gezind te betoonen tot gemeen overleg. Zooveel is zeker, dat het ingediende voorstel, wat daarvan ook het lot moge zijn, op de voortvarendheid en de werkzaamheid van het kabinet gunstig zal werken. Over de vraag wat de voorkeur verdientstaatsaanleg of concessiestelselopenbaarden zich velerlei afwijkende meeningen. Sommigen waren tegen staatsaanleg; anderen daarvóór; weder anderen voor een gemengd stelsel. De raming der kosten van de bij het ontwerp voor gedragen lijnen werd door velen zeer onvoldoende ge acht. De berekeningen steunen op losse gronden en worden door geen enkel bewijs gestaafd. Vele andere leden meenden evenweldat de raming der voorstellers grootendeels op de raming berust van het consortium, dat uit deskundigen bestond, en achtten haar wél te vertrouwen. Ook over de vraag of men den staat zoo groote finan- cieele lasten mocht opleggen voor meestal onvoordeelige lijnen, waarvan de exploitatie schatten zal verslinden, waren de meeningen verdeeld. Het werd als een groote leemte der voordracht be schouwd, dat zij geen bepalingen bevat omtrent de exploitatie. De minister had gelijk: vóór alles moest het exploitatie-contract worden herzien. Daartegen werd door anderen aangevoerd, dat evenals in 1860 ook thans na het besluit tot aanleg de exploitatie ge regeld kon worden, en dat de herziening van het con tract, in uitzicht gesteld, de gelegenheid om een goede exploitatie der nieuwe spoorwegen te verkrijgen niet anders dan vermeerderen kan. Wat de voorgestelde lijnen betreftin alle afdeelingen waren leden, die het ontwerp ook uit dien hoofde be streden. Het geeft te veel of te weinig. Te veel als enkele verbindingslijnen moeten tot stand komen. Te weinig wanneer beoogd wordt het land van spoorwe gen te voorzien. Met een oogopslag blijkt hoezeer in dit voorstel het Noordoosten des lands bij het Zuiden achterstaat. Het voorstel is niet van willekeur vrij te pleiten en een wel doordacht plan ligt daaraan nietten grondslag. Hierop werd geantwoord dat het voorstel niets is als een aanvulling van de wet van 1860 en dat de voorstel lers als beginsel hebben aangenomen strekentot hiertoe van het spoorwegnet uitgesloten, daarin op te nemen; verbindingslijnen te maken tusschen gedeelten van het bestaande net, en eveneens havenplaatsen en kanaal- mondingen langs de kust met dat net te verbinden. Zij zijn er tevens op uit geweest, zooveel mogelijk richtingen te kiezen, waarvan zij mochten verwachten dat de regeering er zich mede zal kunnen vereenigen, en die derhalve ook in de eerste kamer verdediging zouden vinden. Bij de bespreking der verschillende lijnen op zich zei ven openbaarde zich meer in 't bijzonder dat verschil van gevoelen. Zeer vele leden in alle afdeelingen waren echter van oordeeldat buiten de daar genoemde wegen nog een aantal andere in het belang van handel, nijverheid en defensie en in aansluiting aan menigmaal uitgesproken denkbeeldenook door deskundigen, hetzij wenschelijk, hetzij noodig moeten worden geacht, en dat wel in het Noordenin Overijselin Gelderlandin Noord-Holland, in Zuid-Holland en in het Zuiden. Ook omtrent de bepaling der volgorde heerschte ver schil van gevoelendoch de groote meerderheid achtte het voorbarig in een beschouwing te treden over de vraag van welke lijnen de aanleg eerst ter hand zal worden genomen, zoolang die lijnen zeiven niet wette lijk zijn vastgesteld. Bij dat punt werd o. a. betoogd, dat met het maken van den spoorweg van het centraal station te Rotterdam naar Maassluis terstond een aan vang moet worden gemaakt; de aanleg van het eind MaassluisHoek van Holland kan later geschieden. In het afdeelingsverslag wordt verder over de Zeeuw sche lijnen bet volgende opgemerkt: h Een spoot weg van Zevenbergen langs Steenbergen tiaar Bergen op Zoom. Het doel van dezen spoorweg is om onafhankelijk te worden van den Grand Central Beige. Dit voordeel, werd opgemaakt, ware slechts gering voor zulk eene groote uitgave. Men bedenke- dat de afstand ZevenbergenRoosendaal—Bergen op Zoom korter is dan de afstand ZevenbergenSteen bergenBergen op Zoomdat de regeering met den Grand Central Beige eene overeenkomst gesloten heeft om de treinen over den spoorweg dier maatschappij te laten loopen en dat zij dien weg in 1875 naasten kan eindelijk, dat het goederenvervoer niet zoo aanzienlijk is, dat de hier voorgestelde, nog wel met den staats spoorweg concurreerende lijn gerechtvaardigd zoude wezen. In antwoord op deze beschouwingen werd opgemerkt, dat de ondervinding leerthoeveel vertraging thans de treine.i ondervinden, en door het genoemde contract geenszins de bezwaren worden opgeheven. Het naasten van den spoorweg van Antwerpen naar Moerdijk en Breda kan niet geschieden, dan in overleg met het Belgische gouvernement. Men kent den grooteh invloed der directie van den