BUITENLAND.
Algemeen Overzicht.
I zijn
door
naar
utatie
n, te
23tal
aatste
ng en
Grijp
raken
ari jl.
lichten
aas, is
Orden,
i over-
id der
Ld het
■■380 in
bdeeld
Itrecht
werd
longen
penige
P, zegt
dier
lis het
1 opge-
»1 gr.
twerp
It een
i plan-
De-
rerbe-
litegen
jts van
;h ge
ïnd de
Ier na
atrent
Jezegd
arom
|gaven
ar de
lat wij
pbben.
spoe-
hraad-
in de
isheid
(orden
gelegd
ie ons
8g ten
|an de
ljaren
|lat de
erken,
weêr
ander
>t dus-
leboeft
volstrekt niet tot stilstand te leiden. Moeten er l'roote
werken worden aangelegd waarbij men zich tegen
te groote pressie heeft te hoeden dan moet men
geld maken en het beste middel daartoe is ons crediet
te versterken.
De minister van financien wees er ook opdat al zijne
voorgangers in gelijke omstandigheden denzelfden weg
volgden als hij is ingeslagen. Ook de vorige maal
echter had men gewezen op vele uitgavendie de voor
keur verdienden. De amortisatie ging echter door en
de uitgaven kwamen er toch. Zoo zal het ook nu gaan.
En al mogen de eischen dan ook steeds grooter worden,
ook de eischen, die de regeering zich stelt voor groote
werken van openbaar nutwanneer zulke werken nood
zakelijk zijn, zullen de gelden daarvoor er moeten
wezen, hoe ook. De minister wees op de overdrij
ving in de schetsen van de heeren de Jong en Smidt
en vergeleek hunne klachten over matheid en werke
loosheid met de feiten, die het tegendeel aanwijzen en
waarin wij den roem van den vreemdeling verwerven.
De minister verdedigde verder zijne handelwijze met
de intrekking, naar aanleiding van het afdeelingsver-
slag, van de beleggingswet en weersprak de verwijten,
dat hij beloften omtrent belastingherziening niet zou
hebben nagekomen. De minister blijft daaraan arbei
den. Inmiddels houdt hij zich ijverig met het ontwer
pen eener comptabiliteitswet bezig. In het heden inge
komen financieel ontwerp tot vrijstelling der arbeiders
woningen van grondbelasting ligt een beginsel. Binnen
eenige dagen hoopt de minister een ander ontwerp in
te dienen, waarin wordt voorgesteld eenige verminde
ring van belasting, in verband met de amortisatie en
als aequiralent voor de daardoor te verkrijgen rente
besparing, en de minister hoopt verder in de gelegen
heid te zijn in den loop van dit jaar nog meerdere
financieele voorstellen te doen. Wat het muntwezen
aangaat, de minister wacht niet rustig af. Maar zelfs
de kamer van koophandel te Amsterdam durft in haar
adres aan den minister nog geen bepaald advies te
geven. Maar reeds 14 dagen geleden heeft de minister
aan de kamers van koophandelde Nederlandsche bank
en eenige andere financieele instellingen voorlichting
gevraagd. Te zijner tijd zal daarvan blijken. Het
denkbeeld tot naasting van particuliere spoorwegen
achtte de minister ontijdig. In elk geval zouden dan
in aanmerking moeten kofiien de zoodanige, waarvoor
de staat rente gegarandeerd heeft.
De heer Heijdenryck was zeer ontevreden over
's ministers antwoord betrekkelijk zijn belastingplannen.
Hij meende, dat de minister ontrouw werd aan zijn
belofte en aan zijn plicht. Als vertegenwoordiger eener
richting, die als oppositie op belastinghervorming had
aangedrongenbehoorde hij dien eisch nu te verwezen
lijken. Partieele voordrachten van eenvoudigen aard
zijn daarvoor niet voldoende.
De heer Fransen van de Putte vond in de sedert
December 1874 veranderde omstandigheden genoegzame
rechtvaardiging voor de Verandering in 's ministers
gedragslijn. Maar hij meende dat het kasbeleggings-
ontwcrp naast het tegenwoordige had moeten gehand
haafd worden. De minister zou daar toch eerlang toe
moeten komen en dan zou de rente der belegging moe
ten gëutiiiseerd worden om zich te vrijwaren tegen
mogelijk verlies.
