ar
MIDDELBÜRGSCHE
COURANT.
F 68.
Zaterdag
1875.
20 laart.
E
Middelburg 19 Maart.
den
a het
burg,
m te
innen
80;
92.
begin
•ïalige
it be-
van
ddags
et, te
Iwaar
;roote
et- en
=d bij
IM.
6.20
6.45
8.16
8.50
9.8
10.8
10.29
10.36
10.45
7.25
8.32
8.51
9.20
7.—
7.60
8.10
8.30
Dit blad verschijnt dagelijks niet uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.50.
Het schijnt niet overbodigin herinnering te brengen
dat verzoekschriften of adressen aan de tweede kamer,
ook die welke in den vorm van memoriën of brieven
gesteld zijnop gezegeld papier moeten geschreven
worden. In het verslag der zitting van de kamer van
den 8™ Maart toch lezen wij:
„Ingekomen drie adressen van ingezetenen van Brui-
nisseOosterland en Zierikzee en andere gemeenten in
Zeeland, betrekkelijk het voorstel van den heer Kap-
peijne van de Coppello c. s. tot aanleg van spoorwegen.
„Het adres uit Zierikzee en andere gemeenten wordt,
als niet voldoende onderteekend, en de beide andere
adressen worden, als ongezegeld, ter zijde gelegd."
Wat met de niet voldoende onderteekening van het
Zierikzeesche adres bedoeld wordt, blijkt uit het ver
slag niet.
In dezelfde zitting kwamen nog inadresseno ver
hetzelfde onderwerp van de gedeputeerde staten van
Zeeland en van den gemeenteraad van Bruinisse, welke,
als aan de vereischten beantwoordendein handen
werden gesteld van de commissie voor de verzoek-
schiften.
Het kleinste formaat van gezegeld papier is zoo de
lengte van het adres en het aantal onderteekeningen
het gebruik daarvan toelaten, voldoende.
De strijd, gisteren in de 2e kamer over de gewij
zigde vestingbegrooting van 1875 gevoerd, heeft eene
voor dit zittingjaar ongewone heftigheid bezeten. Trou
wens de toon van het voorloopig verslag deed niet
anders voorzien. De heer de Roo noemde het ditmaal
een spotten met de heiligste belangen des lands dat de
generaal Weitzel als minister van oorlog aan de groene
tafel bleef zittenterwijl ieder in de vergaderzaal over
tuigd was van diens machteloosheid om de hem opge
legde taak naar behooren uit te voeren. En ofschoon
de voorzitter den spreker uit Leeuwarden over deze
nitdrukkingen tot de orde riep, vond toch niemand in
de kamer grond om den minister te verdedigen en kon
alleen de heer Begram aanvoeren, dat men uit de stem
ming wel zien zou of de kamer zich al of niet met het
oordeel van den heer de Roo vereenigde. De onjuist
heid dier quasi-verdediging springt echter in het oog.
De kamer kan wel opzien tegen het doen vallen van
een minister, omdat zij wanhoopt aan de mogelijkheid
om, door verandering, verbetering te verkrijgen. De
aanneming der begrooting heeft echter in dat geval
slechts de beteekenis van een lijdzaam berusten, niet
die van eene goedkeuring, en dit werd ook door den
heer Jonckbloet in dien zin uiteengezet.
Op de vraag van den heer van Houten, wat het
gevolg zou zijn van eene motie van wantrouwen, af
treding van den minister of kamer-ontbinding, ant
woordde de minister ontwijkend. Blijkbaar wilde hij
den slag afwachten alvorens maatregelen te nemen om
hem onschadelijk te maken.
Het overgaan van den ministerjuit een liberaal in een con
servatief kabinet heeft al dadelijk hem veel kwaad gedaan.
Zijne blijkbare onvastheid ten aanzien der belangrijkste
beginselen, het manoeuvreeren met de voornaamste posten
van de begrooting, ze nu eens opbrengende, dan we
der terug nemende om ze straks als memorieposten
weder op te voerennaarmate hij meende dat de parle
mentaire windrichting het medebracht, dat alles heeft
hem eindelijk, ook bij hen die zijne bekwaamheden
«iet wantrouwen, tot een onmogelijk man gemaakt.
