MIDDELBURGSCHE
COURANT.
F 31. -
Yrpag
1875.
5 Februari.
Middelburg 4 Februari,
Het Leidscli academiefeest.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.SO.
BIJ DEZE COURANT BEHOORT EEN BIJVOEGSEL,
bevattendeverslagen van de gemeenteraden van Vlis-
singen en Goes, alsmede vervolg Buitenland.
Toen de senaat der Leidsche academie voor vijf
en twintig jaren koning Willem III met zijne aan
vaarding der regeering geluk kwam wenschen en
bij die gelegenheid ook het destijds reeds geopperde
denkbeeld ter sprake gebracht werd om, ter wille
van de oprichting eener algemeene Nederlandsche
universiteit, de Leidsche hoogeschool op te heffen,
gaf de koning over dat plan zijne hoogste verba
zing te kennen en verklaarde hij zich er zoo sterk
mogelijk tegen. „Weet gij hoe ik er over denk?"
vroeg Willem III. „Even goed kon wel de Hol-
landsche vlag afgeschaft worden als de Leidsche
academie
Dit koninklijk woord (door ons aan het Vader
land ontleend) kort, kernachtig, en afdoend, zooals
Willem III ze bij buitengewone gelegenheden meer
weet te vindendruktgelooven wijeene diep
gewortelde overtuiging uit, die bij de groote meer
derheid der Nederlander's'zelfs vaft onzen slappen,
twijfelenden tijd, gevonden wordt. Wij hebben de
Leidschehoogeschool lief, niet slechts omdat zij
den alouden roem van Nederland op wetenschap
pelijk gebied in onzen tijd levendig houdtmaar
ook omdat zij het nog levend overblijfsel, het
voortbrengsel is van het bloedigste en roemrijkste
tijdvak onzer geschiedenis. Een vernielende hand
te slaan aan dit monument van de kloekheid en
den ver vooruitzienden geest onzer voorvaderen,
het zou bij ieder Nederlander, die aan de geschied-
bladen zijns vaderlands een deel zijner vorming
te danken heeftgevoelens doen opkomen, niet onge
lijk aan die, welke in het gemoed der oude Ger
manen opweldenwanneer zij den eeuwenheugenden
eik, onder wiens gebladerte hun voorvaderen van
geslacht tot geslacht reeds hunne afgoden hadden
aangebeden, door de heiligschennende hand dei-
vereerders van nieuwe onbekende godheden zagen
nedervellen.
Den 4™ October 1573, den dag na Leiden's
ontzet, kwam Willem de Zwijger binnen de be
vrijde stad om aan burgers, krijgslieden en over
heden zijn dank te betuigen, met „minlyke aanspraak,
hooghlyk verheffende de vroomheit en 't volharden
der Ooverheit en burglierye, met verzeekering dat
zulx jeeghens hen, hunne kinderen en kindskinde
ren gedacht zoude worden." (Hooft.) De geschied
schrijver voegt er bij dat den Leidenaars „in erken
tenis van hunne standvastiglieitbij die gelegen
heid de keus gelaten werd tusschen ontlasting van
tollen voor ettelijke jaren of de oprichting eener
hoogeschool. „Maar zy, inziende dat vrydoomvan
schattingen dikwyls uit noodt benippelt (beknib
beld) oft vemietight wordt, ende in allen gevalle
niet eeuwigh duuren zouw, naamen 't eerlijkste
(eervolste) voor de keur." Ofschoon de latere cri-
tiek het verhaal dezer keuze heeft teruggebracht
tot de rij van legenden, waarmede het volk ge
woon is de treffende gebeurtenissen zijner geschie
denis op te sieren, is echter het feit dat een zoo
deftig geschiedschrijver als Hooft het de moeite
waardig acht om die legende mede te deelennaar
ons inzien kenschetsend voor den indruk dien de
oprichting der academie in het bloedige jaar 1575
op tijdgenoot en nakomeling teweegbrachteen
indruk van veel omvattende onbekrompenheid en
van zeldz^fóe zorg voOr de hoogere belangen des
geestes, te midden van omstandigheden, welke,
zou men meenen, allereerst aan de meer nabij
liggende belangen van beurs en goed zouden doen
denken.