Nadat de algemeene beraadslagingen gesloten waren,
stelde de heer Schimmelpenninck op art. 1 van het
ontwerp een amendement voor, strekkende om 3 mil-
lioen te bestemmen tot aflossing van de schuld aan het
Amsterdamsch entrepotdok. De minister van finan
ciën bestreed het amendement niet bepaalddoch achtte
'tbeter het in te trekken, teneinde de zaak ongeprae-
judiceerd te laten. De heer Schimmelpenninck hand
haafde echter het amendement, dat daarop werd aan
genomen met 31 tegen 30 stemmen.
Het wetsontwerp werd aangenomen met 47 tegen 15
stemmen, die van de heeren Schepel, van Harinxma,
de Jong, Haffmans, Moens, Heijdenryck, de Roo,
Bergsma, Wijbenga, Blom, Idserda, Hingst, Smidt,
Zijlker en Lenting.
Zitting van 'Woecsdag 17 Maart.
(Per telegraaf.)
Het wetsontwerp tot bekrachtiging eener provinciale
belasting op de paarden en andere trekdieren in Noord-
Brabant werd met 35 tegen 26 stemmen verworpen,
uithoofde dat daarin onbillijkheid gelegen was tegen
over het district Heusden.
De beraadslaging is aangevangen over het commis
soriaal verslag betreffende het adres van Olthuis c.
omtrent de belastbare opbrengst der gebouwde eigen
dommen.
Gemeentebestuur van Middelburg.
Burgemeester en wethouders van Middelburg hebben
bij publicatie bekend gemaakt:
1° dat de lijsten, de personen aanwijzende die tot
het kiezen van leden van de tweede kamer der staten-
generaalvan de provinciale staten en van den gemeen
teraad bevoegd zijn, door hen zijn vastgesteld, in de
beneden voorzaal van het raadhuis aangeplakt en op de
secretarie voor den tijd van 14 dagen ter inzage neder-
gelegd; wordende een ieder bij deze herinnerd aan de
bepalingenvoorkomende in art. 11 en 12 der wet van
den 14'° Juli 1850 (Staatsblad n° 37) luidende als volgt-
Art. 11. Elk inwoner van het kiesdistrict, of, zoo
het verkiezing voor den raad geldt, elk ingezeten der
gemeente, de in art. éeu vermelde vereischten bezittende,
is bevoegd tegen de lijsten bezwaren in te dienen, wan
neer daarop1» zyn naamof die van een ander, tegen
de bepaling van art. 8 niet, ot niet behoorlijk voor
komt 2° de naam van iemand diehetzij een of meer
der in de kiezers gevorderde vereischten mist, of uit
gesloten is, hetzij op de kiezerslijst eener andere
gemeente staat, is gebracht.
Art. 12. De bezwaren worden binnen 14 dagen na
de dagteekening der in art. 10 bedoelde kennisgeving,
bij verzoekschrift door de noodige bewijsstukken ge
staafd, aan den gemeenteraad ingediend;
2° dat de namen der personendienaar aanleiding
van art. 35 van bovengemelde wet, van de lijsten ten
vorigen jare vastgesteldbij hare herziening, tengevolge
van het verliezen van een of meer vereischten, of door
overlijden geschrapt zijn, bij de bovenbedoelde aan
plakking en nederlegging afzonderlijk zijn bekend
gemaakt.
3° Dat het kontingent van het voor dit jaar te benoemen
personeel bij de brandweer zal bestaan uit 58 personen;
dat de loting voor hen, die dit jaar dienstplichtig bij
de brandweer worden, alsmede de naloting voor die
genen, welke, vallende in de termen van dienstplich
tigheid bij de brandweer, sedert de laatste inschrijving
van elders in deze gemeente zijn komen wonenzal
plaats hebben ten raadhuize, Dinsdag, den 23 Maart
1875des voormiddags te 10 urendat niemand tot die
lotingen zal worden toegelaten dan de ingeschrevenen
zelve of hunne gevolmachtigden, ten welke einde zij
voorzien zullen moeten zijn van het hun van wege het
gemeentebestuur uit te reiken oproepingsbiljet; dat
voor hen, die bij de loting afwezig blijven, door
een der leden van het bestuur over de brandweer een
nommer zal worden getrokkendat zijdie voor den
dienst bij de brandweer benoemd wordenzich daarvan
door plaatsvervanging of afkoop kunnen ontslaan, mits
van dat voornemen alvorens aan het bestuur over de
brandweer kennis gevende, terwijl zij, die vermeenen
redenen van vrijstelling te hebben, die, binnen 14
dagen na de ontvangst der akte van aanstelling, aan
burgemeester en wethouders zullen moeten indienen.
