Belgische briefen.
Nog eens gemeentebelastingen.
regeeringsredactie zijne bezwaren tegen het ontwerp
vervallen waren. Het wetsontwerp werd daarna met
algemeene stemmen aangenomen.
De beraadslaging volgde toen over het wetsontwerp
tot verhooging der begrooting van binnenlandsche zaken
op den post voor besmettelijke veeziekten.
De minister van binnenlandsche zaken beantwoordde
eerst de in het verslag gemaakte opmerkingen. Hij
gaf daarbij te kennen, dat de stand der longziekte
onder het vee in eehige provinciën gunstig is, doch in
andere, bijv. in Zuid-Holland, de ongunstige toestand
blijft voortduren.
De heer de Jong waarschuwde tegen de overbren
ging van door longziekte besmet vee uit Friesland naar
Holland.
De lieeren Saaijmans Vader en Insinger betoogden,
dat eene betere behandeling van het vee meer effect
zou doen dan het stelsel van afmaking. De minister
erkende, dat zorgvuldiger behandeling van het vee
veel tot voorkoming van de ziekte kan bijdragen.
De heer Gratama vroeg bij deze gelegenheid of niet
maatregelen moeten worden genomen tegen de invoe
ring van den Colorado-kever, die in Amerika onder de
aardappelen zoo groote verwoestingen aanricht. De
minister wees op de moeilijkheid eener goede controle
in deze, doch verklaarde, dat de aandacht van de
kamers van koophandel, van de reederijen en van de
belanghebbenden op de zaak gevestigd wasdie ook de
opmerkzaamheid van de regeering niet ontgaat.
Daarna werd het wetsontwerp eenparig aangenomen
en bepaalddat den 15fn SSaart de verkiezing van een
tweeden commies-griffier zal plaats hebben.
Tot een tweede afdeelingsonderzoek van het wets
voorstel-Gratama betrekkelijk de jachtwet is besloten.
-«■4
Brussel 23 Februari.
De begrooting van het ministerie van binnenlandsche
zaken werd in de afgeloopen week met eenparigheid
van stemmen aangenomen. Evenwel hebben noch de
minister van binnenlandsche zaken, de heer Delcour,
noch het clericale kabinet redenen om zich met ,het
laatstgevoerde debat geluk te wenschen. Men kan
inderdaad merken dat de clericale regeering en hare
meerderheid een nieuwe phase van haar bestaan zijn
ingetreden. Voor de pessimistische katholieken is zij
het begin van het einde.
Een dergelijke beschouwing is echter wel wat voor
barig. De waarheid isdat het clericale ministerie
voor het eerst heeft moeten zwichten voor verschillende
aanvallen van een parlementaire meerderheid, bestaande
uit de linkerzijde en de vrienden van bet kabinet zelve.
Daardoor is het gelukt den heer Jules Malouminister
van finaneiën, en den heer Delcour, minister van bin
nenlandsche zaken, tot eene verhooging der traktementen
van het onderwijzend personeel aan de inrichtingen
van hooger onderwijs te bewegenniettegenstaande de
ministers deze zaak ad ealendas graecas wilden verdagen.
Misschien is het verschil van gevoelen tusschen het
ministerie en eene tractie van zijne meerderheid nog
bevorderd door de noodzakelijkheid, waarin de heer
Delcour zich heeft bevonden, om in een incidenteel
debat een vrij scherpe positie aan te nemen tegenover
de ultramontaansche ij veraars. Het betrof nl. een ge
val op het college te Ifoeyalwaar een leerling zich aan
ongeoorloofde handelingen met eene hostie had schul
dig gemaakt, die hij in plaats van in te slikken op
de normaalschool der kerk had medegebracht. De heer
Delcour zag zich verplicht om de staatsinstellingen te
verdedigen en het feit, dat door de ultramontaansche
pers zeer was vergroot en met alle kracht was geëx
ploiteerd, in het ware licht te stellen om de geringe
beteekenis er van te doen uitkomen.
