MIDDELBURGSCHE COURANT. If" 41. "Woensdag 1875. 17 Februari. b Middelburg 16 Februari. - Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering ran den Zondag, den 2™ Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3 50. Wie de geschiedenis van Frankrijk gedurende onze eeuw gevolgd|heeft, zal waarschijnlijk weten wat men daar te lande met het „roode spook" (Ie spectre rouge) bedoelt. Dit voortbrengsel der kranke verbeelding van angstige, de lessen der geschiedenis verkeerd opvattende lieden is begonnen zich te vertoonen in de eerste jaren na 1830. De weerstands-politiek" van Guizot en zijne doctri naire vrienden, die de Juli-omwenteling wilden doen stilhouden op het standpunt van het constitutioneel koningschap, met beperkt stemrecht, werd, bij iedere poging van de liberale (men noemde ze liefst radicale) oppositie om iets verder te gaan, door eene oproeping van het „roode spook" verdedigd. Daarmede maakte men de bezittende klassen bang; op het gezicht dier geestverschijning sloeg de schrik om het hart van allen, die in hunne betrekking of in hun vooruitzichten van de monarchie allesvan de republiek niets meenden te moeten hopen. Tijdens en onmiddellijk na de om wenteling van 1848 heerschte het roode spook schier onbeperkt over de gemoederen van alle Franschen, voor zeover zij niet uit eigenbelang voor de republiek partij trokken. In 1851 was het de krachtigste steun van Louis Napoleon bij het volvoeren van zijn staatsgreep en in 1852 beklom het met hem den keizerstroon. Bescherming tegen de roode republiektegen de com munisten en socialistenziedaar hetgeen de meeste Franschen in het tweede keizerrijk zochtenen meenden te vinden. Tot in 1870 werd het spook als wapen door de staatslieden van het keizerrijk gebruikt. Wan neer de in den aanvang tot vijf stemmen beperkte, langzamerhand tot eene niet onbeduidende minderheid aangegroeide oppositie in het wetgevend lichaam op hervormingen in liberalen zin aandrong, dan verzuimden de keizerlijke minister redenaarsBillaultBaroche, Kouher en hoe zij verder heeten mochtenmet het roode spook voor de oogen der meerderheid te laten flikkeren en nimmer miste die geestenbezwering haar werking. Na den val van het keizerrijk scheen het alsof het spook werkelijkheid zou worden. Het „gou vernement der landsverdediging" liepterwijl de Duit- sche legers Parijs als in een ijzeren band omknelden, bijna dagelijks gevaar door zijne vijanden daarbinnen, de radicalen en communistenomver geworpen te worden. Na de overgave van Parijs heerschte het roode spook als Commune onbeperkt. Evenals alle geestverschijnin gen was het echter niet in staat het daglicht te ver dragen. Langen tijd vóórdat het leger, door Thiers in het leven teruggeroepen, een einde gemaakt had aan het bestaan der Communeverkeerde deze reeds door hare onderlinge verdeeldheiddoor den naijverde onbekwaamheid en de hebzucht harer leiders, in een staat van ontbinding. Het roode spook had echter door dit voorbijgaand tijdperk van werkelijkheid nieuwen invloed verkregen en tot op dit oogenblik bezitten de hertog de Broglie en zijne vrienden van de rechterzijde geen machtiger wapen, waarmede zij de vestiging van den republikenschen staatsvorm zoeken tegen te houden, en waarmede zijnaar wij vreezenbinnen een korter of langer tijdsverloop Frankrijk in de armen van een derden despoot uit het geslacht der Bonapartes zullen voerendan ditzelfdereeds bijna een halve eeuw oude spook, dat uit Frankrijk zich, in de laatste jaren vooral, door de geheele wereld verspreid heeft. Men meene toch niet dat de vrees voor deze ver schijning uit de geestenwereld niet tot over onze grenzen is doorgedrongen. Integendeel, de rosse weerschijn der vlammen van Parijs in 1871 flikkert nog altijd, tot in onze onmiddellijke nabijheid. Wil men een bewijs ondermeerderen? Men leze een hoofdartikel in de Nieuwe Goesche courant van heden. Daarin wordt gezegd dat de Leidsche hoogeschool den 9en Februariop den eersten dag van haar vierde jaarhonderdtevens eene eerste schrede heeft gedaan op den