MIDDELBURGSCHE COURANT. Dinsdag 2 Februari. I F 28. 1875. elan- MAR. )oed en d voor in Ad- T blad ien- en Dag verten- TIEN Middelburg 1 Februari. X3e s-meeting te betrek- aan is ver- egging neester irstond oodigd. ictLt iria te emeene m Ken- Spec- jk door jebied, waarbij aarover die een UREAU, M zending ouranten hooging. it. ÜiïTEN. Idelburg. Dit blad verschijnt dagelijks met nitiondering van den Zondag, den 2« Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3.SO. Amsterdam. Men schrijft ons uit Amsterdam: Verbeeld u dat wij 't geluk hadden dat Thorbecke nog eens een kijkje in de hoofdstad kon nemen. Hoe zeer zou hij haar veranderd vinden en hoe geneigd zou hij bevonden worden zijn bekend vroeger gevoelen omtrent Amsterdam thans niet langer van toepassing te verklaren! We beleven hier toch tegenwoordig een opgewekten tijd. Pas is, om maar iets te noemen, de zoo hartelijk gemeende ovatie van den held van Atchin achter den rug; kort daarop volgde de Thorbecke- meeting, welke, na het verrassend kloek besluit van den raad, wel eenigszins haar hoog belang verloren had, maar toch een krachtig getuigenis blijft van een ontwikkeld staatkundig levenniet alleen in de klassen waaraan men dat gewoonlijk toeschrijft, en nu Zaterdag weer waren zeker 600 menschen bijeen in eene der zalen van „De keizerskroon", om de meeting bij te wonen, welke door de Amsterdamsche afdeeling der vereeniging „Volksonderwijs" uitgeschreven werd. Met meetings liep men in de hoofdstad tot dusver niet hoog; de goede jhr. Salvador kon in der tijdals ik mij niet vergis, niet meer dan twintig menschen bijeen krijgen. In het vervolg zal het hier echter wel gaan; 600 personen op een Zaterdag avond bijeen om iets te hooren over het onderwijsen dat niettegenstaande de lucht nog weergalmt van al hetgeen over dit onder werp reeds gesproken werd. Nu, ik zal mij zeer be driegen als men er niet nog veel, zeer veel over zal hooren, en als dat niet zoo mocht zijnzal het niet de schuld wezen van het lid der tweede kamer, den heer A. Moens, die tegenwoordig als een apostel van het onderwijs het land doortrekt. Hij was ook op deze meeting de hoofdpersoon, be scheidenlek genoemd de „inleider van het debat", en voor de niet-ingewijden een aangename verrassing. De hoofdpersoon, zeg ik, omdat het zoo is; maar hier in Amsterdam acht men, niet minder dan het optreden van den heer Moens, het feit belangrijk dat niemand minder dan de wethouder van onderwijs de leiding der meeting op zich genomen had. De wethouder van onderwijs vooraan in den strijd, niet om behoud der onderwijswet, maar om opheffing harer gebreken! Men gevoelt de beteekenis er van. Toen hij dan ook de vergadering opende, kwam hij ruiterlijk voor zijne gevoelens uit. Hij achtte de volks overtuiging gewettigd nopens het bestaan van leemten in de wet op het lager onderwijs. In den strijd, welke tot wegneming der grieven zou ontstaan, mocht Am sterdam niet achterblijvenmaar moest het in de eerste gelederen staan. Wie denkt ge nu wel dat in dien strijd zich onder de banier van den vooruitgang kwam scharen Niemand anders dan de kiesvereeniging onzer patriciërsde behoudende kiesvereeniging Amsterdam. Zij was, als vele andere vereenigin- gen, uitgenoodigd zich ter vergadering te doen ver tegenwoordigen en had gemeend daaraanwegens den aard van haar reglement, niet te kunnen voldoenmaar van het bestuur was een brief ingekomen waarbij het programma der school wet wijziging onderschreven werd, het verplicht schoolbezoek daaronder begrepenDe vergadering gaf door toejuichingen hare ingenomen heid met dit schrijven te kennen. De heer Moens werd door den voorzitter bij de aan wezigen ingeleid en begon zijne rede, welke zeker an derhalf uur duurde. Ik moet tot mijn spijt rekening houden met het bestek dat mij toegestaan kan worden, en kan daarom niet anders dan u eenige hoofdpunten uit die rede mededeelenop gevaar af nog tal van voor name zaken over het hoofd te zien. De heer Moens zoo als men weet nevens zijn kamerlidmaatschap ook inspec teur van het lager onderwijs betoogde het nut van ontwikkeling voor