Welk een spektakel was dat den volgenden dag in
de clericale bladenOm een nietsbeteekenend feit waren
zij woedend. De toestand bleef dus voor het ministerie
eenigszins gespannen. Indien de liberale partij thans
overal eensgezind was zou zij uit deze tweedracht tus
schen de clericalen, die misschien in werkelijkheid nog
grooter is dan zij uiterlijk schijnt, voordeel kunnen
trekken. Ongelukkigerwijs is het echter een feit, dat
de liberale partij niet eensgezind is; hare gelederen
zijn verdeeld, getuige hetgeen met de gemeenteraads
verkiezingen te Gent is geschied.
Gij zult waarschijnlijk hebben opgemerkt dat de
geheele Belgische pérs zich heeft bezig gehouden met
de tentoonstelling der schilderijen van den jeugdigen
van de Kerkhove in den Cercle artistique et littéraire
alhier, sedert ik daarop uwe aandacht heb gevestigd
en dat bijna iedereen het met mijne denkbeelden eens
is. Ziehier nog een kleine aanvulling van mijn mede-
deelingen daaromtrent.
De heer van de Kerkhove, de vader van den jeugdi
gen kunstenaar heeft onder dagteekening van den
19en Februari jl. uit Brugge den volgenden brief in de
Meuse doen opnemen.
„Het Journal de Bruges heeft eene correspondentie
overgenomen, die uit Brussel aan de Meuse was gericht
en den 15=n dezer ook door de Belgique was opgeno
men. Daarin werd gezegd, dat volgens personen die
ons kind hebben gekend, het een waterhoofd had en
het onmogelijk was geweest hem ooit lezen of schrijven
te leeren. Zij die dit beweren verlceeren in dwaling
en hebben onzen Frits nooit gekend. Hoewel hij inder
daad zich liever met zijn schilderijen bezig hield dan
naar school te gaankon hij toch zeer goed lezen
en droeg niet minder zorg voor zijn schriften dan voor
zijn kleine schilderstukjes; hij heeft zelfs op de school
voor middelbaar onderwijs alhier verschillende prijzen
behaald. De directeur van die schoolde heer Mouzon,
heeft mij zelf verklaard, dat indien wij onzen Frits
hadden mogen behouden, deze zich zeer zou hebben
onderscheiden. Vergun mij ook nog een andere dwa
ling te releveerenhij schilderde niet met een oud
krabmes maar wel met een zeer dun en buigzaam mes
en gebruikte ook voor zijn weerschijnen in het water
en zijn kleine witte boomen een klein pennemes.
„Ilc neem deze gelegenheid waarom op mijn woord
van eer te verklarendat behalve het kleine silhouette
dat ik ter nagedachtenis van on3 kind heb geschilderd,
eenige kleine bijwerkingen op beschadigde plaatsen en
de onderteelcening (de arme Frits heeft nooit zijn werk
willen onderteekenen) alles uitsluitend van den overle
dene is. Alles wat de heer Siret heeft geschreven is
volkomen overeenkomstig de waarheid. Ik hoop, dat
gij dezen brief wel zult willen opnemen enz."
(get.) J. vax de Kerkhove Fils.
Jitpamdm fitultltm.
Mijnheer de redacteur!
Met groote belangstelling en ingenomenheid las ik
in uw nommer van heden het stukje van den heer
B. A. Fokker over gemeente-belastingen. Van harte
verheug ik er mij in, zoo dikwijls gezonde denkbeelden
als de zijne van de daken worden gepredikt't is voor
menigen belastingschuldigemaar inzonderheid voor
den minderen man, weldadig dat het hem van tijd tot
tijd eens krachtig worde voorgehouden, hoe oneindig
veel goeds hij ontvangt in ruil voor het weinigje, dat
hij in belastingen uitgeeft. Onder de lezing herinnerde
ik mij het gezegde van een oud mandie mij eens te
recht zettetoen ik over ietwat hoogeren omslag begon
te pruttelen. „Jongenlief", sprak hijen het woord is
mij bijgebleven en met mij saamgegroeid, „jongen
lief, bedenk dat er geen pleizieriger en geen vrucht
baarder geld uitgeven bestaat dan het betalen van be
lastingen."
