O R A N T.
v
Vrijdag
1875,
26 laart.
r 73.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen,
De prijs per 3/iri.franco is f 3.É50.
Middelburg 25 Maart.
Door het Vaderland wordt overlegging verlangd van
de briefwisseling, die tusschen den minister van kolo
niën en den gouverneur-generaal Loudon gevoerd is,
alvorens de minister overging tot het zenden van zijn
telegram van den 4en November jl,, waarbij het staken
der reis van den algemeenen secretarisden heer Levys-
sohn Norman, bevolen werd. Ook het Handelsblad is
in zijne beschouwing over het wetsontwerpregelende
de financieele gevolgen der uitzending van den heer
van Lansberge, tot dezelfde slotsom: den wensch naar
meer volledige opheldering, gekomen.
Met dit verlangen vereenigen wij ons niet alleen vol
komen, maar het komt. ons ook voor dat èn de heer
Loudon op openbaarmaking der stukken recht heeft,
èn de minister die in zijn eigen belang moet wenschen.
Daaruit alleen toch kan bewezen worden dat de minister
recht had om het tusschen hem en den landvoogd be
staande verschil van meening als van zooveel belang
te beschouwen, dat hij tot de telegraaf zijne toevlucht
moest nemen om een reehtstreeksehen greep in de Indische
huishouding te doen.
De minister heeft waarschijnlijk van den aanvang er
op aangedrongen dat, indien er conversie van gemeen
telijk in persoonlijk grondbezit plaats had, de Indische
regeering zich van alle inmenging daarmede zorgvuldig
had te onthoudenin overeenstemming met artikel 71
van het regeeringsreglement, dat onthouding in zake
de dessa-hnishouding aan het Indisch bestuur bepaald
voorschrijft. Aanvankelijk kan nu daaromtrent bij den
minister en den gouverneur-generaal Schijnbaar volko
men eenstemmigheid bestaan hebben; doch naarmate
de berichten uit Indië omtrent de conversie veelvuldiger
en vollediger werden, kan de minister ingezien hebben
dat de heer Loudon omtrent het uitoefenen van „aandrang
op de bevolking" andere denkbeelden koesterde
dan hij zelf. Op die wij zé zou het zich verklaren dat
hij den 4en November begrepen heeft duidelijker te
moeten aanwijzen wat hij bedoelde, en besloot te sei
nen: „Laat de heer Levyssohn zijne reis staken.1' Het
Vaderland erkent ook dat in dit geval het verlangen
van den minister om een einde te maken aan de
zij delingsche bemoeiingen, welke de gouverneur-generaal
als geoorloofd beschouwde„volkomen natuurlijk" ware
geweest.
Men zal opmerken dat deze redeneering geheel in
het voordeel van den minister is. Bleek zij op grond
der stukken onjuist, bleek het dat de minister den
gouverneur-generaal met zijne bedoelingen niet dadelijk
volledig bekend had gemaakt, of dat hij in een ver
schil van opvatting aanvankelijk berust had, dan zou
ook het zenden van zijn telegram n i e t gerechtvaardigd
zijn en de heer Loudon dezen greep in eene zaak van
dagelijksch bestuur met recht beschouwd hebben als
willekeurig en als eene voldoende aanleiding om in
zijne hooge waardigheid niet langer aan dergelijke
opwellingen van het oogenblik blootgesteld te zijn.
Daarom uiten ook wij den wensch naar meer licht in
deze nog altijd onvolledig opgehelderde zaak. Onvol
ledig opgehelderd blijft natuurlijk ook nog steeds het
feit dat de minister in de kamer den 7"» November
kwam verklaren dat hij den gouverneur-generaal vol
komen vertrouwde en dat er van pressie op de bevol
king niet de minste sprake wasterwijl hij drie dagen
te voren zijn stakingstelegram reeds naar Indië had ge
zonden. Wat de minister zegt tot verklaring van deze
tegenstrijdigheid heeft veel van een raadsel. „Den 7™
November, zoo schrijft hij ongeveer in zijne memo
rie van toelichting op het bovengenoemde wetsontwerp,
had ik op mijn telegram van den 4en nog geen
antwoord."
AMof dat antwoord iets veranderen kon aan het feit
dat het telegram afgezonden was en dat die afzending
alleen het gevolg daarvan kon zijn dat men den heer
Loudon hetzij niet volkomen vertrouwde, hetzij het
niet met hem eens was!'