alle rangen en klassen en den invloed daarvan op de keuze van leden van hooger of lager be stuur. Voor die ontwikkeling moest van het lager on derwijs wel niet allesmaar toch zeer veel gewacht worden, doch dat onderwijs was tot heden niet goed, althans niet voldoende. Zijn eisch voor de uitkomsten yan het lager onderwijs stelde hij ongeveer alduszooveel kennis van de moedertaal dat de leerling na het eindigen van zijn leertijd een gewoon boek niet alleen lezenmaar 'tgeen er in ge zegd wordt ook gemakkelijk volgen kan; zooveel ook dat men zijn eigen gedachten mondeling en schriftelijk verstaanbaar kan uitdrukken; zooveel rekenen dat men de vraagstukken van het dagelijkseh leven kan volgenbegrijpen en kan oplossen zonder behulp van griffel of potloodzooveel geschiedenis des vader lands dat men de groote daden van vroeger tijd kent en kan waardeerenzooveel aardrijkskunde dat men geen vreemdeling is in zijn eigen land en het oog verder kunne uitstrekken dan den horizon van eigen stad of dorp; zooveel kennis der staatsinstellingen dat men het raderwerk van den staat verstaat; zooveel volkshuishoudkunde dat men de eenvoudige waarheden op dat gebied begrijpt en zich niet door drogredenen van anderen laat medesleepen. Die kennis kan de lagere school verschaffen, mits zij goed ingericht zij. En ze is niet goed ingericht. Ook hiervoor was de heer Moens met zijn eisch gereed. Het was deze: goede onderwijzers, degelijk ont wikkelde mannenmannen van tactdie weten hoe het kinderhart te vormen, het kinderhoofd te ontwikkelen; mannen van karakter, van zedelijkheid. Die mannen moeten staan aan het hoofd van goed ingedeelde klassen, van hoogstens 30 tot 40 leerlingen, zooveel mogelijk van gelijke ontwikkeling. De schooltijden mogen niet te lang zijn en moeten telkens afgewisseld worden door gymnastische oefeningen. Dat alles is echter nog niet voldoende. Ook de leertijd moet goed ingericht zijn. Deze zou zijn als volgtvan het 5' tot het 7e jaar bezoekt het kind een voorbereidende klasse, om 'tzoo te noemen eene soort van bewaarschool, lielst onder vrouwelijke leiding. Van het 7C tot het 12e krijgt het onderricht in de straks genoemde vakken van gewoon lager onderwijsevenwel treedt ook daar de materie nog op den achtergrond en staat de formeele ontwikkeling op den voorgrond. Aan 't einde van dezen leertijd zal een aanzienlijk deel der leerlingen naar de middelbare school overgaan; voor een nog aanzienlijker deel evenwel blijft die ge sloten. 't Is voor hen dat dan nog een cursus van drie jaren gehouden wordt, waarin wel degelijk zooveel mogelijke vermeerdering van kennis de hoofdzaak zal zijn. In 't geheel een leertijd van tien jaren dus. Zoo moet het zijn, zeide de spreker. En vroeg hij hoe is het nu? Bedroevend was de schets welke hij van den toestand van 'tonderwijs in den tegenwoordigen tijd gaf. Snij dend scherpen helaas waar. Niet woorden slechts gaf hij, maar feiten en cijfers, welke alleen de onver biddelijke eisch der beknoptheid mij belet mede te deelen. Om te kunnen voldoen aan het artikel der grondwet 'twelk bepaalt dat overal voldoend lager onderwijs zal gegeven worden, zijn noodig: goede on derwijzers en goede gelegenheden tot opleiding, en deze laatsten moeten door de wet voorgeschreven worden. Een niet te vergeten punt is, dat de wet ook voor een goede bezoldiging der onderwijzers moet waken. Hoe hoog noodig dit laatste is, blijkt uit de mededee- ling dat in 1873 zich in Gelderland 14 onderwijzers bevonden wier inkomen nog geen f 600 telde, 169 be neden f 500, 92 beneden 400 en 4 beneden f 300. Doch goedingerichte scholen en goede onderwijzers baten nog niet zonder een goed geregeld schoolbezoek. Daarin voorzag de leerplicht; ook hiervan verklaarde de spreker zich een sterk voorstander. Al die wijzigingen zullen het land veel geld kosten, dat is zeker; maar meende de heer Moens een land dat 30 millioen voor zijne weerbaarheid uitgeeft, kan wel 8 tot 10 millioen voor de verbetering van het onderwijs missen. Het volk met de beste scholen zoo eindigde hij niet dat met het krachtigst leger, is het eerste