De hoogeschool werd opgericht, gelijk de prins
van Oranje den 28™ December 1574 uit Middelburg
aan de Staten schreef, teneinde de Nederlandsche
jongelingschap, die door de oorlogen en beroerten
dier dagen verhinderd werd zich naar andere uni
versiteiten te begeven, in de gelegenheid testellen
in hun eigen land de noodige opleid.ing in de vak
ken van het hooger onderwijs te genieten. Vooral
werd daarbij echter gedacht aan de vorming van
predikanten voor de hei-vormde leervoor wier
vrije belijdenis men zich zoovele offers van goed en
bloed getroostte. Dat Willem I ook bij deze gele
genheid de bevordering van zijn staatkundig hoofd
doel, de bevestiging van de onafhankelijkheid der
Nederlanden, niet uit het oog verloor, blijkt uit
hetgeen hij bij diezelfde gelegenheid schreef, dat
de stichting eener hoogeschool ook zou strekken tot
„verzekeringe dezer landen." Moest men nog een
maal, gedwongen of vrijwillig, tot een verdrag
met den Spaanschen koning komen, dan, meende
de prins, zouden de kansen öp eene eigen univer
siteit vervlogen zijn, welke daarentegen, werd zij
opgericht, „als een vast .blokhuis voor hetgansche
land en als een onverbrekelijke band van eenheid,
niet slechts voor de provincie Holland, maar ook
voor alle aangrenzende provinciën zou wezen."
Met de snelheid en vastberadenheid, die de
Nederlanders dier dagen kenmerkten, werden de
voorstellen van den stadhouder aangenomen en
binnen weinige weken ten uitvoer gelegd. Den
8™ Februari 1575 had de feestelijke inwijding der
hoogeschool plaatsspoedig daarna begonnen de
lessenaanvankelijk met voorloopige leeraars, kor
ten tijd daarna door geleerden, die Marnix van
Sint Aldegonde uit Heidelberg was gaan halen,
voortgezet.
De nieuwe stichting droeg wéldra de schoonste
vruchten, Joseph Scaliger, de beide Heinsiussen, de
beide Dousa's, Hugo de Groot, die op zijn vijf
tiende jaar den doctorstitel te Leiden verwierf en
korten tijd daarna, in het gevolg van Oldenbarne-
veld bij diens gezantschap naar Frankrijk en En
geland, wegens zijne grondige geleerdheid de ver
bazing der vreemde staatslieden opwekte, deze allen
behoorden tot den eersten bloeitijd der Leidsche
academie. Het vervolg harer loopbaan, welke wij
niet verder beschrijven zullen, beantwoordde aan
dit eerste tijdperk. Ten huidigen dage nog, gelijk
op ieder oogenblik van haar bestaan, kan van
de hoogeschool getuigd worden wat reeds Hooft
van haar schreef, dat zij, „tot deezer uure toe
treflijk gebloeit heeft, zoo in meenighte van bin
nen- en buitenlandsche jeught, als in vermaert-
heit van welbeweetenschapte voorgangers en andere
naamhaftighe personaadjen, derwaarts gegleeden
uit letterlust, oft getroont door staatlyke beloonin
gen, om de spoorbystre grondeerzucht (zucht tot
onderzoek) tot vraaghbaakoft immers tot sieraadt
en luister der academie te dienen."