Wij hebben dan ook reeds in onze vroegere beschou
wingen over deze zaak erkend dat de onoprechtheid
van den minister tegenover de kamer eene onbetwist
bare daadzaak was, waarever hij zich waarschijnlijk
te verantwoorden zou liebbw.. Of de heer van Goltstein
echter op ieder oogenblik van zijn ministerieel leven
zich volkomen oprecht toontis voor ons in deze de
hoofdzaak nieten zelfs van ondergeschikt belang. Als
hoofdzaak beschouwen wij de vraagheeft de heer Lou
don gelijk gehad met zijn ontslag te nemen op de ont
vangst van het telegram van 4 November en is de
minister van koloniën in zijn recht geweest toen hij dat
telegram afzond? Vooral daarom is deze vraag van
gewicht omdat zij een antecedent steltdat van invloed
zijn kan op de toekomstige verhouding tusschen de
Nederlandsche regeering en het Indisch bestuur.
Alleen volledige overlegging van stukken kan het
antwoord op die vraag mogelijk maken.
Door den majoor-kommandant en de officieren dei-
stedelijke schutterij alhier werd heden een officieel be
zoek afgelegd bij den luitenant-kolonel R. P. Jehn,
nieuw benoemd koinmandant van het depot-bataljon
van het 3e regiment infanterie.
Tot ijkers ter standplaats Middelburg zijn benoemd
de heeren 0. J. van Kerkwijk te Zierikzeeals chef
van diensten dr. B. J. C. Hazelhoff Koelfzema te
Arnhem.
Volgens het Vaderland zijn de heeren Winkelman,
burgemeester, van UijePieterse; wethouder, en Verkuijl
Quakkelaarlid van den gemeenteraad van Vlissingen,
eergisteren in commissie naar 's Hage vertrokkenten
einde over den afstand der rijksmarinewerf met den
minister van binnenlandsche zaken eene samenkomst
te houden.
Volgens de Nieuwe Rotterdamsche courant heeft de
minister van binnenlandsche zaken aan de commissie
van rapporteurs over het wetsontwerp tot wijziging dei-
kiestabel te kennen gegeven 1° dat hij bepaald wei
gerde de uitgebrachte adviezen van gedeputeerde staten
betreffende het wetsontwerp over te leggen; 2" dat hij
voornemens is eene gewijzigde voordracht in te dienen,
dewijl hij tot de gevolgtrekking is gekomen dat, naar
evenredigheid der bevolking op het einde van 1874,
niet twee, maar drie nieuwe leden der staten-generaal
moeten verkozen worden.
Tot chef der afdeeling Contröle bij de maatschappij
tot exploitatie van staatsspoorwegen is, in plaats
van wijlen den heer Massée, benoemd de heer Wiardi
Beekman, tot dusverre chef de bureau bij voornoemde
afdeeling.
Omtrent de spoorwegwerken op Fijenoordtegenover
Rotterdam, wordt aan het Handelsblad medegedeeld
dat de arbeid daaraan met kracht wordt voortgezet.
Behalve eene verzakking van niet onrustbarenden
aard aan den landpijler, ging het werk geregeld en
voorspoedig voort. Het ongerief, door deze verschui
ving veroorzaaaktzal spoedig verholpen zijn en de
voltooing der werken niet vertragen. 1 April zal het
bouwen van goederenstations en locomotievenloodsen op
Fijenoord aanvangen. Dit werk, welks kosten op f376,500
zijn begroot, moet 1 April 1877 opgeleverd zijn. Als
dan hoopt men zoowel de spoorweg- aLs de havenwer
ken aldaar gezamenlijk voltooid te hebben.
Op de vergadering der Nederlandsche Vereeniging
voor statistiek, welke den 3" April te Amsterdam
gehouden zal wordenzullen door den voorzitter mr. J.
de Bosch Kenlper de volgende punten worden ingeleid
1° De wenschelijkheid eener uitgewerkte stastistiek
der wisselkoersen te Amsterdam en te Rotterdam, met
aanwijzing van de vermoedelijke oorzaken, die tot
daling of rijzing aanleiding hebben gegeven.
