Het Carlistische leger.
UttpItMrfe.
ran
Loe-
age-
de
r bij
en
J.
ge-
het
teur
der
slag
;wee
zijn
rden
bij
het
ge-
smen
.nde-
itge-
:s tot
eren-
der
3
itiek
itiek
de
éden
den
uit-
bui-
ment
bad
in te
roor-
mnië,
ng te
staat,
e ge-
l van
heer
voor
paan-
en na
aestie
amen.
ad tot
)p dit
:kend.
Het denkbeeld was wel geopperddoch had geen i
bijval gevonden. Eindelijk een derde interpellatie van
den heer Macathur, betreffende het uitsluitend recht
van Frankrijk tot uitoefening der vischvangst op de
kusten van Newfoundland. Deze werd door den onder
secretaris van staat voor koloniënden heer Lowther,
beantwoorddie mededeeldedat de onderhandelingen
van Frankrijk over dit onderwerp nog niet waren af-
gelo >pen.
Tegen heden avond is eene interpellatie van geheel
anderen maar zeker van niet minder belangrijken aard
aangekondigd. Zij heeft betrekking op de rechtsple
ging speciaal op die met de jurywelkezooals men
weet in Engeland bestaat. Het stelsel van rechtbanken
van gezworenen heeft altijd en overal bijna even warme
verdedigers als scherpe tegenstanders ook in ons land
gevonden, en een van de grootste bezwaren er tegen
aangevoerd is zeker wel dit, dat de uitspraak van
de gezworenen die geen juristen maar dikwijls zeer
eenvoudige lieden zijnvaak meer een gevolg is
van de uitspraak van het gevoel dan van het koele ver
stand en de strikte rechtvaardigheid. Een paar voorbeel
den daarvan bevat weder de bedoelde, door den beruchten
afgevaardigde Kenealy aangekondigde interpellatie. Hij
komt echter niet op tegen de uitspraak der jurymaar
tegen aanranding van de onafhankelijkheid der jury
door de rechters van het hof van assises in zijn laatste
zitting.
Het eerste heeft plaats gehad te Limerick den 6en
dezer, onder voorzitterschap van den rechter Lawson.
De beschuldigde, die wegens manslag terecht stond,
was onschuldig verklaard, waarop de heer Lawson tot
de jury de volgende woorden richtte: „Hoe is het
mogelijk, dat gij na het verhoor der getuigen een
zoodanige uitspraak kunt doen? In mijn geheele
rechterlijke loopbaan heb ik nooit een zoodanige schen
ding van den eed bijgewoond. Dit gaat alles te boven
wat ik ooit heb gehoord of had kunnen gelooven. Mijne
taal is ernstig, maar ik gevoel mij gedwongen aliius
te spreken." Op bevel van den rechter werd de be
schuldigde gevangen gehouden. Het tweede geval
door den heer Kenealy vermeld is den 18™ dezer te
Cockburn voorgekomen. Nadat de jury den veroordeelde
had vrijgesproken gat de opperrechter bevel, dat een
nieuwe jury zou worden samengesteldwaarop hij tot
den beschuldigde zeide „gij moet u wel zeer gelukkig
hebben gevoeld, want, wat mij betreft, ik geloof niet,
dat het mogelijk is om twaalf andere personen te vin
den die in staat zijn om een zoodanige uitspraak te
doen." De heer Kenealy wenscht van den minister
van justitie te vernemen of hij voornemens is maatre
gelen voor te stellen tot handhaving van het recht der
jury om uitspraak te doen volgens hun geweten zonder
aan de censuur van de rechters bloot te staan.
Ongetwijfeld zal dat rechtwaar de wet het
voorschrijftmoeten worden gehandhaafdmaar de
voorbeelden door den heer Kenealy aangehaald zijn o. i.
al zeer geschikt om het verkeerde van het stelsel van
gezworenen in het licht te stellen, daar in bedoelde
gevallen de rechters ongetwijfeld door en door over
tuigd zijn geweest van de schuld van de beklaagden,
die op grond van welke overwegingen dan ook werden
vrijgesproken.
Hoewel do heer Mitchell dood is, is de verkiezings-
quaestie te Tipperary nog niet uit de wereld. De
tegenstander van den heer Mitchell nl., de heer Stephen
Moore, heeft zich tot de Court of common pleas gewend
met een adres, waarin hij beweert, dat hij wettig ge
kozen is, aangezien de heer Mitchell wegens eedbreuk
veroordeeld waszijn straf niet had ondergaan en geen
gratie had bekomen, zoodat ook het lagerhuis hem
niet verkiesbaar had verklaard. Hierover zal nu nog
uitspraak moeten worden gedaan, waarvan het zal af
hangen of te Tipperary eene nieuwe verkiezing zal
moeten plaats hebbendan wel of de heer Mcore als
gekozen moet worden beschouwd.
