MIDDELRURGSCHE
COURANT.
F 27.
Maandag
1875.
1 Februari.
BIJ DEZE COURANT BEHOORT EEN BIJVOEGSEL,
Middelburg 30 Januari.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paaseh- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.SO.
bevattende: Staten-generaalvervolg Buitenland en
vervolg Advertentiën.
In ons nommer van 27 dezer wezen wijterwijl wij
melding maakten van de inlichting door Het Vaderland
gegeven omtrent de samentrekking van Duitsche troe
pen op onze grenzen in 1866 of 1870, reeds op de
noodzakelijkheid om bij deze polemiek (oneindig beter
hadden wij het gevonden zoo zij in 't geheel niet ge
voerd ware!) vooral de datums te preciseeren. Bij ge
breke daarvan voorzagen wij een eindeloos dispuut,
dat de wonden van 186668 in ons eigen land noode-
loos. zou openscheuren en Nederland tegenover het
buitenland zeker geen goéd zou doen.
Wij hébben de treurige zelfvoldoening dat wij juist
gezien hebben. De oud-minister van buitenlandsche
zakengraaf van Zuylen van Nyevelttreedt in het
Utrechtsch Dagblad op om de toelichtingen van Het
Vaderland aan te vullen juist ten aanzien der punten
welke wij voorzien hadden dat aanvulling behoefden.
Duitsche troepen warén werkèlijk op onze grenzen gecon
centreerd, schrijft de graaf, in het jaar 1866, maar het was
„tijdens het uitbreken van den oorlog tusschen Brui
sen én Oostenrijk," (18 Juni 1866) en wel, gelijk de
Pruisische regeering verklaarde, „tot bewaking dei-
grenzen tegen verdacht vee." De houding van den
Nederlandschen minister van buitenlandsche zaken in
de Luxemburgsche quaestie kon tot die troepen-con
centratie geen aanleiding gegeven hebben „omdat er
toen voor Nederland geen Luxemburgsche quaestie be
stond." Wel onderhandelden Pruisen en Frankrijk des
tijds reeds over deze landen-versehacheringgelijk blijkt
uit het ontwerp-tractaatdoor den Franschen gezant
Benedetti in Augustus 1866 aan den Pruisischen minis
ter van buitenlandsche zaken overhandigd. Doch „de
Luxemburgsche quaestie begon voor Nederland eerst
in het begin van 1867."
Men ziet hoe alles hier, in dit jaar 1866 waarin
zooveel gebeurd isop de datums aankomt. Zoo iemand,
dan moet echter graaf van Zuylen weten op welk tijd
stip de Nederlandsche regeering begonnen is zich te
mengen in onderhandelingen over den verkoop van een
bevriend vreemd land, dat niet verkocht wilde wezen.
Mocht men nu toch eindelijk in den Haag zoo wijs
wezen van deze quaestie te laten rusten! De oud
minister herinnert nu reeds weder aan de ontwerp-be-
sluiten om twee militie-contingenten op te roepen, die het
ministerie-Heemskerk bij zijn optroden den len Juni 1866
gereed vond liggen. Antwoordt de tegenpartij daar
weder op dan krijgen wij de oude argumenten over
deze zaak gewisseldmet de twee half-officieele brie
ven, door den heer Geertsema bij die gelegenheid te
berde gebracht en de discussie over het al of niet ge
wettigde, voor een minister, om diplomatieke stukken
achter te houden, weder terug
De politieke toestand van Nederland levert waarlijk
op het «ogenblik stof genoeg op om bij de stembus
van Juni de veeten van jaren geleden niet weder
op te halen. De graaf van Zuylen schijnt dit ook te
gevoelen en gebruikt zijne inlichting omtrent de troepen
concentratie in 1865 slechts als een soort van aanloop
om de'e buitenlandsche politiek te omschrijven, welke ons
land naar zijne meening thans te volgen heeft.