Aanblijven kan de generaal Weitzel nog wel, omdat
de algemeene schrik van het langer „afbreken",
waaraan dit ministerie reeds zooveel succes te danken
heeft gehad, ook hem ten goede kan komen. Maar in
het belang van het land nuttig werkzaam te zijn daar
toe ontbreekt het den minister aan kracht.
Naar hetgeen ons uit 's Hage geseind wordt schijnt
de minister dit zelf te gevoelen. Toen de heer Fran
sen van de Putte in de zitting van hedenden minister
verdedigendezeide dat het voor dezen toch niet moge
lijk zou zijn om aan te blijvenmaakte de generaal
Weitzel een toestemmend gebaar.
Voortgaande met ons overzicht van het uitgebracht
rapport der commissie uit de vereeniging voor Christe-
lijk-nationaal schoolonderwijs, vermelden wij dat
de commissiein afwachting dat na grondwetsherziening
haar voorgeslagenv „sociale stelsel" in het leven zal
treden, aanvankelijk de volgende grondslagen stelt
voor eene verbetering van de wet op het lager onder
wijs, zooals die door haar bedoeld wordt:
Haar program is in dit opzicht tweeledig, namelijk
paedagogisch en politiek. Het eerste omvat:
a Invoering van het vakonderwijs bij het uitgebreid
lager onderwijs.
4 Invoering van drie rangen van onderwijzers.
c Herstel der schoolhierarchie, door den hoofdonder
wijzer meer invloed te geven op de keuze der hulp
onderwijzers.
d Differentieele regeling der schooluren voor steden
en dorpen.
e Invoering van een verhoogd differentieel minimum
salaris.
Verlaging van het cijfer der scholieren in verhou
ding tot het onderwijzend personeel.
g Regeling van de programma's der examens bij de
wet, niet bij koninklijk besluit.
Het politiek program behelst:
a Imperatief mandaat in art. 16, om het aantal open
bare gemeentescholenvolgens vast te stellen tarief, te
regelen naar het cijfer der ouders, die onderwijs op
die scholen voor hunne kinderen verlaugen.
4 Herleiding van de absti oëte theorie van art. 28 in
eene juist omschreven gewetensclausule, door de slot
woorden b. v. aldus te lezenWat de ouders of voogden
der in de school aanwezige kinderen in hunne zedelijke
of godsdienstige overtuiging kan krenken.
c Uitloving van vaste premie aan onderwijzers voor
de opleiding van candidaten, die met goed gevolg naar
eene akte hebben gedongen.
en d Restitutie aan de gezamenlijke vrije scholen
van zoodanige somals zij aan de gemeentekas uit
sparen of wel, als het gemeentebestuur, naar rato van
hare kosten voor onderwijsnog bovendien zou hebben
uit te geven indien deze vrije scholen niet bestonden.
Uit het voormalig 4e distict van Zeeland wordt over
het spoorwog-voorstol- Kappeyne het volgende aan
het Vaderland geschreven:
„Wat de richting van den weg betreft, wil ik dit
zeggen, dat, de verschillende aangeprezen richtingen
te zamen genomen, daaruit, als voor het algemeen
belang de beste, de volgende zou kunnen gedistilleerd
worden: van Breskens over Groede en Oostburg met
een bocht langs Sluis naar AardenburgEedeen van
Oostburg met een zijtak langs IJzendijke over Neder-
landsch grondgebied bezuiden den Braakman naar Sas
van Gent, in aansluiting met de lijn NeuzenGent;
door deze laatste lijn zou in de lang gewenschte ver
binding met het voormalig vijfde district en de stad
Gent voorzien zijn terwijl het eindpunt Eede der hoofd
lijn, gelegen op een klein uur afstands van Maldegem,
gelegenheid zou aanbieden tot geschikt en min kostbare
aansluiting aan de lijn MaldegemBrugge."
De kamer van koophandel te Amsterdam heeft in
zake de muntkwestie besloten den minister van finan
ciën te adviseeren tot aanbeveling van den enkelen
gouden standaard en, zoo de regeering daartoe niet
onverwijld mocht willen overgaan, tot tijdelijke aan
munting van goud en zilver door den staat en enkel
van goud door particulieren.