2° Over het goede van het moderne socialisme (de
kathedersocialisten) en de gevaren aan die richting ver
bonden: a voor een te uitgebreide staatszorg; b voor
miskenning van individueèle rechten én verplichtingen
en c voor eeneook staathuishoudkundig verkeerde,
materialistische richting. (Ook met het oog op het
nieuwe tijdschrift: Vragen des Tijds.)
3° Over den meest wenschelijken vorm om te ver
krijgen, dat al de- kinderen op hun 10' jaar kunnen
lezen en schrijven.
4° Welke voorwaarden moeten vervuld worden, al
vorens de tegenzin tegen algemeenen dienstplicht in
Nederland zal kunnen overwonnen worden?
5° Over het verband tusschen het koloniaal stelsel
en de ondersteuning bij natuurrampen door bijzondere
liefdadigheid of door uitgaven van staatswege.
Tusschen twee hoofdstrijders in verschillende richting
voor het onderwijsden heer Moens, lid der tweede
kamer en dr. A. W. Bronsveld, had deze week eene
belangrijke gedachtenwisseling plaats op eene openbare
vergadering der afdeeling van Volksonderwijs te
Haarlem.
De heer Bronsveld verklaarde, nadat de heer Moens
zijne rede uitgesproken had, dat ook hij het volkson
derwijs zoo goed mogelijk verlangde. Hij trachtte
echter te betoogen dat het bijzonder onderwijs zich in
de laatste jarenofschoon onder ongunstige omstandig
heden, meer heeft uitgebreid dan het openbaar onder
wijs. Daaruit leidde hij af dat het bijzonder
onderwijs toch door de natie hooggeschat wordt. Tegen
leerplicht voerde hij gemoedsbezwaren aan. Daarom
verlangde hij dat men de verschillende hoofdriehtin
gen zou erkennen en trachten die te bevredigen.
De heer Moens antwoordde dat die bevrediging In
de praktijk eene onmogelijkheid is. Tot oplossing der
gemoedsbezwaren voerde hij aan dat in vele streken,
waar alleen openbare scholen bestaan, de bevolking
toch niettemin orthodox is en blijft, zoodat dit onder
wijs daarop geen invloed schijnt te hebben. Op het
platteland bestaat weinig zucht naar bijzondere scholen,
daarentegen moet, ook volgens de erkentenis van vele
harer tegenstanders, de openbare school in ieder geval
blijven bestaan. Daarom wil hij die zoo goed maken
als eenigszins mogelijk is.
Op eene vraag van den heer Smeding of het beginsel
van den leerplicht niet desnoods gewetensdwang mede
brengt, antwoordde de heer Moens dat men, ook bij
leerplicht, vrij blijft om elders dan op de openbare
school onderwijs te zoeken. In het ergste geval, dat
bijna niet voorkomt, dat ouders voor hunne kinderen-
geen geschikt onderwijs kunnen bekostigen, moet door
particuliere hulp worden voorzien.
Volgens den Haagschen correspondent der Arnhemsche
courant zullen de rapporteurs der tweede kamer over
het wetsontwerp betreffende het hooger onderwijs
niet spoedig met hun arbeid gereed komenuithoofde
van het groote aantal der in de afdeelingen gemaakte
opmerkingen. „In de gevoelens van velen, schrijft
hij -is verandering gekomen. Vroeger stond het vast
dat de theologische faculteiten van de academiën moes
ten verdwijnen. Thans beweren velen dat de theolo
gische faculteiten aan de academiën moeten in stand
blijven, vooral uit vrees dat de leeraars der hervormde
kerk, bij opheffing dier taculteiten, een even eenzijdige
opleiding zouden krijgen als de katholieke geestelijken.
De meerderheid vermeent, dat de opleiding aan de
academie aanraking en omgang geeft met anderen, het
welk heilzaam werkt op de ontwikkeling der aanstaande
geestelijken, en verre de voorkeur verdient boven de
opleiding aan een protestantsch seminarium, dat zeker
gesticht zou worden, als de theologische faculteiten
aan de academiën werden opgeheven."
De wereldtentoonstelling te Philadelphia zal den
10ca Mei 1876 geopend en den 10" October gesloten
worden.
Tusschen de Nederlandsche staatscommissie voor de
•tentoonstelling en het technologisch bureau van den
heer Geesinkvoorzitter der Vereeniging voor kunst-