Gemeenteraad van Vllsstngen.
Buitengewone zitting van heden 17 Maart.
Voorzitter de heer J. G. Hector, waarnemend burge
meester.
Afwezig de heer de Groo f.
Na de opening der vergadering deelt de voorzitter
mede dat de in deze buitengewone zitting te behan
delen onderwerpen vooraf eene bespreking in comité
wenschelijk makenzoodat de zitting overgaat in eene
met gesloten deuren.
Na ongeveer anderhalf., uur worden de openbare
werkzaamheden hervat.
Geschiedt voorlezing van eene missive van gedepu
teerde staten van Zeeland van 26 Februari jl.houdende
uitnoodiging om de gemeëntebegrooting voor 1875, voor
zooveel betreft de daarop uitgetrokken toelage betref
fende de kosten der schutterijin overeenstemming te
brengen met de schutterij-begrooting en mitsdien art.
1 van hoofdstuk 8 der uitgaven met 50 te verhoogen,
en den post voor onvoorziene uitgaven met gelijk bedrag
te verminderen. Op voorstel van den voorzitter wordt
dienovereenkomstig besloten.
Daarna zou volgens de agenda aan de orde zijn een
voorstel tot benoeming eener commissie ter bespreking
van gemeente-aangelegenheden met de ministers van
binnenlandsche zaken en van financiën. De voorzitter
deelde echter mededat de verdere zaken tot latere
gelegenheid worden uitgesteld en sloot daarna deze
zitting.
Maandag jl. werd in den Pruisischen landdag de
derde lezing der begrooting ten einde gebracht. Slechts
enkele punten werden nog besproken, doch een van de
leden van het centrum, de heer Lieber, kwam nog'
maals op de debatten der tweede lezing terug en be
streed enkele beschuldigingen van den heer von Sybel
tegen de houding der ultramontaansche organen jegens
de regeering. „De centrum-partij, zeide hijwenscht
en bidtdat twee mannen thans nog niet uit het leven
zullen worden weggeruktZijne heiligheid, onze paus
Pius IX en prins Bismarck; voor beiden verwachten
wij de Nemesis." Natuurlijk voor ieder in een anderen
zin. Heewel de kamer deze ontboezeming met luid
gejuich begroette, getuigt zij duidelijk genoeg voorde
gevoelens die het centrum jegens von Bismarck koes
tert, en het moet wél alles behalve aangenaam verrast
zijn gewordentoen Bismarck zelf als een Nemesis
gisteren in de zitting verscheen om het wetsontwerp
te verdedigen tot opheffing der dotatiën van de katho
lieke geestelijkheid in Pruisen.
Een ongesteldheid van den minister van eeredienst,
den heer Falk, was oorzaak, dat het wetsontwerp in
de eerste plaats werd verdedigd door den staats-secre-
taris dr. Förster, die de strekking en de bedoeling
van het ontwerp in het licht stelde, als een gevolg
van de ongehoorzaamheid der geestelijkheid aan de
wetten van den staat. Het verwijt, dat de regeering
voornemens zou zijn de kerk geheel te vernietigen
noemde de heer Förstereene onwaarheid. De
staat vreest de encycliek niet, maar hij neemt haar
ernstig op en wil niet door de kerk met zich laten
spelen; hij wil de ongehoorzame geestelijken niet on
dersteunen met zijn eigen fondsende ware strekking
van het wetsontwerp is, om aan dien toestand een
einde te maken.
De verschijning van von Bismarck maakte nog meer
den indruk als van een Nemesis tengevolge van de
eigenaardige omstandigheden waaronder hij in den land
dag binnenkwam. De sterk anti-ultramontaansche afge
vaardigde von Sybel, die zich onlangs bij de behandeling
van de nieuwe provinciale wetgeving nog als zoodanig
heeft doen kennen, had het woord genomen om het
aanhangige wetsontwerp te verdedigen, waartoe hij
voorbeelden aanhaalde voor de opruiingen van het volk
door de geestelijkheid, o. a. door middel van een ro
man, die door de ultramontanen was geëxploiteerd en
die hoewel bedektelijk toch voldoende begrijpelijk
beleedigende zinspelingen op den keizer en prins Bis
marck bevat. De heer von Sybel las eene passage voor
waarin wordt verhaald hoe prins Mark in een moeras
rondwaadt. Juist op dat oogenblik trad von Bismarck
de zaal binnen en werd met een onbeschrijfelijk
enthousiasme begroet. Toen kon men waarschijnlijk
reeds zeggen, dat de aanneming van het wetsont
werp zoo goed als verzekerd was. Misschien wel om
van een zoo gunstige stemming te profiteeren Bis
marck is er een meester in om van de omstandig
heden gebruik te maken nam hij terstond hetwoord
en betoogde hij dat volgens de ultramontanen de uit
spraak dat men Gode meer moet gehoorzamen dan de
menschen, aldus moet worden verstaan, dat men den
paus, die door de jezuïeten wordt beheerscht, meer
gehoorzaamheid verschuldigd is dan aan den koning.
