1. IPS, MIDDELBURGSCHE COURANT. elen, lappij 1° 46. Dinsdag 1875. 23 Februari. open- BIJ DEZE COURANT BEHOORT EEN BIJVOEGSEL, Middelburg 22 Februari. nomen tot IVERLE- lestaat ge ns ch tot C. BOU- WIJNSE. >r creoso- tan hunne stpalen, ;n in ver reenen, Irkiezende l geleverd. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2cn Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/rn., franco is f 3.150. bevattendeNieuwstijdingenGemengde berichten, Bur gerlijke stand, Staten-generaal en Ingezonden stukken. HARDER STOKEN? I. Ons spoorwegnet, zooals het op dit oogenblik is samengesteld, kwam tot stand onder den invloed van eene agitatie en een ongeduld, door den keer van Kerkwijk bij zijne jongste interpellatie over de spoorwegen niet oneigenaardig met den naam van „spoorwegkoorts" bestempeld. Opnieuw heerscht thans die ziekte, door den naijver van de nog niet met het gewenschte vervoermiddel begunstigde streken evenwel heftiger en kwaadaardiger gemaakt dan in 1860. Ook zijn de eischen thans niet min der dan die, welke destijds gedaan werden. Heb ben de nu bestaande lijnen bij voorkeur de onder linge verbinding van de eerste steden des lands en de aansïuiting met de groate commimiGatiewegen van het buitenland op bet /oog gehadthans is het vooral te/doe»-, om de bevordering van het binnen lands ch verkroi'. De verschillende lijnen, daarvoor vereischtbedragen gezamenlijk meer dan alles wat van staatswege op dit oogenblik in ons land is aangelegd. Het is im te doen, gelijk de heer van Houten bij de discussie over de staatsbegroo- ting van 1874 zeide, om „binnen een niet ver wijderd tijdperk iedere eenigszins belangrijke stad spoorwegverkeer te schenken, zoodanig dat iedere plaats van eenig belang aan bet spoorwegnet ver bonden wordebetzij door gewone hetzij door buurtspoorwegen." Dezelfde spreker voegde er dit voorbeeldter opheldering van zijn denkbeeld bij „In 1851 zeide een commissaris des koningsbij zijne intredingrede in Groningendat er kunstwe gen moesten komen van toren tot toren en van dorp tot dorp. Men hield dien ambtenaar toen algemeen voor een idealist, maar toen hij vijftien jaren later aftrad, was zijn denkbeeld de verwe zenlijking zeer nabij. Zoo zal bet ook gaan met de spoorwegen." Het is dus geen overdrijving te beweren dat de aanleg van een tweede spoorwegnet op dit oogenblik in Nederland aan de orde is. Over de verschillende manieren om tot de ver vulling van deze behoefte te geraken, over staats- aanleg of aanleg door particulieren, zullen wij thans niet uitweiden, In het algemeen kan men echter zeggen dat de aanleg van staatswege alleen ver langd wordt voor zoover de particuliere krachten het werk niet uit eigen beweging op zich nemen. Was dit laatste het gevalmen zou natuurlijk bij den staat niet aankloppen. Ook daaromtrent heerscht evenwel vrij groote eenstemmigheid, dat de aanleg der meeste lijnen van ons tweede spoorwegnet door particuliere krachten niet tegemoet gezien kan worden, indien de ondernemingen niet van staats wege, door subsidie of rentegarantie ondersteund worden. Het komt dus aan op de vraag: Zijn er aanbie dingen van particulieren aanwezig, en zoo ja, leveren die voldoende waarborgen van degelijkheid op om de regeering aanleiding te geven ze met hare geldelijke hulp te steunen? Van dit standpunt gezien mocht het een belang rijk verschijnsel worden genoemd dat eene vereeni- ging van de voornaamste Nederlandsche financiers tegen het einde van 1873 met een uitgewerkt aan bod bij de regeering kwam. Zoo verrassend scheen zelfs dat aanbod dat een gedeelte van het Neder- landseh publiek het beschouwde als niet ernstig gemeend, als een middel, aan een bevriend minis terie aangeboden, om zijn leven te rekken ter wijl een ander gedeelte daarentegen bij de aanbieding de leelijkste bedoelingen veronder stelde. Men kon den naam van het „bankiers consortium" niet noemen zonder zich naar de Amerikaansche en andere „noodlijdende" spoorweg - speculatiën verwezen te zien, en weinig verschilde het of men zag in de Nederlandsche spoorweg plannen alleen het bewijs dat de ffriinder-schmndel, die te Weenen zoovelen ongelukkig bad gemaakt, ook in Nederland zijne verwoestingen kwam aan richten. Zelfs op dit oogenblik, nu omtrent de plannen en de handelingen van het consortium zooveel meer bekend is geworden, plaatsen wij ons bij het in aanbeve- lenden zin spreken over die plannen nog liefst onder de hoede van een naam, wiens bevoegdheid in deze quaestie door niemand betwist zal worden. De heer Md. Cohen Stuart wijdde in het begin van 1874 aan de voorstellen van het consortium eene brochure (uitgegeven te Alkmaar bij H. Coster en zoon) en kwam in het jongste Januari-nommcr van de Economist op het onderwerp, in verhand tot den tegenwoordigen stand der zaakin een uitvoe rig opstel terug tiet ïs*"aan deze beide geschriften dat wij de volgende uiteenzetting voornamelijk ontleenen. De aanvragers gingen uit van de veronderstelling dat de lijnen van ons tweede net, mits zoodanig