MIDDELBÜRGSCHE
COURANT.
I» 54.
Donderdag
1875.
4 Maart
vorden
BIJ DEZE COURANT BEHOORT EEN BIJVOEGSEL,
Middelburg 3 Maart.
LEERPLICHT.
ERDAM.
rdam
8,15 u.
9,30
10,30
10,30
10,30
12,15
12.30
3.41
2.38
5.—-
5.50
7.28
8.3
8.18
8.30
6.20
6.45
8.16
8.50
9.8
10.8
10.29
10.36
10.45
.15
.35
.55
,.25
7.25
8.32
8.51
9.20
.2
.35
;.53
,.10
7.—
7.50
8.10
8.30'
Dit blad verschilnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2ea Faasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.50.
bevattende: vervolg Binnenland, Staten-generaaleen
Belgischen brief en vervolg Advertentiën.
„Leerplicht is dwang", zeide de minister
Geertsema bij gelegenheid der behandeling van het
wetsvoorstel-van Houten betreffende den arbeid van
kinderen in fabrieken, -„en wij wenscben niet
gedwongen te worden, zelfs niet ten goede. Dat
is een karaktertrek van het geheele Nederlandsche
volk."
Op dien karaktertrek gronden de bestrijders van
den leerplicht voornamelijk hun verzet tegen iedere
poging om het gedwongen onderwijs te doen opne
men in den kring der verplichtingendoor den staat
aan zijne burgers op te leggen. Wel komen andere
beweegredenen nog in aanmerking. Wel spreekt
men van eene onvoldoende werking van den
leerplicht in andere landenvan de moeilijk
heden aan de uitvoering verbonden, van den last
aan de geldmiddelen van staat en gemeenten op
te leggenvan de belangen der behoeftige ouders
enz. Maar het groote argument, het monsterka
non, waarbij alle andere wapenen slechts donder
bussen lijkenis en blijft de nationale afkeer van
alles wat naar dwang gelijkt. Sommigen beschou
wen dien karaktertrek als een kostbare plantmet
zorg te kweeken en in het leven te houden, in
wier schaduw alleen onwaardeerbare nationale
deugdenvaderlandsliefdeonafhankelijkheidszin,
vrijheidszucht kunnen tieren en opwassen. Anderen
achten hem bijna een kwaadmet een half onder
drukten zucht zeggen zij: geen dwang, „zelfs niet
ten goede"doch zij laten er dadelijk op volgen
tóch een noodzakelijk kwaad. Maar alle bestrijders
zijn het daarover eens dat met het erkennen van
dien volkstrek alles gezegd is. Niemand vraagt
of een karaktertrek, die in sommige tijdperken en
in sommige zijner uitingen een volk ten zegen is
geweest, in veranderde tijden en in anderen zin
niet wellicht eene ramp zou kunnen wezen. Waar
ook verbetering beoogd wordt, ook in het volks
karakter welke veranderingen reeds door strijd en
volharding verkregen zijn, in dit opzicht schijnt
berusting plicht. „Zoo als het is, zoo is het goed
en zoo moet het blijven", schijnt het wachtwoord.
Wij wenschen eenige eenvoudige en algemeene
beschoitwingen over den leerplicht in het midden
te brengen. Eenvoudig, omdat de stof voor hen,
die van het onderwerp eene studie gemaakt hebben,
zoo goed als uitgeput is en wij ons dus hebben te
wenden tot degenen, die over den leerplicht nog
weinig gelezen en nagedachtof stilzwijgend berust
hebben in wat zij als een „nationalen karaktertrek"
geleerd hebben te eerbiedigen. Algemeen omdat
de leerplicht eigenlijk op het oogenblik niet aan de
orde is. De discussiën over het wetsvoorstel-van
Houten, waarhij de leerplicht zoovele bestrijders,
met een liberaal minister aan het hoofd, vond,
liggen nog zoo kort achter ons, dat eene weder
verschijning van het onderwerp op ons staatstooneel
onder conservatief bewindvooreerst niet te wachten
is. Wij hebben dus geen bepaalde ontwerpen te
hespreken. Zelfs onder hendie den leerplicht als
einddoel op hunne banier geschreven hebben, heerscht
nog geen eenheid ten opzichte van den te bewan
delen weg. Terwijl de commissie uit het Schooh
verbond reeds de grondslagen heeft vastgesteld voor
eene wet op den leerplichtverklaart het hoofdbe
stuur der vereeniging Volksonderwijs den leerplicht,
„hoe noodzakelijk ook"voor het oogenblik nog
niet wenschelijk. Eerst wil dat bestuur hetere op
leiding van onderwijzersdus nog een voorbereiding
van verscheidene jaren. Algemeene beschouwing
van het onderwerp schijnt dus aangewezen.