De quaestie der politieke verkiezingen heeft eergis
teren een onderwerp van beraadslaging in den Fran-
schen ministerraad uitgemaakt, waarbij twee denkbeel
den op den voorgrond werden gesteld. Volgens het
eene zouden alle verkiezingen voor openstaande zetels,
gelijktijdig plaats hebben, teneinde door de herhaalde
verkiezingen niet noodeloos telkens weer agitatie te
verwekken. De heer Buffet wilde een middelweg in
slaan en voorloopig beginnen met de vijf verkiezingen
in Lot, Cher, Rhone, Guadeloupe en Nièvre, zonder
voor ieder den uitersten termijn af te wachten en zoo
telkens eenige verkiezingen gelijktijdig te doen plaats
hebben. Volgens de Echo is het resultaat der overwe
gende geweest, dat de verkiezingen telkens wanneer
de wettelijke termijn dit vordert zullen worden ge
houden.
Dat de politiek van Frankrijk in geheel Europa met
belangstelling wordt gevolgd blijkt weder uit een ar
tikel in de Londensche Times, die zich met hooge in
genomenheid uitlaat over den gang van zaken in Frank
rijk sedert den aanvang van dit jaar. „Evenals in
Engelandzegt dat bladhet besluit om de restauratie
der monarchie van de Stuarts te beletten, den parle
mentairen regeeringsvorm heeft gered, heeft in Frank
rijk de herinnering aan de vernederingen die het laatste
ttjdvak der plebisciten hebben gekenmerkt, alle welden
kende vereenigd, om een parlementaire constitutie vast
te stellen. Frankrijk kan thans meer en meer vorderen
op den weg van orde en vrijheid." Het is te hopen,
dat Frankrijk er steeds aan zal denken hoe alle aan
dacht op dit schoone land gevestigd is en wat men in
ae toekomst er van verwacht.
lusschen Oostenrijk en Turkije waren in den laat-
sten tijd moeilijkheden ontstaan tengevolge van beschul
digingen tegen den Oosterijkschen ambasadeur te
Konstantinopel van intriges door hem tegen de regee
ring van den sultan gesmeed, in verband met de
exploitatie van staatspoorwegen in Rumenië. De zaak
begon reeds een ernstig karakter te krijgen, doch is
thans na eene ontmoeting tusschen den sultan en den
gezant en tusschen dezen en den groot vizier uit den
weg geruimd, zoodat de goede verstandhouding her
steld is.
Volgens een bericht uit Berlijn aan Havas worden
alle kustbatterijen van Duitschland gewapend met
nieuwe kanonnen van groot kaliber uit de fabriek van
Krupp te Essenalwaar er reeds 47 zijn afgeleverd.
Het gewicht van het projectiel voor die stukken is 430
pond, dat der lading kruit van 85 tot 90 pond. Ieder
schot zal een waarde van ongeveer ƒ200 vertegenwoor
digen; het zal dus een dure liefhebberij zijn om met
die stukken te maneouvreeren.
De Spaansche regeering heeft in een officieuse mede-
deeling bekend gemaakt, dat zij geen deel heeft gehad
aan de openbaarmaking van het bekende manifest van
den Carlistischen generaal Cabrera en de tusschen
dezen en genoemde regeering gesloten overeenkomst,
betreffende de voorwaarden waarop aan de Carlisten
gratie kan worden verleend. Deze mededeeling van de
regeering doet echter niete af aan de vertrouwbaarheid
van Cabrera's manifest, daar het bestaan van bedoelde
overeenkomst door de regeering niet alleen niet wordt
ontkend, maar integendeel indirect wordt bevestigd,
terwijl zij zelve Cabrera den titel van generaal geeft
en hem dus als zoodanig erkent.
Zeer uiteenloopend zijn de berichten omtrent den
indruk van het manifest van Cabrera in het Carlisti
sche leger. Terwijl een depêche uit Bugara (uit Car
listische bron) meldldat de bevolking in de provin
ciën die Karei VII getrouw zijn gebleven hem opnieuw
als hun wettigen koning erkennenwordt uit Santander
geschrevendat in Estella vrees bestaat voor verraad
en dat verscheidene officiereu, die men van Alfonsis-
tische neigingen verdacht hield, gearresteerd zijn. De
verhouding tusschen don Carlos en Elio moet ook zeer
gespannen wezen.