Grand Central Beige in België. Het is niet te verwachtendat de Belgische regeering spoedig hare toestemming tot naasting zal geven. Gesteld de toestemming werd verkregendan nog zou de naasting veel geld kosten. Van de inkom sten der laatste zeven jaren der exploitatie moeten afgetrokken worden de twee ongunstigste jaren, en daarvan het gemiddeld bedrag der overblijvende vijf jaren worden genomen. Deze som moet tegen 5 ten honderd tot kapitaal gebracht en daarbij eene premie van 15 ten honderd gevoegd worden. Daarenboven is de prijs van het materieel nog afzonderlijk te betalen. De Grand Central Beige drijft de inkomsten van zijne lijnen op Nederlandsch gebied kunstmatig op, door zooveel mogelijk alles over het baanvak BredaRoo sendaal te transporteeren en niet over Tilburg en Turn hout naar Antwerpen en Brussel. De tweede kamer der staten generaal heeftdoor in 1873 den aankoop te weigeren, getoond dien niet te willen. Werd eenmaal in dit wetsontwerp besloten tot den aanleg der lijn ZevenbergenSteenbergen—Bergen op Zoom dan zou de Antwerpen-Rotterdamsche spoorweg wel licht goedkooper te verkrijgen zijn. i. Een spoorweg van Zevenbergen naar het Zijpe langs Zierikzee naar Brouwershaven. Óver het algemeen vond deze lijn niet veel bijval. Men merkte op, dat na de groote sommen aan Vlissingen ten koste gelegd, het van den staat zeer onverstandig zoude wezen het verkeer van Vlissingen af te leiden. In die streek, werd beweerd, is aan een spoorweg minder behoefte; met de stoomboot kan men thans reeds van Zierikzee naar het Katscheveer en van daar met een omnibus naar Goes de Zeeuwsche lijn bereiken. Ook met het oog op den nieuwen waterweg van Rotterdam naar zee kwam deze lijn minder noodig voor. Maar vooral zag men op tegen de groote kosten dezer lijn en met name tegen eene spoorbrug over het Zijpe. Een stoom vlot toch zoude niet afdoende zijn en 's winters de commu nicatie afbreken. Dit schijnt de memorie van toelich ting die de wijze van overtocht over het Zijpe in het midden laatte hebben voorbij gezien. De lijn vond echter ook warme verdedigers. Zij traden in twee afdeelingen in de volgende uitvoerige beschouwingen. Deze spoorweg, zeide men daar, is voor den handel van groot gewicht. Het zeegat van Brouwershaven is voor de diepstgaande schependat is van 80 decimeter, zelfs gedurende den winter bij ijsgang steeds toegankelijk. Al de diepgaande schepen voor Rotterdam, Schiedam, Delfshaven, Vlaardingen, Dordrecht enz. bestemd, vallen hier binnen en moeten een gedeelte hunner lading lossen, alvorens zij naar de plaats der bestemming kunnen varendaar de vaarwaters van Brouwershaven naar genoemde stedenvooral door het Hellegat, slechts een diepgang van ongeveer 50 decimeter of iets meer toe laten. Sommige zeer groote schepen lossen zelfs geheel te Brouwershaven. Van veel belang is het daarom, dat Brouwershaven met een spoorweg is verbonden, opdat de goederen altijd, zelfs bij ijsgang, spoedig en zeker naar Rotterdam, Schiedam, Dordrecht enz. kunnen vervoerd wordenen dat omgekeerd de goederen van die plaatsen per spoor Brouwershaven kunnen bereiken, teneinde daar nog aan boord dei- schepen te kunnen worden gebracht. Brouwershaven is de voorhaven van genoemde plaatsen, evenals zulks Cuxhaven voor Hamburg en Bremerhaven voor Bremen is. Al wordt de nieuwe Rotterdamsche waterweg nog dieper, dan zal deze bij ijsgang, storm enz. dikwijls niet aangedaan kunnen worden, en zullen de schepen te Brouwershaven binnenvallen. Voor Dordrecht zal Brouwershaven steeds zijn gewicht behouden; komt de spoorweg tot stand, dan is de kostbare verbetering van het Hellegatbegroot op 5 of 6 tonminder noodzakelijk. Vele diepgaande schepen vallen thans ook in den Roompot binnen en worden te Zierikzee ingeklaard. Komt deze spoorweg tot stand, dan is het te verwachten dat de kwijnende toestand van Zierikzee zal verbeteren. De haven van Zierikzee is zeer diep en geschikt om schepen van 52 decimeter diepgang te ontvangen; op het einde der haven is eene veilige reede. De handel van Zierikzee was vroeger zeer aanzienlijkmaar is grootendeels verloopenomdat het vervoer der goede ren van Zierikzee naar andere plaatsen zoo moeielijk is. Door het aanleggen van een spoorweg zal de han del zich meer ontwikkelen. Zierikzeehetwelk een dei- weinige steden is in ons land met eene bevolking van 8000 zielendie niet aan het spoorwegnet zijn verbonden, zal wederom in bloeienden toestand komen. Bruinisse met ziju uitgebreiden handel in viscli en oesters komt in de nabijheid van den spoorweg, en kan daardoor de visch en oesters gemakkelijker ver zenden. Het eiland Schouwen en Duiveland met 25,000 inwoners is zeer vruchtbaar en levert veel landbouw producten en vee; door den spoorweg zullen de lande-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 5