Eene eerste tegenwerping: de staat heeft het
recht niet zieh met het onderwijs van het kind te
bemoeien. Den ouders is de opvoeding als eene
heilige taak op de schouders gelegd. Door op dat
gebied te treden ondermijnt gij den eerbied voor
het vaderlijk gezag en schendt gij rechten, in alle
tijdperken der geschiedenis ongekrenkt gebleven en
geëerbiedigd.
Wij zullen ons niet in den tegenwoordig zoo vaak
gevoerden strijd over de grenzen der staatsbevoegd-
heid begeven. Indien wij ons echter bepalen tot
den feitelijk bestaanden toestanddan merken wij
op dat reeds nu het werk der opvoeding niet on
verdeeld aan den wil der ouders overgelaten wordt,
en reeds nu de staat daarbij met zijne voorschriften
tusschenbeide treedt. Artikel 353 van ons Bur
gerlijk wetboek zegt: „De ouders zijn verplicht
hunne minderjarige kinderen te onderhouden en
op te weden." Wat beteekent hier opvoeding?
Niet voeding, huisvesting of kleeding, daar die in
het oridé'rhoud begrepen zijn. Alzoo opleiding, on
derricht in hetgeen neodig is ^a» in de maatschappij
te kunnen leven entot meerderjarigheid gekomen,
zich zelf te onderhouden, Die uitleg wordt door
de beste rechtsgeleerde sehrijvers aan het wetboek
gegeven. De verplichting om de kinderen onderwijs
te doen genieten staat dus in onze wet geschreven.
Alleen de strafbedreiging bij overtreding ontbreekt.
Maar is dan werkelijk onderricht in de vakken
van het lager onderwijs een noodzakelijk deel der
aan de kinderen verschuldigde opvoeding De vraag
is hier eigenlijk ongerijmd, want wie haar doet
moet het voorafgaande gelezen hebben en wie zelf
de allereerste kundighedenlezenschrijven en
rekenen, machtig is, kan zou men zeggen
het onontbeerlijke daarvan voor anderen onmogelijk
in twijfel trekken. Toch is zij gedaan. Zeer ont
wikkelde lieden hebben beweerdom een goed
soldaateen goed arbeider te wezenbehoeft men
geen lezen of schrijven te kennen. De Nederlan
ders der 16e en 17e eeuwdie de rijkste en meest
welvarende natie der wereld vormden, waren volgens
deze tegenstanders van den leerplicht minder onder
wezen dan hun tegenwoordig ontzenuwd nageslacht.
Of deze laatste bewering juist is, schijnt twij
felachtig. De geschiedschrijver Guicciardini ver
klaart van onze voorvaderen dat „de gemeene
lieden bijna alleja zelfs de boeren en landlieden,
ten allerminste lezen en schrijven konden." (Zie:
Blaupot ten Cate, de Wet op het lager onderwijs,
Inleiding.) De gezanten der republiek Venetië,
scherpe opmerkers en niet tot rooskleurige over
drijving ten aanzien eener kettersche zuster-repu-
bliek gezind, getuigden in hunne rapporten aan
hunne regeering dat er in Nederland nauwelijks
een man, eene vrouw of een kind te vinden was,
die niet konden lezen en schrijven. (Motley, His
tory of the United NetherlandsZeker mag aan
genomen worden- dat de Nedex-landers der 16'- eeuw
in kennis en ontwikkeling van het verstand hooger
stonden dan de overige volkendie zij in wapen
handel en scheepvaart, in handelskennis en onder
nemingszucht voorbijstreefden.