Intusschen zij 't mijbij alle waardeering van des
hoeren Fokker's stukje, vergund te wijzen op een
kleine onauwkeurigheidwaaraan hij zich m. i. schul
dig maakte, eene onnauwkeurigheid, die op zich zelve
weinig te beduiden heeft, maar die toch al licht tot
zeer verkeerde gevolgtrekkingen aanleiding zou kun
nen geven.
De schrijver zegt: „In Middelburg werd de
belasting op de inkomsten, anders gezegd
de hoofdelijke omslag, ingevoerd."
Is dat wel volkomen juist? Zijn werkelijk eene
inkomstenbelasting en een hoofdelijke omslag als éene
en dezelfde zaak te beschouwen?
't Komt mij voordat dit het geval niet isen dat
er tusschen die beide zaken zelfs een hemelsbreed ver
schil bestaateen verschil zóo grootdat ik mij zeiven
b. v. durf noemen een beslist voorstander van een hoof-
delijken omslag en een even beslist tegenstander van
eene inkomstenbelasting.
Wanneer ik wijs op de kleine onnauwkeurigheid in
de voorstelling van den heer Fokker, dan is dat wer
kelijk niet uit zucht tot letterzifterijof omdat ik er den
geachten schrijver een soort van verwijt om zou willen
maken. Ik weet te goed, hoe beide de gebruikte uit
drukkingen dikwijls in denzelfden zin gebezigd worden.
Maar de bedoelde onnauwkeurigheid in het overigens
zoo helder betoog deed mij naar de pen grijpen, om
aan zijne denkbeelden nog een paar opmerkingen en
wenschen op belasting-gebied vast te hechten.
Spreekt men van een hoofdelijken omslag, dan wordt
de persoon van den belastingschuldige getroffendan
kan er bij de bepaling van het quantumdat hij zal
moeten bijdragen, gelet worden op allerlei omstandig
heden waarin die persoon verkeertspreekt men daaren
tegen van eene inkomstenbelasting, dan wordt het in
komen alleen als maatstaf aangenomen, en die maat
staf isdunkt mij een zeer onbillijke.
Gesteld iemand heeft een inkomen van f 2500. Dan
zal hij bij een inkomstenbelasting over éene kam moe
ten geschoren worden met allen, die over zulk een in
komen te beschikken hebben. Maar al die personen
staan daarom volstrekt nog niet gelijk, 't Scheelt te
veel of ik f2500 te verteeren heb als vrijgezel, dan
of ik er een vrouw en 6 a 8 kinderen van onderhouden
moet. 't Scheelt te veel, of mijn inkomen van f 2500
mij verder geheel vrij laat, dan of het misschien de
opbrengst is van een betrekking, die in zich zelve
hare eischen van stand en manier van leven meebrengt,
't Scheelt te veel zelfs of ik die f 2500 alleen aan cou
ponnetjes-knippen te danken heb, dan of ik zeverdien
in 'tzweet mijns aanschijns. In 'teerste geval moeten
volgens alle regelen van billijkheid mijn f 2500 veel
zwaarder belast worden, dan in het tweede. Als ik
namelijk arbeid breng ik reeds door dien arbeid der
maatschappij, der gemeente groot voordeel aan.
Tegen eene inkomstenbelasting heb ik nog wel andere
grieven. Bij veel menschen is 't niet mogelijk met
eenige juistheid het inkomen op te geven. Het varieert
van dag tot dag; bij anderen is 't voor hun crediet
wenschelijk dat hun inkomen niet te nauwkeurig be
kend zijn, enz. enz.