weg „die voeren zal naar de moderne maatschappij der commune." Professor Buijs is de man dieals met een petroleumfakkel in de handden toegang tot dien weg geopend heeft door. bij gelegenheid der promotie honoris causa geen Latijn te spreken en het achterwege laten van eenige verou derde vormen te verdedigen! Hadden wij ongelijk, toen wij eene verbeelding, die aan zulke visioenen lijdt, krank noemden? De verschillende begripsverwarringen te wederleggen, die in het korte hoofdartikel der N. G. Ct. voorkomen, zou ver buiten ons bestek gaan. Genoeg zij het hier aan te stippen dat daarin o. a. aan de liberalen ten laste gelegd wordt, dat zij monopoliën willen schenken aan zekere standen, omdat Zij „het kiesrecht vooral willen toekennen aan een bepaald deel der maatschappij." Dit noemt de N. G. Ct. „een strenge grens trekken tusschen verschillende standen." Het is bijna overbodig op te merken dat hier geen sprake is van verschillende standen, maar wel van verschillende trappen van ontwikkeling. Ontkenden de liberalen dat verschil, dan zouden zij in verblinding gelijk zijn aan diegenen onder hunne tegenstanders, die het als het „ware stand punt" eener hoogeschool van onzen tijd beschouwen, dat zij geen rekening houde met den tijdgeest, en zich geroepen voele om dien tijdgeest te bestrijden. Een gelijk verwijt wordt nog in hetzelfde opstel ge richt tot de liberalen omdat zij alleen geëxamineerde veeartsen tot de uitoefening der veeartsenij kunst willen toelaten met uitsluiting van hen die geen bewijzen hun ner bekwaamheid gegeven hebben. Zonderling voorwaar, dat men, van een conservatief standpunt, ter wille dei- gelijkheid van alle standen, de gelijkstelling van bekwamen met onkundigen zou verlangen! Wij zullen echter de N. G. Ct. niet verder in hare vreemde redeneeringen volgen. Het eenige wat wij wenschten aan te toonen is dat ook in ons vaderland, met zijne tot flauwheid toe rustige bevolking, in ons vaderland waar de woorden socialisme en communisme tot nogtoe begrippen zonder beteekenis voor de practijk gebleven zijn, lieden gevonden worden die door het schrikbeeld der Parijsche Commune zoodanig vervolgd worden dat zij zelfs geen rector magnificus eener hooge school in zijne moedertaal kunnen hooren spreken, zonder aanstonds het „roode spook" voor hunne ver beelding te zien oprijzen. Op zich zelf is deze angst misschien niet gevaarlijker dan zoo menig ander bijge loof, dat nog hier en daar in het gemoed van weinig ontwikkelde of door hun leeftijd en hunne omstandig heden tot onnatuurlijke vreesachtigheid gestemde per sonen aangetroffen wordt. Maar voor zoover zij een onberedeneerden afschrik tengevolge heeft voor al het nieuwe, alleen omdat het nieuw is, en steeds den blik met verlangen gericht doet houden op het verleden, alsof daarin alleen alles goeds te vinden ware, heeft die angst eene bepaald nadeelige maatschappelijke uit werking, en daarom achten wij ons verplicht haar te bestrijden. Naar aanleiding der oproeping door een tiental grond eigenaren gedaanhadden zich heden morgen een aantal belangstellenden in het Schuttershof alhier ver eenigd, tot bespreking der uitvoering welke aan de wet van 22 Juli 1873 (Staatsblad n° 116) gegeven wordt, voor zooveel betreft de schatting der gebouwde eigen dommen op landbouwbedrijven. De bijeenkomst werd door den heer mr. G. A. Fokker geopend met eene korte toespraak, waarin hij uiteen zette dat het doel der oproeping was geweest middelen te beramen om de bezwarendie bij de grondeigenaren in Zeeland gerezen zijn, niet tegen de wet zelve, doch tegen hare uitvoeringonder de aandacht der be voegde autoriteiten te brengen. Als den besten weg daartoe beschouwde de commissie de indiening van een adres aan de tweede kamer, dat reeds ter tafel lag en voorgelezen werd. Uit dat adres bleek dat tegen de uitvoering der wet twee bezwaren gemaakt werden, en wel: 1" de uitlegging gegeven aan artikel 17 der wet, welks bedoeling, naar men meent, deze is dat de be lastingschuldigen recht hebben te vernemen welke belastbare