uitlaten. Andere, waarvan de minister ook gunstige berichten had ontvangen, wilde hij niet noemen. Maar zeker is 't, dat er een zekere verlevendiging is geko men in den lust om spoorwegen aan te leggen. Met het consortium had de vorige minister nog geen bepaalde overeenkomst gesloten. Het ontwerp dat hij vondheeft hij ingetrokkenomdat z. i; èn in de voor waarden èn in den inhoud niet de noodige waarborgen voor het tot stand komen bestonden. Zonder zich over de mérites der onderneming uit te latenmeende de mi nister echter wel te moeten zeggen, dat de van règee- ringswege aangeboden voorwaarden aannemelijk waren. Onderscheiden aanvragen voor den meer partieelen aan leg van spoorwegen zijn aanhangig en ook van staats wege zullen lijnen worden aangelegd. Kunnen de eersten worden toegestaan zonder subsidiedan behoeven geene strenge voorwaarden te worden gesteld. Is er subsidie of aanleg van staatswege noodifïdan rijst meer bepaald de vraag of in verband met het bestaande zoodanige aanleg noodig is. En dan is 'tder regeering voorge komen, dat werkelijk eenige leemten in het spoorweg net bestaan, waarvan aanvulling noodig is, vooral in het westelijk deel van Friesland het oostelijk deel van Noord Holland en Overijsselen in het zuiden van Hol land en Gelderland, de verbinding van Dordreoht of Go- rinchem tot Eist. Ook in andere deelen des rijks kun nen zeer wenschelijke lokale verbindingen bestaan. Zoo zijn er maatschappijen die buurtspoorwegen in Gronin gen en Noord-Brabant op normale breedte zullen aan leggen; ook hier is de ondersteuning wenschelijk. De regeering erkent dus de leemten en zij is gezind en werkzaam om aanvulling mogelijk te maken. Daar echter ook gerekend moet worden op de exploitatie en de wet van 1863 staats-exploitatie niet toelaatzoo moet alvorens tot verderen staatsaanleg wordt besloten, het contract met de exploitatie-maatschappij worden' gewijzigd. De taak der regeering moet niet te licht worden op gevat. Zij hoopt bij de voorstellen, die zij doen zal, op den steun der kamer en zou gaarne eerst zien afge daan de aanhangige wet op het politietoezicht op de spoorwegen en de onteigeningswet voor de lijn Arnhem- Nijmegen. Naar aanleiding van een vraag van den heer Schim- melpenninck van der Oijegeeft de minister nog te ken nen dat de internationale aansluiting van de Gelder- sche graafschappen aan Westphalen, welke zaak nog in onderzoek is bij het Pruisische ministerie van open bare werkende ondersteuning van het gouvernement verdient. De heer Storm van 's Gravesande meendeen werd daarin ondersteund door den heer Stieltjes, dat als de minister spoorwegen wenscht, hij niet moet wenschen dat de aanhangige politiewet worde aangenomen; want dan zou er geen exploitant meer zich voordoen. De heer van Kerkwijk meende dat de door den minister ingeslagen weg niet tot het beoogde doel kan leiden. Hij herinnerde aan de les door den heer Heems kerk in 1873 gegeven: „Wanneer het maken van meer dere lijnen geschiedt op staatskosten of met subsidie, dan vervalt men allicht tot gunstbetoon. En nu is hij, in 't belang vooral van de goede richting der wegen, zeer bevreesd dat men van de zaak der spoorwegen een politieke quaestie zal maken. Kalmte van behandeling is daarbij vooral noodig en daarom was spoedige indie ning en behandeling van 't ontwerp wenschelijk, opdat 't niet met de stembus in 't gezicht overwogen worde. Hij vroeg derhalve of 't beloofde ontwerp niet zóo tijdig kan worden ingediend, dat het vóór het Paaschreces nog zou kunnen onderzocht worden. De minister van binnenlandsche zaken erkende, dat de spoorwegzaak met kalmte en los van de politiek moet behandeld worden. Hij hooptedat men dit altijd zal blijven bedenken. Maar in de redeneering van den heer van Kerkwijk zou juist de behandeling na de verkiezingen moeten plaats hebben. Hoe dit zij, de minister bindt zich niet voor eenig tijdstip, welk ook; hij wil geen lichtvaardige beloften doen. Is een maal 't ontwerp ingediend, het tijdstip van behande ling zal den minister onverschillig zijn. Do heer Idzerda was ook teleurgesteld over 's minis ters antwoord. Hij