aangelegd dat eene onafhankelijke en doelmatige exploitatie mogelijk zijgebouwd evenals de staat doet met betaling in klinkende munt door vrije aan nemers in publieke aanbesteding, na verloop van de eerste proefjaren der exploitatie, in zich zelve levensvatbaarheid hebben, en al zij het aanvanke lijk eene matige, toch voldoende rente zullen af werpen, om het kapitaal op goedkoope en solide wijze te verkrijgen. De aanleg van spoorwegen vordert echter eenige jaren en ontzettende uitgaven. De rente van dat geld gedurende dien tijd en de eerste proefjaren kan niet uit het kapitaal genomen woi'den zonder dit al te veel te bezwaren en kan hier nietals bij kleinere ondernemingen, worden gemist, omdat dan het geld niet te verkrijgen is. De aanvragers verlangden dus van den staat eene subsidie, ongeveer gelijk aan het bedrag dei- renten van het te besteden kapitaal gedurende den aanleg en de allereerste proefjaren, eene subsidie die op 30 pet. van het voor aanleg en materieel gevorderd bedrag werd begroot. Op de indiening dezer aanvraag volgde den 17cn Juni 1874 de aanbieding van een wetsontwerp, dat wegens de kort daarop gevolgde ministerieele crisis buiten behandeling bleef en door het sedert opge treden ministerie, dat zich voorstelde de publieke zaak in Nederland wat „harder vooruit" te doen gaan, weder ingetrokken is. Bespreking van dat ontwerp mag dus hier overbodig geacht worden. Genoeg zij het te vermelden, dat naar het gevoe len van den heer Cohen Stuart de daarin gestelde voorwaarden tot waarborg van de soliditeit der onderneming niet alleen voor den staat voldoende, maar zelfs voor de concessie-aanvragers bezwarend konden geacht worden. „De geheelo regeling, schrijft hijvooral de daarin voorkomende be palingen omtrent de wijze van verstrekking der rijks-subsidieen het bovendien bedongen waarborg kapitaal van 2 millioen, zouden voor de bankiers geheel onaannemelijk geweest zijnindien hun aanbod niet ernstig gemeend en hunne bedoeling slechts eene beursspeculatie geweest ware. Temeer was zulks het geval omdat de controle voor de regeering even gemakkelijk als zeker was gemaakt. De onteigeningsstukken en de plannen voor de werken moesten alle door de handen der regeering gaan, de koopakten alle geregistreerd worden. Wat er dus aan iedere lijn werkelijk gedaan en voor hoeveel er werkelijk gekocht zou zijn, ware steeds aan de regeering volkomen bekend geweest", zoo dat zij geheel in staat was te beoordeelen of aan de voorwaarden, waarop zij hare ondersteuning had toegezegd, voldaan werd. Die stand der zaak mocht dan ook als zeer be vredigend beschouwd worden, gelijk de genoemde schrijver in bijzonderheden aantoont. Vooral met het oog op de, in de laatste jaren zoo aangewak kerde ongezonde speculatiezucht, achtte hij het uitzicht op eene van Nederlandsche geldmannen uitgaande spoorwegonderneming een heuglijk ver schijnsel. „Voor onze nijverheid en fabrieken schrijft hij, -voor het daarin belegd kapitaal, het daarin werkzaam en nog te plaatsen werkvolk, voor de ontwikkeling en het aanwenden der intel- lectueele krachten van onze ingenieurs en technici, is het noodig dat de ondernemingsgeest op gezonde en krachtige wijze gevoed worden. Wat de wel gemeendheid van het aanbod betreft, de wetenschap dat onder de hoofden der 18 in het ontwerp be trokken firma's vele personen gevonden worden, die de algemeene achting genieten, ontneemt aan. allen twijfel daaromtrent iederen redelijken grond. Wanneer de aanvragers beginnen twee millioen aan waarborgkapitaal te stortenwanneer zijvol gens de voorwaarden van het wetsontwerp, geen cent subsidie krijgen voordat ten minste vijf mil lioen aan onteigening en werken besteed is, dan is het inderdaad niet wel mogelijk het ernstige van hun aanbod te betwijfelen en schier ondoen lijk meer waarborgen te verlangen." En wat den invloed betreft, door deze onderneming, kwam zij tot stand, op onze nijverheid in het algemeen uit te oefenenzeide hij„Is eenmaal op bezadigde wijze de aandacht, ook van buitenlandsch kapi taal op ons land gevestigddan kan het als zeker worden gesteld dat ook voor latere uitbreiding onzer spoorwegen en andere werkentegen niet te hooge rentehulp zal kunnen worden verkregen, terwijl dan gaandeweg onze eenerzijds zoo angstvallige en anderzijds zoo lichtvaardige kapitalisten zullen gaan begrijpen dat het werkelijk beter is is iets goeds te hebben, al geeft dat geen 8 of 10 pet., dan een paar jaar 10 pet. te trekken om in twee of drie beursdagen 50 pet. op het kapitaal te verspelen." Dat de minister Heemskerk het bij zijn optreden aanhangige wetsontwerp heeft ingetrokken, kan, dunkt ons, hem niet ten kwade worden geduid. Niemand kan van een minister verlangen dat hij de denkbeelden van zijn voorganger, over een zoo gewichtig onderwerp, klakkeloos tot de zijne make Gaan wij echter na hoe het onder het nieuwe ministerie, met de aanvraag der Nederlandsche kapitalisten verder gegaan is. 'ELBURG.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 1