volk. Ik kan u verzekeren dat door alle aanwezigen, waar onder alle klassen der maatschappij, en niet het minst die der onderwijzers en der werklieden, vertegenwoor digd warenmet spanning naar de boeiende en bezielde rede geluisterd werd. De toestand van ons onderwijs was zoo schril mogelijk geteekend, en als de spreker na de mededeeling van treurige bijzonderhedentelkens aan zijne hoorders vroeg: „Wanneer gij deze dingen kent en er verbetering in kunt brengen, zoudt gij u dan niet schamen het niet te doen?" zie, dan ging dat van hart tot hart, dan liep jer eene rilling door de vergadering. Ik geloof dat, als dien eigen avond eene verkiezing voor leden der kamer ware gehouden ea allen hadden het stemrecht bezeten, 599 van de 600 niet anders gekozen hadden dan mannen die de zaak van het openhaar lager onderwijs zoo krachtig mogelijk zouden bevorderen. Daar was er echter éen onder de hoorders die deze stemming scheen te raden en daarom besloot water in dien bruisenden wijn te gieten. Dat was de heer Messchert van Vollenhoven. Zeer beleefd begon hij met den heer Moens hulde te brengen voor zijne rede, maar ten slotte kwamen zijne woorden hierop neer, dat hij de onderwijszorg langs een rreed- zamen weg tot oplossing wilde gebracht zienen wenschte dat zij in de verste verte niet met de staat kunde in verhand gebracht werd. Ook hij was voor verandering der wet van 1857, maar natuurlijk in eenigs zins anderen zin dan de heer Moens wenschte. Deze had ook het vooroordeel tegen de bijzondere school ge deeld, en over het algemeen werd in de onderwijs- quaestie zooveel hartstocht gemengd, dat zij een onza lige twistappel was geworden. Die wel te begrijpen eonciliante houding van den heer Messchert lokte een krachtig woordje van den heer de Veer, een der leden van het.comité, uit. Hij spoorde aan, den goeden indruk door de rede van den heer Moens teweeggebracht, niet te laten verflauwen, maar krachtig aan 't werk te gaan. Is de onderwijsquaestie een twistappel geworden, welnu, dan moet zij uit den weg geruimdniet ter zijde geschoven worden. De toestand is ellendig; de onderwijswet moet gewijzigd worden. Het onderwijs is eene zaak van dringend be lang de onheilzwangere wolkenwelke zich meer en meer over onze hoofden samenpakken, kunnen zich te eeniger tijd ontlasten, en dan moet ons volk door het onderwijs wapenen rijk zijn om de mannen der duister nis te verslaan. Daverende toejuichingen volgden op deze woorden, die krachtig en volkomen ad rem waren, 't Schijnt evenwel dat zich onder de hoorders ook tegenstanders van het openbaar onderwijs bevonden, althans zekere heer Wygand klom op een stoel en begon in bedoelden geest te spreken, doch de voorzitter ontnam hem op deze „vergadering van voorstanders van het open baar onderwijs" alleszins rechtmatig het woord. De mislukte spreker vond dat „flauw" en verzocht dat men hem als lid van de vereeniging Volksonderwijs zou schrappen. Ik geloof dat hieraan met alle genoegen zal voldaan worden. Het incident, dat met eenig ru moer van de aanwezige werklieden gepaard ging, had ten gevolge dat de heer Hugenholtz jr. den voorzitter in bedenking gaf later eene vergadering te beleggen expresselijk voor een debat tusschen voor- en tegen standers van de openbare school, opdat het niet den schijn zou hebben dat eerstgenoemden dergelijk debat vreezen. Aan dit verzoek zal vermoedelijk voldaan worden. Eveneens is eene meeting in uitzicht gesteld voor de behandeling van het gewichtig vraagstuk van den leerplicht. Dit punt is dan ook opgenomen in de door het bestuurnaar aanleiding van de rede van den heer Moens voorgestelde motiewelke ongeveer als volgt luidt: „In het belang van het openbaar lager onderwijs is het dringend noodzakelijk dat versterking van het hulppersoneelverhooging der jaarwedden van de on derwijzers, verbetering van de gelegenheid tot hunne vorming en uitbreiding van de staatszorg tot stand kome, en de wet regelende het lager onderwijs in dien zin gewijzigd worde." Te half elf uur was de bijeenkomst afgeloopen. ELBURG.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 1