„De buitenlandsche staatkunde schrijft de oud
minister wordt beheerscht door de vraag: vóór of
tegen Rome." Ons vaderlandsch belang brengt wel
mede dat wij in dien strijd onzijdig blijvenmaarbe
halve dat het voor ieder getrouw katholiek moeilijk
is om zich neutraal te houden, is de offervaardigheid
der Nederlandsche katholiekenzoowel in manschappen
als in geld, voor de handhaving van het wereldlijk
gezag des pausen genoeg in het buitenland bekend,
om ons land gevaar te doen loopen van door de tegen
partij als vijandig beschouwd te worden. Daarom acht
de heer van Zuylen bet noodig dat onze staatkunde
aan de buitenlandsche regeeringen een waarborg ople
vert voor onze onaf hankelijkheid van ultramontaansehen
invloed. „Verklaringen en protestatiën zullen in deze
niets baten. Zoodra het vermoeden ontstaat dat
(ons) eigenbelang met de onzijdigheid in strijd is en
datzij het dan ook heimelijkeene der partijen begun
stigd wordtis het een herschenschim de eerbiediging
onzer onzijdigheid te verwachten."
De slotsom der beschouwingen van den heer van
Zuylen is dat Nederland, „afgescheiden Van alle andere
overwegingen van binnenlandsche politiek, de oude
historische Nederlandsche buitenlandsche staatkunde,
die steeds zoo roemrijk door het huis van Oranje is
voorgestaan, moet blijven volgen."
Of de heer van der Does de Willeboisonze tegen
woordige minister van buitenlandsche zaken, die zelf
katholiek isveel aan dezen tamelij k onbestemden raad
van den oud collega hebben zalmcenen wij te moeten
betwijfelen. Maar zeker zal de heer Heemskerk op
onaangename wijze uit zijne „conciliante" droomen
worden opgeschrikt, nu hij zich door een der mede-
aanzittenden in de tafelronde van 1866 hoort oproepen
om tegen Rome partij te kiezen. Het is toch niet
alleen de buitenlandsche staatkunde welke het karakter
eener regeering uitdrukten voor ons land in het
bijzonder is dat gedeelte der politiek in gewone omstan
digheden zelfs van geen overwegend belang.
Wij vinden dan Ook in den brief van graaf van
Zuylen meer blijken van teleurgestelde politieke eerzucht
dan van partijbeleid of vaderlandsliefde. Ware het
niet, naar onze stellige overtuiging, in strijd zoowel
met het belang van Nederland als met dat van de liberale
partij, om het thans zitting lieHbende ministerie op dit
oogenblik te verzwakken, wij zouden in het artikel
van den oud-minister van buitenlandsche zaken, daartoe
een in vele opzichten voortreffelijk wapen vinden.
De Staats-courant van heden bevat de wetten van
den 16p" en 18en dezerhoudende vaststelling van de
hoofdstukken VIII en XI der staatsbegrooting voor het
dienstjaar 1875.
De arrondissements-rechtbank te Rotterdam heeft
voor de vacature van rechter in dat college de vol
gende voordracht opgemaakt: 1°. mr. L. II. de Sitter,
rechter te Sneek; 2°. mr. P. A. J. Bouvin, kanton
rechter te Zierikzee; 3°. m'. W. H. 's Jacob, rechter-
plaatsvervanger te Rotterdam.
Teneinde niet gebrouilleerd te raken met de dames,
dat in den tegenwoordigen tijd voor eene courant niet
zonder gevaar is, stellen wij er prijs op te verklaren
dat het de schuld van onze zetters is dat wij gisteren,
j in onze opmerking naar aanleiding der circulaire van
den minister van financiën betreffende de vervulling
van mindere betrekkingen bij de posterijen, gesproken
hebben van „het sociale waagstuk van den arbeid
der vrouwen". Onze bedoeling was natuurlijkhet
sociale vraagstuk. .j
Volgens de Luxemburgsche bladen is Z. K. H. prins
Hendrikdie zich thans in het groot hertogdom be
vindt, Maandag avond op een donkeren weg met zijn
rijtuig omvergevallen en in eene moddergracht terecht
gekomen. De koetsier viel van den bok, doch de prins
en zijn adjudant werden zonder ernstig letsel bekomen
te hebben, door voorbijgangers uit het rijtuig geholpen.
Op de algemeene vergadering der schippersvereeni-
ging Schuttevaerden 27ea dezer te Groningen ge-
1 houden, welke door ongeveer vijftig vertegenwoordigers
van afdeelingen werd bijgewoond, werd opnieuw be-
noemd tot lid van het hoofdbestuur de heer H. J. Domenie te
j Middelburg en tot nieuw lid verkozen de heer D. Kivits
te Amsterdam. Een voorstel van de afdeeling Zwart
sluis om den heer Schuttevaer, den oprichter der ver-
eeniging, niet weder in het bestuur te benoemen om
dat hij aanleiding zou gegeven hebben dat verscheidene
leden dier afdeeling voor hun lidmaatschap bedankt
hebbenwerd door de vergadering met verontwaardi
ging afgewezen. Bij een volgend besluit werd de be
zoldiging van den heer Schuttevaer als secretaris der
vereeniging van f 100 tot 150 verhoogd.