Het gemis aan overeenstemming tusschen de verschil
lende aanvoerders van het Carlistische leger is een van
zijn grootste kwalen. Volgens een brief in een dagblad
van Sarragossa openbaar gemaakt kon men die aan
voerders in 4 groepen verdeelen. De eerste is die van
de zoogenaamde veteranen, dat zijn de Carlisten pur
sang; de tweede bestaat uit de habiles, waaronder zich
ook wel oude Carlisten bevinden, maar die over het
algemeen belmoren tot het soort dat met alle winden
draait. De derde groep is die der néo-katholieken, en de
vierde bevat alle burgerlijke of militaire jonge lieden,
die uit haat tegen de revolutie zich onder de banieren
van don Carlos hébben geschaard.
De eerste en derde groep zijn bij don Carlos het
minst gezien de tweede heeft het overwicht en de
vierde strijdt met de meeste volharding en moed. In
vele opzichten is overigens het Carlistische leger goed
georganiseerd. Behoudens eenige uitzonderingen is
het grootste gedeelte der troepen goed gewapend
en gekleed. Hun ambulances en hospitalen moe
ten uitstekend zijn, dank zij de prachtige geschen
ken van ziekenwagensbrancards enz.die zij van
hun vrienden in het buitenland hebben gekregen. Alles
wat op het gebied der verpleging van gewonden in
de laatste jaren is uitgevonden is in hun bezit, en de
regeeringstroepen staan in dit opzicht verre bij hen
achter. Wat de voeding betreft deze is niet alleen
voldoende, maar zelfs overvloedig, daar de Carlisten
steeds rijken aanvoer hebben van levensmiddelen uit
de door hen bezette provinciën.
En nu hun strijdkrachten. Ook deze zijn niet gering
te achten. Volgens een staat van het Carlistische leger
den 27cn Februari jl. door zijne generaals aan don Car
los overhandigd, bestaan zij uit:
I. Het Noorderleger.
10 bataljons Nararreezen, infanterie en linietroepen;
1 bataljon genieeveneens uit Navarreezen bestaande
1 bataljon koninklijke lijfwacht;
10 bataljons uit Guipuzcoawaarvan éen uit gehuwde
lieden bestaat;
9 bataljons Biscaiers
9 uit inwoners van Alava;
3 Aragoniërswaarvan een den naam draagt
van Almogavares de la virgen del Pilar, ter her
innering aan de beroemde Aragonische partijgan
gers die een belangrijke rol hebben gespeeld in de
verschillende oorlogen gedurende de middeleeuwen
4 bataljons Castilianen
700 paarden en 70 kanonnen, waarvan 40 van de
beste soort.
H. Het leger van Catalonië.
12 bataljons infanterie22 kanonnenwaarvan 4 op
de regeeringstroepen zijn veroverd; 600 paarden en on
geveer 3000 partijgangers, die niet bij de geregelde
troepen zijn ingelijfd.
III. Het leger van het centrum.
14 bataljons geregelde troepen, en 5 bataljons, die
worden georganiseerd. 800 paarden en 4 kanonnen,
benevens 500 a 750 man partijgangers.
Omtrent de sterkte der bataljons deelt een correspon
dent van de Temps mede, dat die van Navarre onge
veer 800 man tellen; die der Castilianen zijn iets tal
rijker, maar die van Guipuzcoa en Alava tellen slechts
500 man, terwijl die der Aragoniërs nog minder man
schappen bevatten. Bij deze georganiseerde strijd
krachten moeten, wat het Noorderleger betreft, nog
worden gevoegd ongeveer 10,000 man behoorende tot
de vrijkorpsen van Rosa, Portillo, Chispas, enz. Te
zamen zullen dusbij een matige berekening, de Carlis
tische legerafdeelingen 50,000 a 55,000 man bevatten.
De regeeringstroepen zijn wel veel talrijkermaar men
vergete niet, dat de Carlisten het voordeel der positie
hebben.
DE VEILIGHEID DEE CONDUCTEURS EN DIE
DEE EEIZIGEBS.
D00E EEN SPOORWEGAMBTENAAR.
De pers heeft gezegevierd. Zij heeft zoo lang op
het gevaar gewezen, dat er bestaat voor de conduc
teurs om langs de treinen te loopen, dat het de aan
dacht der regeering heeft getrokken en bij koninklijk
besluit is bepaald, dat de conducteurs niet meer dan
bij hooge noodzakelijkheid zich langs de treeplanken
van een in gang zijnden trein mogen bewegen. Sedert
eenige dagen ziet men dan ook de conducteurs hunne
acrobatische voorstellingen niet meer vertoonen. Op de
Zeeuwsche lijn en op den Nederlandschen Rijnspoor
weg werden deze voorstellingen sedert lang achterwege
gelaten. Of de wijze van het controleeren en ophalen
der plaatskaartjes bij laatstgenoemden weg bepaald
een uitvloeisel was van de menschlievende denkwijze
der directie, of wel dat het misschien aan de inrichting
van den weg moet worden toegeschreven, doet minder
ter zake. Het had op dien weg ook vóór Zr. Ma. be
sluit niet plaats.
