MIDDELBURGSCHE
4
F 76.
Woensdag
1875.
COURANT.
31 Maart
LIJFSTRAFFEN.
Middelburg 30 Maart.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitsondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franeo is f 3.50.
Ofschoon wij, om den titel dezer opstellen niet
langer te maken dan noodig was, het er niet bij
schreven, zal ieder lichtelijk begrijpen dat wij
over de toepassing der lijfstraffen bij de Neder-
wenschten fK brengen,
zich in ons strafrecht gelukkig niet meer. Boven
dien is het onderwerp aan de orde. Sedert de mi
nister van marine in de tweede kamer verklaard
heeft een voorstander van de afschaffing der lijf
straffen te zijnmaakt deze maatregel deel uit van
het programma der tegenwoordige regeering, die
immers verklaard heeft „harder vooruit" te willen.
Nu in het ontwerp tot wijziging der militiewet
het denkbeeld geopperd wordt om ook de zee
miliciens, op wie de lijfstraffen nimmer toepasselijk
zijn geweestvoor buitenlandschen dienst te bestem
men mag dit deel van het programma zelfs zijne
verwezenlijking in eene
gemoet zien, daar men
nabijzijnde toekomst te
op hetzelfde schip, bui-
ten's lands zijnde, wel niet het eene gedeelte der
bemanning aan andere wetten zal kunnen onder
werpen dan het andere. Ook de bronnen ontbreken
ons niet. Behalve een geschrift van den officier
van administratie L. C. Duhne, nu pas bij den
uitgever L. A. Laurey verschenenen eenige andere
bijdragen van den laatsten tijd over het onderwerp,
zijn wij in staat gesteld te beschikken over eenige
mededeelingenaan persoonlijke ondervinding ont
leend, welke ons bij deze beschouwingen tot leid
draad zullen strekken.
De marine-lijfstraffen deelen het lot van het
brandmerk, de geeseling, de tepronkstellingde
doodstraf en zoovele andere dwang- en schrikmid-
delen van weleer, die door het volksgevoel, door
de algemeene opinie veroordeeld waren, langen
tijd voordat ze hadden opgehouden te bestaan. Bij
de marine zelve schaamt men zich, dat het volk
nog door slagen geregeerd moet worden. Op een
schip dat aan de kade ligt in eene gemeentewaai
de ingezetenen niet aan de tegenwoordigheid van
oorlogsbodems gewoon zijn, wordt het uitvoeren
van lijfstraffen in den regel vermeden omdat men
geen aanstoot geven wil. Oorlogsvaartuigen die
op een der tegenwoordig gebruikelijke tochten tot
aanwerving van schepelingen naar de binnen-pro-
vinciën gezonden wordenkrijgen de onderhand-
sche instructie mede om het slaan gedurende hunne
expeditie achterwege te laten. Men begrijpt dat
het geschreeuw van een gegeeseld wordend matroos
bij de op den wal toekijkende Nederlandsche jon
gelingen den lust niet zou aanwakkeren om dit en
andere voorrechten van den zeedienst op hunne
beurt deelachtig te worden. Bevindt een lid van
het koninklijke huis of een ander passagier van
hoogen rang zich aan boordhet slaan wordt ge
durende diens aanwezigheid vermeden. Toen de
tegenwoordige prins van Oranje voor eenige jaren
enkels reizen met oorlogschepen deed, hadden de
lijfstraffen aan boord van die bodems plaats des
morgens, voordat iemand van het vorstelijk gezel
schap wakker waszoo ver mogelijk van hun ver
blijf, of wel op dagen dat de troonsopvolger zich
aan wal bevond. De matrozendie dat ook wel
hadden opgemerkt, rekenden er al
met het begaan van pekelzonden.
er nog maar was, dan zou je niet durven!" riep
een hunner uit, toen hij na het vertrek van den
hoogen gast ondervond dat het eind touw weder
zijne vroegere heerschappij had herkregen.