Een dergelijke leer is echter in strijd met de moderne
staatsinstellingen, en de regeering zal haar plichtdoen
door de intellectueele vrijheid van Duitschland te be
schermen tegen Rome. Het zal dat doen met hulp
van God in het belang van koning en vaderland.
Daverende toejuichingen volgden, en de aanneming van
het wetsontwerp zal van dit oogenblik at wel geheel
verzekerd wezen.
Onverklaarbaar isdat bij een zoo scherpen en krach-
tigen strijd tegen de kerk, de regeering haar positie
tegenover de kerk nog niet eens consequent en logisch
weet te handhaven. Eenige dagen geleden maakten
wij melding van het ontslag van een openbaar onder
wijzer, omdat hij zijn huwelijk niet kerkelijk had laten
inzegenen. De afgevaardigde Kiesel heeft de regeering
hierover geïnterpelleerd, en de minister van eeredienst
Falk, antwoordde vrij scherp en bitter, dat de onder
wijzer, die ook als onderwijzer van den godsdienst in
de school en de gemeente een goed voorbeeld moet ge
ven, door zijn ambt verplicht is de kerkelijke gebrui
ken te eerbiedigen en zijn huwelijk kerkelijk te laten
inzegenen. Hij zou het bedoelde geval (dat te Potsdam
had plaats gehad) nauwkeurig onderzoeken, en daarna
eene beslissing nemen, die misschien wel tegen den zin
van den interpellant zou uitvallen. De linkerzijde
van de kamer toonde zich hierover hoogst ontevreden,
en minst genomenisvooral met het oog op de
omstandigheden, een dergelijke houding onbegrijpelijk,
zelfs in zekere mate belachelijk.
„Let op mijne woorden maar niet op mijne daden,"
heeft eens een beroemd prediker gezegd, die voor zulk
een raad zijn bijzondere redenen had. Die woorden
zijn wel eenigzins van toepassing op den hertog
d' Audiffret Pasquier en de rede waarmede hij gisteren het
voorzitterschap der nationale vergadering van Frankrijk
heeft aanvaard. Dat hij zooals hij verzekerde diep
getroffen was door de eer hem te beurt gevallen(hoe
wel hij er reeds eenige dagen op voorbereid is geweest)
dat hij dankbaar was voor het in hem gestelde ver
trouwen en nooit had durven denken een zoodanige
positie te zullen innemenziedaar van die stereotype
communicaties die iedereen vrij koel laten. Als hij
echter verder gaat en zegt: „Ik vind op den presi-
dentiëelen zetel overleveringen van standvastigheid en
onpartijdigheid, die ik slechts behoef na te volgen om
mij de eer waardig te toonen die gij mij hebt geschon
ken", dan rijst ons onwillekeurig de handelwijze van
den hertog in de laatste maanden voor den geest, en
we herinneren ons de boven aangehaalde woorden van
dien geestelijke. Voor zoover de rede ons bekend is
bevat zij niet veel interessantsdan een lofrede op het
parlementaire stelsel, waaraan Frankrijk zijn roem
te danken heeftwaaraan het zijn toekomst heeft
toevertrouwden waaraan ook de hertog zoozeer
gehecht is, omdat het is het stelsel der vrijheid. Voorts
wees hij er nog opdat het eene eer voor de kamer
zal wezen het land verder op te heffen en te toonen,
dat zijn vrijheden de beste waarborgen zijn voor de
orde en de veiligheid van zijn belangen.
Bij de verkiezing van een vice-president heeft de
meerderheid van 25 Februari zich weder standvastig
betoond, daar de candidaat van de groepen der linker
zijde, de republikein Duclerc, met 301 stemmen is