MIDDELBURGSCHE
COURANT.
1° 29.
Woensdag
3 Februari.
1875.
Middelburg 2 Februari.
Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2™ Paaseh- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is 8.50.
Tengevolge van te late ontvangst van een telegram
uit 's Gravenhage konden wij in ons nommer dat gis
teren avond is verschenen geen melding maken van een bij
het departement van koloniën ontvangen telegram van
den gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië, 81 Ja
nuari jl., volgens hetwelk de militaire en civiele bevel
hebber in Atehin, kolonel Pel, den 26" Januari het
navolgende aan de Indische regeering heeft geseind:
Panglima Tjoet uit de XXII Moekims is bij het ge
vecht van 31 December gesneuveld. Imam Longbattah
ligt ziek in de bovenlanden. Toekoe Kajoet uit de
XXVI Moekims ijvert sterk voor den oorlogmaar het
volk verlangt naar vrede. Den 22" Januari zijn Moeki
en Laboean Hadjie (op de westkust) getuchtigd; te
Poeloe Kajoe werd de Nederlandsche vlag geheeschen.
Den 23" werd te Poengei Blang Tjoet een nieuwe post
gevestigd zonder dat eene ontmoeting met den vijand
plaats vond. De gezondheidstoestand was minder
ongunstig; van 15 tot 26 Januari deden zich dertien
choleragevallen voor.
Door den nieuw benoemden president der arrondisse
ment-rechtbank te Middelburg, jonkheer mr. A. van
Reigersberg Versluijs, werden heden ter openbare
terechtzitting voor burgerlijke zaken van het provinciaal
gerechtshof in Zeeland de bij de wet gevorderde eeden
afgelegd.
Bij beschikking van den minister van financiën is
bepaalddat de volgende ambtenaren bij de administra
tie der posterijen hunne functiën zullen uitoefenen als
volgt, te weten: de commies 2e klasse J. 6. Plooster
ten postkantore te Gorinchem; de commies 3e klasse
N. A. C. Hinlopen ten postkantore te 's Gravenhage.
De minister van binnenlandsche zaken heeft aan de
leden van de sociëteit Casino te 's Hertogenboseh,
in antwoord op hun adres, te kennen gegeven dat de
tijdelijke burgemeester door het verbieden der operette
„Pariser Leben" de bij de wet hem toegekende macht
niet is te buiten gegaan en dat alzoo „daargelaten of
de beslissing ten aanzien van de operette juist of on juist
was, (waarvan niets blijkt) de wet geen aanleiding
geeft tot de verlangde tusschenkomst der regeering.
Naar aanleiding van het jammerlijk ongeluk nu weder
aan een hoofdconductenr van den Hollandsehen
spoorweg overkomendoet het Leidsche dagblad de
vraag waarom het noodig is dat de plaatskaartjes op
gehaald worden terwijl de trein in beweging is. Reeds
in October jl. toen een dergelijk ongeluk met den hoofd
conducteur Postma plaats had, wees hetzelfde blad op
deze onverantwoordelijke en gevaarlijke manier van
handelenwelke naar de meening der redactie volkomen
onnoodig is.
In een ingezonden stuk in de Nieuwe Rotterdamsche
courant wordt dezelfde meening voorgestaan. De schrij
ver voegt er bij dat de loopplanken langs de wagons
veel te smal zijn, en dat bij strenge koude, als men
bijna geen kracht of gevoel in de handen heeft, de
kansen grooter zijn om te vallen dan om te blijven
staan. Hij meent dat in de controle voldoende voorzien
zou worden door eene bepaling dat niemand op het
parron van den spoorweg zou mogen komen zonder
plaatskaartje, te viseeren door den hoofdeonducteur
bij het gaan door een tourniquet, en bij het verlaten
van den trein op dezelfde wijze weder af te geven-
Willen de maatschappijen dit echter niet, dan moet de
inspectie der kaartjesvolgens den schrijverplaats
hebben terwijl de treinen stilstaan. Dit zal eenigen
tijd kosten, maar met wat meer personeel zal het,
meent hijwel te doen zijn.
winkeliers aldaar anijszaad wordt verkocht, vermengd
met vruchtjes van Conium maculatum (gevlekte scheerling),
waarvan het gebruik hoogst schadelijk kan zijn.