Maar ook de andere meening is niet juist. Wat
den soldatenstand betreft, heeft men de officieele
rapporten van den Duitschen generalen staf omtrent
den laatsten oorlog slechts in te zien, om ieder
oogenblik de erkentenis van hoofd- en andere
officieren te ontmoeten op welken hoogen prijs de
persoonlijke ontwikkeling van den soldaat door hen
geschat wordt. Herhaaldelijk wordt er op gewe
zen dat, bij de verder dragende vuurwapenen
waarmede de Fransche geregelde troepen voorzien
waren, bij de terrein-kennis, welke deze in vele
gevallen op hunne vijanden voorhadden, alleen het
persoonlijk overleg en doorzicht van den soldaat in
staat waren den Duitschers de overwinning te ver
schaffen en hen voor ah te groote verliezen te be
hoeden. Groote parade-manoeuvres zijn door een
aantal soldaten, als werktuigen gedrild, misschien
goed nit te voeren. De reusachtige grenadiers van
den „grooten keui-vorst"vechtmachines van vleesch
en been, waren daartoe uitstekend geschikt. Maar
tirailleur-gevechten van vele urenverkennings
tochten der cavalerie, in kleine groepjes, té mid
den van een groot vijandelijk land, zijn alleen uit
te voeren door denkende, verstandige mannen, in
staat iets te lezen, te hegrijpen en te onthouden.
Hetzelfde is het geval met den werkman onzer
dagen. De toepassing der stoom- en andere werk
tuigen heeft een groot deel van den werktuigelij
ken arbeid aan de mensehenhand onttrokken en zal
op dien weg ongetwijfeld verder gaan. Wie dus
niet tot den allerlaagsten arbeid gedwongen wil
wezen, moet meer zijn dan bloot werktuig. De
betere gemeenschap met andere landen, de aan
houdende verbeteringen die in alle vakken en handr
werken worden aangebrachtmaken werklieden
noodzakelijk, wien men iets kan leeren en uitleg
gen, werklieden alweder in staat om te lezen, te
begrijpen en te onthouden. Wie aan dien eisch
niet voldoet is verwezen naar den ondersten trap
der arbeidersgelukkig nog zoo het stomme werk
tuig, dat hetzelfde werk verrichten kan als hij,
maar onvermoeidergoedkoopersnellerhem straks
zijne armzalige plaats niet betwist.
Wij zetten deze beschouwingen morgen voort.
De commissaris des konings in Zeeland heeft in
het Provinciaal blad n° 22 bekend gemaakt, dat vol
gens besluit van gedeputeerde staten:T° de jacht op
houtsnippen en waterwild op den 15en Maart en die op
watersnippen op den len April van dit jaar zal gesloten
zijn2° dat het weispel van kwartelen alléén van den
le" Mei tot en met den 15"' Juli dezes jaars zal geoor
loofd zijn3° dat de visscherij van den 15en Maart tot
en met den 15en April aanstaande zal gesloten zijn,
doch dat het visschen in het Neder! andsch gedeelte
van het kanaal van Neuzen naar Gent en in de
Axelsche vlakteook gedurende den gesloten vischtijd
zal geoorloofd zijn; 4° dat, gedurende den gesloten
vischtijd, in de wateren waarop de sluiting der visscherij
toepasselijk ishet visschen van palingdoch alléén
met aalkorven van wisschen of teenen gevlochten, zal
mogen plaats hebben.
De heer Gregory, commissaris des konings in Drenthe
heeft tegen 1 Mei a. zijn eervol ontslag uit die betrek
king gevraagd.
De bijeenkomst tot bespreking van het bijzonder
onderwijs te Amsterdam, welke het uitvloeisel zal
wezen van de gedachtenwisseling over het openbaar
onderwijs aldaar, bij welke de heer Moens zijne ook
door ons medegedeelde rede gehouden heeft, zal in de
helft dezer maand gehouden worden.