Wanneer onze oorlogsschepen zich in vreemde
havens bevindenzijn de kommandanten om de
zelfde redenen veeltijds gedwongen zich van het
opleggen van lijfstraffen te onthouden. De bevel
hebber van een fregat, dat geruimen tijd te Toulon
aan de' werf/in reparatie lag, ontving naar ons
werd medegedeeld van de Fransche autoriteiten
landscju; marine eenige beschouwingen in het midden
Andere lijfstraffen bevinden heiT verzoek om geen lijfstraffen te doen plaats
hebbendewijl zulks met de Fransehe zeden en be
grippen al te zeer in strijd was. Toen voor weinige
jaren een ooi-logsschip zich op eene der reeden
van Nieuw-Holland bevondwerd door het gerucht
eener aan boord plaats gegrepene lichamelijke kas
tijding onder de ingezetenen zoo groote verontwaar
diging gewekt, dat de officieren den indruk daar
van in hun persoonlijken omgang met de inwoners,
welke tot dat oogenblik alleraangenaamst was
geweestondervondenen de consul genoodzaakt
was de overdrevene en onjuiste voorstellingen der
plaatselijke dagbladen te doen tegenspreken. De
officier van administratie Duhne toont dan ook.
een weinig op
„Als de prins
uit eene vergelijking van de Fransche, Duitsche,
Russische, Oostenrijksche, Amerikaansche, Zweed-
sche en Turksche marine-wetboeken aandat
Nederland met zijne toepassing van lijfstraffen onder
de zeevarende natiën van on*«n tijd bijna alleen
staat.
De lijfstraffen zijn door den geest des tijds ver
oordeeld en derhalve geen geschikt strafmiddel
meer voor ons scheepsvolk. Ziedaar, meenen wij,
het standpunt waarop men zich plaatsen moet,
wanneer men zich op vasten bodem wil bevinden
tegenover hetgeen door de verdedigers der lijfstraffen
wordt aangevoerd. Wanneer toch een man als de
oud-admiraal Fabiuswien niemand van ongevoelig
heid of wreedheid zal beschuldigen, met het gezag
zijner vijftigjarige ondervinding, of wanneer een
man van groote ontwikkeling als de oud-kapitein ter
zee Nierstrasz, of wanneer andere zeeofficieren, nog
fungeerende of toekomstige kommandanten van oorlog
schepen, staande houden dat de afschaffing der lijf
straffen met eene ondermijning der krijgstucht gelijk
zou staan, dan gevoelt men zich tamelijk machte
loos indien men als leek als „burger" zooals het
scheepsvolk zegthet tegendeel wenscht te betoogen.
En ook het advies van officieren van administratie
of andere deskundigen van dien aard, tot gezag
voeren zelf nimmer geroepen, levert slechts zwak
ken steun op tegenover hen die het gezag in handen
hebben. Daarentegen voelt men zich als rechtsge
leerde, als wetgever of als gewoon Nederlander op
stevigen grondwanneer men tegen zeeofficieren
van ouder of jonger leeftijd volhoudt dat eene
straf, tegen welke het zedelijk gevoel van ieder
ontwikkeld man in opstand komt, niet langer be
houden kan worden. Eene straf die ons in de
oogen van vreemde natiën vernedert, die in 't ge
niep moet uitgevoerd worden zoodra de tegenwoor
digheid van andere personen dan het gewone
scheepsvolk te vreezen is, eene straf die het eer
vol bedrijf van marine-matroos ontoegankelijk maakt
voor ieder die eenig gevoel van mensclielijke waar
digheid beziteene straf waarmede men onze mili
ciens niet heeft durven bedreigen, en welke hen,
die overigens gaarne hun militie-plicht bij de
marine vervullen, van het sluiten eener vaste ver
bintenis terughoudt, zulk eene straf behoort uit
onze wetboeken te verdwijnen. De eer en de
waardigheid onzer wetgeving, welke door al dit
geknoei verkort worden, zouden de opheffing dei-
lijfstraffen onvermijdelijk maken, zelfs indien het
uitgemaakt ware dat de krijgstucht daaronder zou
lijden.