De gezondheidscommissie te Amsterdam heeft
alweder ontdekt en bekend gemaakt dat door sommige
De Heldersehe en Nieuwedieper courant bevat een
warm en waardig woord van hulde van den heer
J. Dyserinck, predikant bij de doopsgezinde gemeente
te den Helder, ter nagedachtenis van den heer van
Buchem, pastoor aldaar, een jaar geleden overleden.
Reeds bij gelegenheid der begrafenis had de heer Dyse
rinck in het midden zijner gemeente de edeleecht
menschelijke eigenschappen van den waardigen grijsaard,
die meer dan 25 jaren te Helder werkzaam geweest
was, in herinnering gebracht. Thans, op den verjaar
dag van het overlijden, herdenkt hij nogmaals de ver
draagzaamheid van pastoor van Buchem, zijn afkeer
van allen partijgeest en alle dweperij., zijn hulpvaardig
heid tegenover ieder, zonder onderscheid van geloofs
overtuiging, welke zoo ver ging dat de pastoor uit
eigen middelen toebracht tot den bouw van kerk ot
pastorie voor andere gezindten. Als naaste buren en
trouwe vrienden hebben de pastoor en de doopsgezinde
predikant jaren lang elkander gekend en gewaardeerd,
en nuna zijn dood, is het voor den overgeblevene eene
behoefte hulde te doen aan de .edele gezindheid van
hemdie eenmaal de voorganger der Heldersehe
katholieke gemeente was.
De hertog van Tetuan, Spaansch gezant bij het
Nederlandsche hof, die vóór eenige maanden ten hove
werd ontvangen als vertegenwoordiger van het bewind
van maarschalk Serrano, is nu weder naar den Haag
gereisd teneinde aan onze regcsring te verkondigen
dat zijn vaderland zich in het bezit van een koning
verheugt. Een Spaansch ambassadeur van den tegen-
woordigen tijd kan in een tiental jaren heel wat
dergelijke reizen te doen hebben.
Onze Haagsche correspondent schrijft ons
het volgende
„De brief van den graaf van Zuylen in het Utrechtsch
Dagblad trekt hier de algemeene aandacht. De verkla
ring dat Nederland in de dreigende omstandigheden van
de Europeesche politiek alleen werkelijk onzijdig kan
blijven, wanneer onze regeering zich onthoudt van
grond te geven aan het vermoeden dat zij deultramon-
taansche partij begunstigt, is zeker in den mond van
een oud-minister van 1866 - 68 zeer opmerkelijk. Ieder
vaderlandlievend man zal zich volgaarne bij die ver
klaring nederleggen, en in dit opzicht willen volgen
hetgeen de heer van Zuylen „de historische Nederland
sche buitenlandsche staatkundedie steeds zoo roem
rijk door het huis van Oranje is voorgestaan" noemt.
Ik voeg er echter de opmerking bij dat die traditioneele
politiek meer een daadwerkelijk protestantse!) dan een
onzijdig karakter haden het mij voorkomt dat bij den
politiek-religieusen strijd, dien wij kunnen vooruitzien,
ook van partij trekken voor het protestantsche element
voor den Nederlandschen staat geen sprake mag zijn.
Met deze restrictie ben ik het volkomen met den heer
van Zuylen eens.
„De vraag is echter, heeft het ministerie van 186668,
waarvan de heer van Zuylen deel uitmaakte die „his
torische Nederlandsche politiek" dan wel gevolgd? Dat
de toenmalige regeering grond gaf tot het vermoeden
van begunstiging van eene bepaalde kerkelijke partij
zal toch wel niet ontkend worden; dit te ontkennen
zou een vergrijp zijn aan de nagedachtenis van den
minister Borret. Maar de door andere gouvernementen
openbaar gemaakte bescheiden hebben daarenboven aan
het licht gebracht dat de regeering van 1867 formeel
verder is gegaan, «n zelfs de politieke fout heeft ge
pleegd van zich bij eene der partijen, tussehen welke
destijds eene uitbarsting voor de deur stond, bij Frank
rijk te beklagen over gevaren die Nederland van den
kant der andere partij te duchten had. Ik neem dan
ook gaarne dezen brief van den graaf van Zuylen aau
als een bewijsdat ook hij in het vervolg dergelijke
stappen zeer stellig zou afkeuren en, mocht hij ooit
weder aan het hoofd van het departement van buitenland
sche zaken geplaatst worden, de gezonde politiek zou vol
gen van zich zeer stellig van begunstiging der ultra-
montaansche partij te onthoudenen zich door geene
inspraken van ijdelheid of bemoeizucht te laten afbren
gen van het standpunt der meest strikte onzijdigheid.