Dat nog altijd de academie aan het staatkundig
doel beantwoordt, haar door haren stichter gege
ven, dat zij nog dient tot „verzekeringhe dezer
landen", en als „een vast blockhuys en eenen
onverbrekelycken bandt der eenicheyt", van Neder
land, daarvan kan ook onze tijd getuigen. Krach
tige stroomingen van nationaal leven gingen (onze
andere universiteiten niet te na gesproken) nog in
de laatste jaren van deze hoogeschool uit. Yan
Leiden kwam in 1839 Thorbecke's Aanteekening
op de Grondwet, dat zonderlingedroge boek, dat,
in zijn snijdendenmethodischen vormartikel
voor artikel onzer toenmalige grondwet aan het
ontleedmes eener scherpe critiek onderwerpend,
meer indruk maakte dan de klinkendste declama
tie had kunnen doen. Te Leiden werd tot in de
laatste jaren door Kaiser het groote voorbeeld
gegeven hoe door een vasten wil en oprechte toe
wijding, zelfs met gebrekkige werktuigen, stappen
op den weg der wetenschap gedaan kunnen wor
den, die de achting van het buitenland afdwongen
en haar tot bewondering deden stijgen, wanneer
daar vernomen werd met welke hulpmiddelen die
uitkomsten verkregen werden. Aan Kaiser dan
ken wij dat schoone volksboek „de Sterrenhemel",
datvertrouwen wijvoor duizenden krachtiger
hefboom van ontwikkeling en veredeling geweest
is en blijven zal, dan menig godgeleerd en zede-
kundig leerboek. Van Cobet en Dozy te spreken,
laten wij liefst over aan hen die bij eigen onder
vinding aan de wetenschap dier meesters hun weet
gierigheid bevredigden. De Vries en zijn te vroeg
ontslapen ambtgenoot te Winkel zijn bestemd als
„grootmeesters der Nederlandsche taal" tot in eene
verre toekomst volksnamen te blijven. Wie eindelijk
op dit oogenblik de namen noemt van Buijs, van
Visseringvan Fruinvan Landweet dat telkens
wanneer door een dier welsprekende monden een
woord in de wereld gezonden wordt, daar een
heldere lichtstraal valt op een of ander volksbelang,
een of andere gewichtige quaestie van den dag,
die zonder deze opheldering, te midden der stof
wolken van den partijstrijdmisschien nimmer tot
klaarheid zouden komen.
Daarom is de buitengewone belangstelling, die
op den 8en Februari de beroemdste mannen dei-
wetenschap uit het buitenland te Leiden vereeni
gen zal, ofschoon vleiend voor onze eigenliefde en
waardig op hoogen prijs te worden gesteld, voor
ons niet de hoofdzaak. De Leidsche hoogeschool
is niet slechts een nationale roemzij is een natio
nale kracht. Zij is, de Zwijger heeft het ge
zegd, een onzer bolwerken, dat ons nog even
goed tepas komt als in het bloedig tijdvak van
1575. Daarom hopen wij dat op het derde eeuw
feest, met de indiening der plannen voor de nieuwe,
hoog noodige academiegebouwen, een nieuwe loop
baan van onverminderden luister voor de hooge
school zich ontsluiten zal waarin, als gedurende
de drie verloopen eeuwen van haar bestaan, de
oprechte belangstelling van ieder Nederlander haar
op hare schreden zal volgen.
Naar wij vernemen zal de vereeniging Uit het
volk—Voor het volk trachten het Middelburgsch
publiek op 's konings geboortedag eene andere uit
spanning te bezorgen dan het afsteken van vuurwerk
op de Markt, waarvoor dikwerf zooveel geld geheel
nutteloos wordt uitgegeven.
De vereeniging heeft zich daartoe, evenals bij de
300jarige herdenking van Middelburg'» verlossing, in
betrekking gesteld met de rederij kerskamer„Vriend
schap en vergenoeging", die zich bereid verklaard
heeft, dien avond, onder hare leiding, een tooneelvoor-
stelling te geven in den schouwburg, onder meer be
staande uit een op het gevierd wordende feest betrek
king hebbend stukje.