Omtrent de werkstaking te Almelo wordt, door den
verslaggever van het Handelsblad nader gemeld dat er
volstrekt geen ongeregeldheden plaats hebben en de
stad alleen wat stiller is dan anders. De wevers zijn
voornemens den strijd zoolang mogelijk voort te zetten
en willen daartoezoo noodigvan hunne patroons
het kapitaal der door deze beheerd wordende zieken
fondsen ten bedrage van ongeveer 6000 terugvorderen.
De verslaggever is stellig van oordeel dat de werklie
den in de geheele quaestie gelijk hebben; hij heeft
geen enkel onbevooroordeeld persoon gesproken, die
niet van gevoelen was dat de arbeiders recht hebben
op betaling van hun loon in Nederlandsch geld. De
commissaris des konings heeft met een vijftal werklie
den en een paar fabrikanten gesprokendoch kon niets
gedaan krijgen. De arbeiders zijnbij gemis van werk
lieden-vereenigingen met spaarkassen, en door het
daaruit voortvloeiend gebrek aan fondsen, buiten staat
den strijd lang voort te zetten, zonder aan groote
ellende ten prooi te geraken. „Ik wil nog de verzekering
gevenzoo besluit de verslaggever zijn bericht, dat een
weversfamilie te Almelo niet juist een prinsenleven leidt.
Man, vrouw en opeschoten kinderen werken hard, om
den niet zeer ruimen kost te verdienen, en zoodra de
bron van het loon ophoudt te vloeien, is spoedig aan
eten en drinken een einde. Ik vertrouw, dat de fabrikan
ten op deze onmogelijkheid van langen tegenstand niet
zullen speculeeren, maar van hun hooger standpunt,
dat ook meer plichten oplegt, het treffen eener bevre
digende schikking mogelijk zullen maken."
Aan de echtgenoote van den vice-admiraal O. A.
Uhlenbeek, laatst afgetreden kommandant der zee
macht in 0. I., thans te 's Gravenhage woonachtig,
is door eene commissie als blijk van erkentelijkheid
voor h t voortdurend toezenden van ververschingen aan
het blokkade-eskader voor Atchin, aangeboden een
prachtig gouden medaillon de brochevoorstellende een
gekroond anker, rustende op een opgaande zon. Het
medaillon draagt tot opschrift: „Door J. Van Gogh
en 50 officieren wordt het hierbïjgevoegd medaillon
aangeboden als een bewijs van erkentelijkheid voor
van haar ondervonden belangstelling gedurende de
blokkade van hot rijk van AtjëK" Op den blauw ge-
emailleerden rand staat gegraveerd: „Aan mevrouw
Uhlenbeek de officieren v. h. Blokkade-esk. 1873—1874."
De lijst, bevattende de namen der deelnemers,
vervaardigd door den luit. ter zee 1" kl. W. Steffens,
bestaat uit een fraaie teekeningvoorstellende de reede
van Atchin geëncadreerd door palmen en andere tropische
boomen en gewassen.
Benoemingen en besluiten.
ridderorden. Vergunning verleend aan Z'. M". gewe
zen buitengewonen gezant en gevolmachtigd minister
aan het hof van Z. M. den koning der Belgen, m'. J. W.
van Lansberge, benoemd gouverneur-generaal van Ne-
derlandsch-Indië, tot het aannemen der onderscheidings-
teeken van grootkruis der Leopoldsorde, hem door Z. M.
den koning der Belgen geschonken.
registratie. Eervol ontslag verleend, op verzoek,
aan J. P. Sprenger van Eyk, thans directeur van finan
ciën in Nederlandsch-Indieuit zijne betrekking van
inspecteur der registratie en domeinen bij het departe
ment van financiën in Nederland.
posterijen. Benoemd tot directeur van het postkan
toor te Zalt-Bommel, J. A. W. Verschoor, thans commies
der posterijen van de eerste klasse.
consulaten. Eervol ontslag verleend, op verzoek, aan
G. A. P. Brender a Brandis, als Nederlandsch consul
te Phernambuco.