Dat standpunt heeft de Nederlandsche regeering van
1870 ingenomen en geen oogenblik verlaten; daarop
alleen kunnen wij vast staan en staan blij ven in alle
omstandigheden.
„Of de brief van den oud-minister nog eene hoogere
beteekenis heeft, en aangemerkt kan worden als een
nieuw bewijs dat de antirevolutionaire partij het
gevaarlijke triumviraat verlaten gaat, waarin zij door
haat tegen al wat liberaal is gedreven was, ziedaar
wat ik mij niet vermeet uit te maken. Op het oogen
blik kan ik in de antirevolutionaire partij den weg
niet vinden, en ik geloof zelfs dat het aan hetmeeren-
deel barer aanhangers uiterst moeilijk zou zijn duide
lijk te maken wat zij, als partij, eigenlijk verlangt.
Misschien komt deze verwarring vóór de verkiezingen
tot eene oplossing.
„Wat mijom tot een ander punt over te gaan,
tegenwoordig zeer bevreemdt is de houding van een
deel der liberale pers tegenover de nota van inlichtingen
van den minister Heemskerk over de bekende beschik
king van den waarnemenden burgemeester van den
Bosch. De minister onthoudt zich, bij het geveu van
volledige inlichtingen, van het uitspreken van zijne
opinie over de zaak, waarnaar de tweede kamer zeer
belangstellend geïnformeerd had. De minister heeft,
dunkt mijdaarin volkomen goed gehandeld. Een
ambtenaar heeft eene beschikking genomendie geheel
binnen zijne bevoegdheid gelegen was en waarvan hoo-
ger beroep niet is toegelatenwaartoe dient het fiat
de minister daarover, de nietigheid van de zaak
zelve nog geheel buiten beschouwing latende, zijne
meening nog eens zegt? Hadde hij aan de uitnoodi-
ging der kamer voldaan, hij had niets anders kunnen
zeggen danhet doet mij waarlijk voor de adressanten
leed dat zij door de beslissing van den waarnemenden
burgemeester verstoken zijn geworden van het hooge
kunstgenot, dat zij zich van de opvoering van Offen
bach's Vie parisienne voorstelden. Zou de vergadering
met dit antwoord tevreden zijn geweest?
„Er komt nog dit bij dat, al ware de zaak gewich
tiger geweest, de minister er toch in dit bijzondere
geval niets aan zou hebben kunnen doen. Een burge
meester die in het hoogste ressort eene verkeerde
beslissing neemt, kan worden ontslagen; maar al had
de minister in de beslissing te 's Hertogenbosch eene
gruwelijke miskenning gezien van de hooge (althans
zeer gewaardeerde) verdiensten der tegenwoordige
Fransche muziekzelfs in dat geval had hij den pleger
van dat gruwelstuk niet aan Offenbach's geschonden
eer kunnen opofferen. Het was niet de burgemeester
van den Bosch die de vreeselijke beslissing nam, maar
de wethouder, die het burgemeesterschap waarnam.
De bevolking van den Bosch had hem tot haren ver
tegenwoordiger in den gemeenteraad verkozen, zijne
medeleden hadden hem tot wethouder gemaakt: de
beslissing ging dus eigenlijk uit van de bevolking
zelve. Is ze er boos en ontevreden over, dan kan ze
eigenlijk niet klagen bij de regeering, die alleen en
cause kan komen wanneer haar ambtenaar, de burge
meester de beslissing genomen hadde ontevredenen
hebben bet gebeurde alleen aan zichzelve te wijten.
„Maar de censuur! roept misschien iemand uit, telt
ge die dan niet! Ik antwoord: nu ja, er is censuur
geoefend. Maar dit is niet te wijten aan den man te
's Hertogenboschdoch aan den wetgever. Dit staat
vastde gemeentewet heeft de censuur op schouwburg-
voorstellingen opgedragen aau de n burgemeester of wien
hem vervangt. Is het te verwonderen dat de te 's Her
togenbosch heerscliende partij dit, zoo uitnemend in
hare richting liggende, middel gebruikt, waar de wet
het haar in handen geeft?
„En om u nog eens guluit de waarheid te zeggen:
nu eenmaal de censuur wettelijk bestaat, keur ik het
in het geheel niet af dat men haar gebruikt heeft om