Men schrijft ons uit Zierikzee:
„Van een mijner Duivelandsche vrienden ontving ik
een afschrift van het adres, den 3en Maart, door den
raad van het nijvere Bruinisse, aan de tweede kamer
ingediend. Daar uwe courant zich ten allen tijde be
ijvert een vraagbaak te zijn voor de geschiedenis van
Zeeland en steeds plaats heeft voor de bespreking onzer
belangen, laat ik het hier in zijn geheel volgen
„Geeft met gepasten eerbied te kennen de raad der
gemeente Bruinisse, provincie Zeeland;
„dat hij in het algemeen met ingenomenheid heeft
kennis genomen van het wetsontwerp der heeren Kap
peyne van de Coppelle c. aan uwe vergadering in
gediend, betrekkelijk de uitbreiding van het spoorwegnet
in Nederland
„dat echter met bijzondere belangstelling is opgemerkt
dat ook daarin zijn opgenomen de lijnen Brouwersha
venSteenbergen en SteenbergenZevenbergen
„dat door de bewoners van de eilanden Schouwen en
Duiveland reeds lang de behoefte is gevoeld, om met
het Nederlandsch spoorwegnet in verbinding te komen
teneinde ook dat snelle vervoermiddel te kunnen be
nuttigen en daardoor in staat te worden gesteldaan
de algemeene concurrentie in den handel deel te kunnen
nemen en daardoor ook den staat van afzondering op
geheven te zien, waarin vooral des winters, genoemde
eilanden zich tegenover Nederland bevinden;
„dat de uiting dier behoefte zal gebillijkt worden,
als men weet, dat de algemeen erkende vooruitgang
van den landbouw en de veeteelt in Schouwen en
Duiveland eene aanmerkelijke vermeerdering van pro
ducten tengevolge heeft, en vooral rundvee een opmer
kelijk artikel van uitvoer is gewordenwaarvoor eene
gemakkelijke en snelle verbinding met inlandsche en
vreemde markten van overwegenden gunstigen invloed
zal zijn; zonder nog te spreken van het reizend per
soneel, dat, bij gebrekkige communicatiemiddelen, nu
nog het cijfer van 13,000 zal overtreffen
„dat die spoorwegverbinding bij uitnemendheid nut
tig voor deze gemeente zou zijnals bezittende eene
in 1872 doelmatig vernieuwde haven, waar jaarlijks
plus minus 340 vaartuigen lossen en laden en vooral
voor den schelpvisch-handel, die op groote schaal ook met
het buitenland wordt gedreven, zoodat reeds in 1868
het college voor zeevisscherijen in Nederland, de gemeente
Bruinisse noemde „het middelpunt van den Zeeuwschen
vischhandel"
„dat die handel van beduidenden omvang is en ge
middeld in de laatste vijf jaren werden uitgevoerd per
jaar p. m. 4,000,000 stuks oesters200,000 hectoliter
mosselen, 220,000 kilo garnalenbehalve aanmerkelijke
hoeveelheden alikruiken en herder;
„dat een snel vervoermiddel, vooral in den winter bij
gesloten water, op den handel in die producten van
grooten invloed is, kan niet ontkend worden en is het
aan geen twijfel onderhevig dat eene verbinding van
Schouwen en Duiveland met het spoorwegnet volgens
meer genoemd wetsontwerpdien tak van industrie
voor deze gemeente in merkbaren omvang zou doen
toenemen, vooral met het oog op den handel naar het
buitenland
„redenen waarom de raad der gemeente Bruinisse
niet alleen, zijne volkomene adhaesie aan meergenoemd
wetsontwerp geeftmaar met bescheidenheid, doch ern
stig bij de staten-generaal meent te mogen aandringen
de bedoelde wetsvoordracht tot wet te willen helpen
verheffen."
Men leest het volgende in het Weekblad van het
recht
„De minister van justitie houdt woord. Na de her
haaldelijk mislukte pogingen om eene nieuwe rechter
lijke organisatie tot stand te brengenwordt door
hem thans „de weg van partieele wijziging ingeslagen".
En dat is maar het begin van het einde. Gaat het
met die eerste proef goeddan zal zij worden voortgezet
En wilt gij er meer,
Gij moogt er om vragen.
„Wat ons betreft, wij zullen gaarne den minister
steunen in zijne goede bedoelingen en in zijn goede
werken, want daarvoor houden wij, in de gegevenom
standigheden, de drie nu ingediende wijzigingswetten.
Wij dwepen wel niet met het stelsel van partieele
wijziging, toegepast vooral op de rechterlijke inrich
ting maar het is nu eenmaal niet anders. Wat wij