opbrengst aan elk gebouwd eigendom atzon- derlijk is toegekend. In plaats daarvan wordt het artikel in den regel toegepast alsof er stond „elk ge bouwd kadastraal perceel", in plaats van: „elk gebouwd eigendom". Het gevolg daarvan is dat de gezamenlijke gebouwen, thans tot hetzelfde landbouw bedrijf gebezigd, groepsgewijs geschat worden, althans dat in dien vorm aan de belanghebbenden van de schat ting opgave gedaan wordt, zoodat men onmogelijk kan nagaan tot welke hoogte eene schuur of eenig ander gebouw b. v., dat tot dusverre niet belast was, thans onder de schatting begrepen wordt; 2° de toepassing der regelen, nedergelegd in artikel 2 der wet. Uithoofde van den eigenaardigen toestand der hier bedoelde eigendommen, is men van meening dat de commissiën noch den huur- noch den koopprijs tot grondslag voor hare schatting hebben kunnen nemen, daar zulke gebouwen, in Zeeland althans, nimmer van de landerijen gescheiden en afzonderlijk verhuurd of verkocht worden. De commissiën hebben dus hare toevlucht moeten nemen tot het middel, aangegeven in de 4e alinea van artikel 2, het bepalen namelijk der waarde bij raming. Bij die raming meent men dat de commissiën, ofschoon volkomen te goeder trouw, het doel en de strekking der wet, welke alleen was de wegneming van ongelijkheid, geheel uit het oog heb ben verloren. Men acht zich alzoo in het recht om behoorlijk de aan de eigendommen toegekende opbrengst te beoor- deelen verkorten door de buitensporige schatting der eigendommen benadeeld, waarom men aan de tweede kamer wenscht te verzoeken middelen te beramen om alsnog op het verrichte terug te komen en aan de wet eene uitvoering overeenkomstig hare bedoeling te geven. In de korte woordenwisseling die op de voorlezing van het adres volgde, gaf de heer de Jonge van Ellemeet in overweging of het n:et beter zou zijn zich bij adres tot den koning .te wenden. De heer Fokker achtte dezen weg echter niet zuiver constitutioneel en ook minder doelmatig, daar o. a. uit de inlichtingen, door den minister van finan ciën gegeven op een bezwaarschrift van J. Olthuis c. s. te Diepenheim, bleek dat de regeering zelve van oordeel is dat de uitvoering der wet niets te wenschen over laat en de schatting op volkomen billijke wijze geschiedt. Daarom was z. i. een adres aan de vertegenwoordiging, welke ongetwijfeld met belangstelling daarvan kennis zou nemen, het eenige middel om de regeering zedelijk te dwingen om de aangevoerde twee bezwaren nader te overwegen en te trachten daarin, op eene of andere wijze, verbetering te brengen. Nog deelde de heer Fokker mede dat het voornemen bestond om van het adres de noodige afdrukken te doen vervaardigen en die rond te zenden aan de be sturen der verschillende afdeelingen van de Zeeuwsche maatschappij van landbouw, teneinde daarop de instem ming, zooveel mogelijk, van alle grondeigenaren te verkrijgen. De stellige bedoeling der commissie is, geen handtcekeningeu te verwerven van hen die geen gronden bezitten. Ook aan de leden der tweede kamer afzon derlijk zullen afdrukken van het adres worden toe gezonden. De heer de Jonge van Ellemeet maakte zich tot tolk der vergadering door aan de leden der commissie zijn dank te betuigen voor de moeite, die zij zich in het algemeen belang gegeven hebben. Het adres werd staande de bijeenkomst door een vijftigtal 'oehanghebbenden onderteekend, waarna de vergadering gesloten werd verklaard. Naar wij vernemen zal de heer P. D. Koning Vrij dag den 26en dezer, in de vergadering der afdeeling van de Vereenigmg tot bevordering van fabriek- en hand werksn ij verheid alhier, zijne lezing over de gasfa- bricatie vervolgen. De Staats-courant van heden bevat de derde lijst van niet geëxamineerde veeartsenaan welkekrach tens art. 15 der wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad n°. 98), een bewijs van toelating tot uitoefening der veeartsenij- kunst is uitgereikt. Voor Z eland komen daarop voor G. J. van der Wellete Nieuw- en St. JooslandC. L.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 1