Het komt er echter veel op aan wat men onder
eene goede krijgstucht verstaat. Ook bij het be
spreken van dit punt bevinden wij ons tegenover
de zeeofficieren van het behoud op tamelijk vasten
bodemdaar het vooral op eene vergelijking der
feitelijke toestanden, voorheen en thans, aankomt.
Ieder, die eenigszins op de hoogte van de geschie
denis onzer zeemacht is, zal erkennen welk een
onderscheid er bestaat tusschen onze oorlogsschepen
met hun bemanning van nu, en een dertigtal jaren
geleden. Toen regeerden de kommandanten, door
geen instructiën gebonden, met bijna onbeperkte
macht. De lijfstraf was het willekeurig werktuig
niet slechts in de hand van den bevelhebber,
maar bijna in die van ieder, die eenig gezag uit
oefende. Een officiersbediendedie vergeten had
een waschkom schoon te makenkreeg op 't een
voudig requisitoir van zijn heer, adelborst of
officier, van den provoost in'ttusschendeksniet
één, maar verscheidene „dozijntjes". Ieder onder
officier liep door het schip als een beulof een
slaven-opzichtermet een eind touw gewapend.
Des nachtsin zeewas de officier der wacht over
zijn wachtvolk heer, wel niet van leven en dood,
maar toch van velerlei pijniging. Krijgsraden en
kommandanten hadden lijfstraffen tot hun beschik
king, oneindig zwaarder dan de tegenwoordige.
Destijds werd dat alles tot behoud der krijgstucht
noodig geacht. Den toestand te schetsenzooals die
nu iszou onze ruimte te zeer in beslag nemen. Zeker
zal echter geen zeeofficier ons tegenspreken wanneer
wij beweren dat een kommandant, wien men in
'tjaar 1844 voorspeld zou hebben op welke wijze
zijn opvolgers in 1874 hun gezag te handhaven
zouden hebben, geantwoord zou hebben, evenals
de heer Fabius in 1856„Als dat alles nu gebeu
ren moet, geef mij dan mijn pensioen, want dan
kommandeer ik liever niet langer."
Men ga hierbij niet af op de verhalen der be
wonderaars van den goeden ouden tijd, die van
tabelachtig mooie manoeuvres in zee, van een strijd
vaardig maken van een fregat binnen tien, en van
een wending van het schip binnen nog minder mi
nuten weten te vertellen, of die, in hun klachten
over de pruttelaars en mopperaars onder het scheeps
volk van tegenwooi-digvergeten dat voor 30 jaren
een oorlogsschip meer van een drijvende hel dan
van een rijk des vredes had.
Is nu de krijgstucht op het oogenblik zoo slecht
Naar de vruchten dient men den boom te beoordee-
len. Waar onze marine in de laatste jaren geroepen
werd, in Japan, voor Boni of voor Atchinheeft
zij haar plicht gedaan. 'tZou zelfs te bezien staan
of de fregatten en korvetten van 1844, onder het
zoo uitputtende en zooveel zelfopoffering vereiscliende
werk der blokkade van Atchin, zich zoo goed ge
houden zouden hebben als de stoomschepen van
1874. Bestaat er dan zooveel bezwaar om, nadat
wij met goeden uitslag de groote revolutie van
1844 tot 1874 hebben volbracht, de betrekkelijk
kleine te doen volgenwelke bestaan zon in het
geheel opheffen der thanns nog zoo schaars toege
past wordende lijfstraffen
Over de wijze waarop dat zou moeten geschieden
loopen de denkbeelden ook van de voorstanders
der afschaffinguiteen. Wij komen daarop terug.