Of evenwel het groote doel, het niet roekeloos in
de waagschaal stellen van menschenlevens, door dat
besluit zoo volkomen zal bereikt zijn als men zich wel
licht voorstelt, gelooven wij te moeten betwijfelen en
meenen zelfs dat het verbod op den duur meer men
schenlevens zal kosten, dan het veroorloven om langs
den trein te loopen. Ook de schaduwzijde van het
verbod wensehen wij aan te toonen en middelen aan
te geven om de nadeelen die er uit voortspruiten zoo
veel mogelijk weg te nemen.
Het valt niet te ontkennen, dat het langs de loop
planken loopen van een in beweging zijnden trein een
gevaarlijk werk is, evenmin dat reeds eenige conduc
teurs het leven hebben verloren door de vroegere wijze
van controleeren der plaatskaartjes, maar daar staat
ook tegenover dat vele ongelukken, die aan deze wijze
van controle worden toegeschreven, eigenlijk door on
voorzichtigheid, ja soms verregaande roekeloosheid van
de slachtoffers zijn ontstaan. Door het dagelijks langs
de treinen klauteren hebben de conducteurs daarin eene
zekere handigheid gekregen en zijn daarin geoefend
geworden. Met de tegenwoordige bepalingen zal het
zeer zelden voorkomen, dat de conducteurs zich langs
de loopplanken van een in gang zijnden trein moeten
begeven en die ongewoonte doet ons eenige vrees koes
teren dat wanneer het werkelijk noodig zal zijnwan
neer misschien het leven van vele reizigers op het
spel zal staan, de conducteurs de noodige hulp niet
zullen kunnen verleenen, omdat zij bang zullen zijn
van den trein te vallen. Moge de toekomst leeren,
dat ons vermoeden niet bewaarheid wordt!
Een groot bezwaar van het niet ophalen en contro
leeren der plaatskaartjes gedurende den rit bestaat
volgens ons inziens voor het reizend publiek daarin dat
bet nu geheel en al is afgesloten van de gemeenschap
met de treinbeambten.
Men werpt ons wellicht tegen, dat de trajecten in
ons land zoo kort zijn, dat daaraan geen behoefte be
staat. Dat men nog nimmer in ons land van het aan
randen of bestelen van reizigers in den trein gehoord
heeft.
Wij stemmen dit gaarne toe, doch de gelegenheid
daartoe was vroeger zoo geschikt niet als thans en wat
niet gebeurd is kan nog plaats hebben.
Daarenboven doen zich nog zooveel gevallen voor,
dat men de hulp van den conducteur kan noodig hebben.
Hoe klein ons land ook is of liever aan welk een me
nigte stations zelfs de sneltreinen stoppenzijn er toch
treinen die éen uur achtereen doorstoomen zonder stil
te houden. In al dien tijd krijgt nu de reiziger geen
conducteur te zien.
Stel nu, dat aan een der reizigers iets overkomt, of
erger nog, dat iemand een aanval van waanzin krijgt
(dat kan gebeuren en is geenszins onmogelijk), dan is
men verplicht met zulk een lief gezelschapsoms circa
éen uur, en misschien alleen, door te brengen. Zou dan
het gezicht van een conducteur, die u hulp kon ver
leenen, niet goed doenal moest hij ook langs den in
beweging zijnden trein loopen?
Nog een ander gevalstel dat het rijtuig waarin men
is gezeten in brand geraakt; er bestaan voorbeelden
dat het gebeurd is. Zou men dan niet genoodzaakt zijn
zich te laten verbranden, of wel op 't gevaar af van
zijn leven te verliezen uit den trein te springen, als
ten minste daartoe de gelegenheid bestond.?
Naar onze meening is derhalve door het meer genoemde
besluit de veiligheid voor de reizigers veel verminderd en
zou het zeker in het belang van die veiligheid mogen geacht
worden noodzakelijk te zijn dat er nog eene bepaling
bijgevoegd werd nl.„in ieder rijtuig zal op een zicht
bare en voor de reizigers gemakkelijk te bereiken plaats
eene inrichting worden aangebracht, waardoor men ten
allen tijde den conducteur zal kunnen waarschuwen,
wanneer diens hulp noodzakelijk is."