waarschuwde de regeering het geduld der natie niet te zeer op de proef te stellen; anders zou zij de sympathie, die zij thans in het land vrij wel geniet, aanmerkelijk doen verflauwen. Hij vroeg verder of voor de aanvaarding van de voorloo- pige concessie aan de heeren van Heemstra c. t. voor buurtspoorwegen in Friesland en Groningen de termijn is verlengd en of de regeering bereid was subsidie te verleenen? Deze laatste vraag, later herhaald, werd door den minister niet beantwoord. Alleen deelde hij mede dat de bedoelde termijn tot April is verlengd. Aan het slot der discussie constateerde daarop de heer Idzerda dat de minister den aanleg van buurtspoorwe gen in Friesland en Groningen niet wil ondersteunen, waarop de minister constateerde, dat hij niet goed had gehoord. De heer de Jong maakte uit 's ministers antwoord op, dat het der regeering slechts was te doen om de zaak te rekken en uit te stellen. Vooral voor de lijn FrieslandNoord-Holland, in verband met hetgeen daarover bij de jongste verkiezing te Hoorn is voorge vallen, betreurde hij dit. Hij sprak van telkens her haalde nieuwe beloften, waarmeê men de natie in 't aangezicht slaat en aan, het lijntje houdt. De minister verklaarde die grofheden stilzwijgend te zullen voorbijgaan. Hij gaf o. a. zeer positief te ken nen, dat wat er ook ter zake van den Noord-Holland- schen Frieschen spoorweg is gesproken of geschreven, de regeering volkomen vrij is gebleven en zich tot niets heeft verbonden. De heer van Houten constateerde met den heer de Jong, dat de .geheele zaak van den spoorwegaanleg sedert '3 ministers optreden volstrekt niet verder is ge komen. Ook hij meende dat de minister een verkeer den weg insloeg en keurde het meer bepaald af, dat in de eerste plaats aan subsidieering van een interna tionale lijn wordt gedacht (verbinding met Westphalen) en hij bleef zijn vroeger ontwikkelde stelling volhouden, dat men van de ongesubsidieerde vrije industrie niet kan verwachten wat noodig is. De heer Stieltjes achtte ook den door den minister gevolgden weg niet bevorderlijk aan de zaak en be streed 's ministers beweringdat het spoorwegontwerp van zijn voorganger niet zou geleid hebben tot realiteit. Ware dat ontwerp aangenomen, men zou wel degelijk de spoorwegen hebben verkregen. De minister gaf den heer van Houten nog te kennen, dat de ondervinding heeft bewezen, dat vrije aanleg zonder subsidie niet onmogelijk is. Maar voor 't overige moet zich hierbij alles naar de omstandigheden regelen. Subsidieering van spoorwegen buiten onze grenzen zal zeker uitzondering blijven. Na afloop dezer interpellatie werd op voorstel van den heer de Roo besloten sommige der door den minis ter van oorlog ingediende stukken betrekkelijk het ont werp tot regeling der wet op de militaire academie, te doen drukken en inmiddels het voorgenomen sectie- onderzoek van dat ontwerp uit te stellen, tegen welk artikel de heeren Storm en Begram waren opgekomen. De heer van Eek wenschte overlegging van de tee- keningen en plannen voor het nieuwe Leidseh academie gebouw ter inzage en beoordeeling. Tegen het eerste verklaarde de minister geen bezwaar te hebben. De beoordeeling ligt niet op den weg der kamer. Op voorstel van den voorzitter werden, te beginnen met Donderdag a. achtereenvolgens aan de orde gesteld het wetsontwerp omtrent den spoorwegaanleg op Java en de conclusiën der commissoriale rapporten in zake van de koffiecultuur-enquête, in zake de inlichtingen op het adres van D. Koudijs en in zake de begrafenis- quaestie van Strijp. De heer Bergsma had ook de spoorwegpolitie-wet aan de orde willen gesteld zien, doch wegens het ver gevorderde uur achtte de voor zitter het niet raadzaam die quaestie thans op te werpen. Bij de kamer zijn ingekomen wetsontwerpen tot naturalisatie van G. W. Hoogklimmer, te Avereest; F. H. A. Wulff, te Batavia; J. B. G. Buhse, te Helder; E. S. Beymer, te Rotterdam; B. J. Hovestadt, J. M. Johannes, M. P. May ill, allen te Batavia, en C. G. van Huls, te Krimpen a/d IJsel. GEDBTTKT BIJ DE GEBBOEDEES ABBAHAMS TE MIDDELBTJEG.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 6