Een hoofdelijke omslag is een belastingwaarbij niet
het inkomen alleen de grondslag uitmaakt, maar even
zeer de uitgaven, de wijze van leven, de stand, het
huisgezin enz., waarbij dus allerlei omstandigheden
kunnen worden in rekening gebracht. Die belasting
komt mij voor verreweg de voorkeur te verdienen bo
ven die, waarbij op het inkomen uitsluitend wordt
acht geslagen. Zij is billijker, zij is ook eenvoudiger,
omdat bij eene eenigszins rechtmatige inkomstenbelas
ting altijd allerlei uitzonderingen moeten gemaakt
worden.
Bij een hoofdelijken omslag is 'talleen de vraag:
hoeveel wordt deze ot gene door zijne medeburgers,
in verband misschien met eigen opgavengeacht te
moeten opbrengen met het oog op al zijne verschil
lende omstandigheden? Deze belasting zal allicht de
meest billijke en de meest verkieslijke zijn, als maar
het personeel der schatters vaak genoeg afwisseld.
Maakt dit jaar A. of B. lid der commissie van schatters
uithij zal wel nauwkeurig toezien Q of X niet te
onbillijk te schattenindien hij maar vooruit weet, dat
wellicht reeds het volgend jaar Q of X zal geroepen
worden om lid der schattings-commissie te zijn. Het
eigenbelang noopt dan tot de hoogst mogelijke billijkheid.
Wel zullen er, ik erken het, altijd eenige gevallen van
onbillijkheid aanblijvenmaar bij welke belasting is
dat het geval niet Het volmaakte zal ook op dit ge
bied nog wel zoo spoedig niet gegrepen zijn.
Een hoofdelijken omslag in dezen zin acht ik zoo
zeer de gelukkigste belastingdat ik wel wenschte het
beginsel daarvan op den duur te zien toegepast niet
alleen op gemeente- maar ook op rijksbelastingen.
Zou het niet mogelijk zijn, dat te 'sHage werd uit
gemaakt: „zoo of zooveel is er voor dit jaar noodig;"
dat dit bedrag dan volgens vaste en billijke regels over
de verschillende provinciën werd verdeeld; dat vervol
gens hetzij door gedeputeerden hetzij door eene speciale
commissie ad hoe werd uitgemaakt, hoeveel door elk
der gemeenten 'in Zeeland b. v. moest bijgedragen
worden, om tot het quantum dier provincie te komen
en dat eindeiijk in elke gemeente met de rijksbelasting
werd gehandeld als met den gemeente-omslag? Er
zouden ook aan dit systeem bezwaren verbonden zijn,
maar kunnen die opwegen tegen de enorme voordeelen
die men behalen zou? Als mijn wensch werkelijkheid
geworden was, dan zou er althans volledige vrijheid
zijn. Men zou betaleneen enkele zou misschien zelfs
te veel betalen, maar als er betaald was, kon dan ook
ieder doen wat hij verkoos; en die vrijheid zou dei-
industrie zou den handel ten goede komen; De smid
zou heel wat meer verdienen kunnen aan veeren onder
de rijtuigenals er geen paardenbelasting meer was.
De zoutzieder, de zeepfabrikant, de bierbrouwer ze
zouden hunne producten kunnen vervaardigen zoo als
ze wilden, niet meer gebonden door formaliteiten, die
nu somtijds, dikwijls zelfs, aan verbeteringen in hunne
takken van industrie in den weg staan. En wat behoef
ik meer voorbeelden aan te geven? Ieder weet hoe in
allerlei opzichten de vrijheid een der eerste vereischten
is voor den bloei van handel en nijverheid.
Doch de tijd is wellicht nog verre, dat er aan zulk
een radicale hervorming gesteld dat zij werkelijk
eene verbetering zijn zou kan gedacht worden. Laat
intusschen ieder, die op de zaak invloed uitoefenen
kanzorg dragendat nu reeds althans onze gemeente
omslagen zoo veel mogelijk zuivere hoofdelijke omslagen
zijn en zoo min mogelijk het karakter van eene eigen
lijke inkomsten-belasting dragen.
Quod felixfaustum fortunatumque sit!
T. P. R.
üedrdkt bij de gebroeders abrahams te middelburg.