F 14.
MIDDEL BI RGSCIIE
Zaterdag
1875.
COURANT.
16 Januari.
Middelburg 15 Januari.
.30
6.20
.41
6.45
38
8.16
8.50
50
9.8
28
10.8
3
10.29
18
10.36
30
10.45
7.25
8.32
8.51
9.20
7.—
7.50
8.10
8.30
Dit blad verschijnt dagelijks met nitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m.franco is f 3.50.
Het telegram uit Atchin van den 9en dezergiste
ren reeds gedeeltelijk door ons vermeldluidt volgens
de Staats-courant in zijn geheel als volgt:
„In Longbattah zijn den 31cn December negen verster
kingen en vier stukken geschut na hevigen tegenstand
genomen en eenige punten bezet. Aanbnze zijde sneuvelden
21 minderen en werden gewond: de majoor Romswinc-
kelde kapitein van Haaften en de luitenant van Ben-
nekom licht, de luitenant Roëll zwaar; voorts 61 min
deren. De vijand verloor 171 dooden. Onze convooien
werden nog dagelijks door den vijand verontrust. Den
4™ Januari is Zuid-Longbattah bezet. Den 2en Januari
is het eskader naar de Westkust vertrokken. Van den
20tn tot den 31tn December verbeterde de gezondheids
toestand aanmerkelijk; sedert was die iets minder
gunstig. Een deel van Pedir heeft zijne onderwerping
aangeboden."
Hieruit blijkt dat de operatiën, strekkende om de
onmiddelijke omgeving onzer vestiging van vijanden te
zuiveren en te onderwerpen, van onze zijde met kracht
worden hervat. Kampong Longbattah ligt aan de Oost
zijde van Kotta-Radja, aan de Atchin-rivierdie na
door den kraton gestroomd te zijn, haar loop eerst
eenigen tijd in Oostelijke, daarna in Zuidelijke richting
voortzet. Van Longbattah voert een weg langs de
rivier in 12 uren naar kampong Langoeponde hoofd
plaats der ons vijandige VII moekims. Nog 24 uren
verder vindt men Toenong, de verblijfplaats van Pang
lima Polim, onzen hardnekkigsteij vijand. De verove
ring van Longbattah kan dus cle eerste stap zijn op
den wellicht zeer langen weg, aan welks einde onze
troepen eenmaal den hoofdzetel van den tegenwoordigen
wederstand zullen vinden.
Ook het vertrek der oorlogschepen naar de Westkust
(ons telegram van gisteren was in dit opzicht niet zeer
duidelijk) schijnt op eene nauwere insluiting van het
vijandelijk gebied, door het bezoeken der reeds onder
worpen staten en het handhaven der onderwerping van
diegenen wier gezindheid nog twijfelachtig is, te wijzen.
Wijzijn het met de Nieuwe Goesche courant eens,
wanneer zij hare conservatieve zuster, de Nieuwe Zut-
fensche couranttegenspreekt ten aanzien der wensche-
lijklieid van het oprichten van vondelings-gestichten.
Evenwel niet omdat wij gelooven dat door die oprich
ting opnieuw voedsel gegeven zou worden aan de
„pliilanthropische zwakheid en ziekelijkheidwelke onze
eeuw kenmerkt", tot wier bestrijdingvolgens het
Goessche blad, eenige moed noodig is. Dat verwijt
van ziekelijke philanthropic ligt tegenwoordig bestorven
in den mond der zelfde lieden die onophoudelijk over
Christelijke barmhartigheid redeneeren en geen woorden
genoeg kunnen vinden om het materialisme en de ge
voelloosheid te brandmerken van allen, die zich zonen
onzer eeuw wenschen te toonen. Men spreekt op zal-
venden toon over de nuttige werking van een eind
touw op het verstokte lichaam van een matroos; men
zou wel gaarne de lijfstraffen en de kerkerholen van
voorheen weder ingevoerd zienalles omdat het kwaad,
onder den invloed der tegenwoordig heersehende „zieke
lijke philanthropic", zoo verschrikkelijk toeneemt. Maar
wanneer door staatkundige tegenstanders gewezen wordt
op den ongelukkigen toestand der kinderen in fabrie
ken, wanneer geëischt wordt dat knapen en meisjes,
die op school behooren, niet op het land te werk
gesteld zullen worden, dan heet het alweder „zie
kelijke philanthropie", die iets kwaads doet zien in de
gezonde, frissche landlucht, en die de kinderen, tot
geldWijk nadeel hunner ouders, op de schoolbanken wil
doen plaats nemen, waar ze. onder het opzicht van
„godsdienstlooze" onderwijzers, tot den verschrikkelijken
boom der kennis van lezen en schrijven zullen worden
toegelaten.
Wanneer wij tegen de vondelingsgestichten zijn, dan
is het omdat de statistiek en de staathuishoudkunde
(twee bij uitstek moderne wetenschappen) daarover
sinds lang uitspraak hebben gedaan. „Over weinig
zaken, zegt de hoogleeraar Vissering, is men
het zoo eens als hierover dat deze gestichten schadelijk
werken. Zij bevorderen de vermeerdering 4er onechte
geboorten en de sterftestatistiek heeft overal aange
wezen dat van de ongelukkige wezensdie zij opnemen,
slechts zeer weinige aan een ontij digen dood ont
snappen."
Deze philanthropische instellingen, welke eerst de
latere wetenschap en ervaring als „ziekelijk" deden
kennenhadden haar ontstaan te danken aan het
Christendom. Omtrent 787 vindt men het eerst van een
vondelingsgesticht te Milaan melding gemaakt; later
in de middeleeuwen werden zij overal in landen van
Germaanschen zoowel als van Latijnschen stam, opgericht.
Uit de eersten verdwenen zij toen men bespeurde dat
hare werking schadelijk was; in de zuidelijke landen
bleven zijonder den invloed der daar heersehende
grootere onzedelijkheid, in stand. In 1810 bedroeg
het aantal vondelingen in Frankrijk 55,700in 1818
97,900 en in 1833 133,000. Lodewijk XIV wilde de
vondelingen voor het leger gebruikenNapoleon I zond
hen naar de vloot, maar de ondervinding bewees dat
er slechts zelden goedegezonde sujetten uit hen op
groeiden; terwijl een aantal hunner in de gevangenis
sen en bedelaarsgestichten terecht kwamen. Door vele
Fransche schrijvers wordt dan ook op verbetering, niet
op afschaffing der gestichten aangedrongen. Zoo zegt
Droz o. a. in zijn Economie Politique: „Men trachte,
door de armoede te verminderendoor het verstand dei-
mindere klassen te ontwikkelen, door de zedelijkheid
te bevorderen, het aantal dézer ongelukkige schepsels
te doen afnemen. Maar dra een kind ter wereld
ismoet men het voor de gevarenwaardoor het van
alle zijden bedreigd wordt, beveiligen en zijn leven
trachten te verlengen. Het iszoo men wilvoor de
maatschappij en voor het kind zelf een ongeluk dat
het geboren isdoch het aan zijn lot over te laten zou
meer dan een ongeluk, het zou eene misdaad zijn."
Deze gevolgtrekking van den Franschen schrijver
wordt wederlegd door den rechtstreekschen invloed die
door de gestichten op de gezindheid der ouders uitge
oefend wordt, gelijk o. a. te Parijs is gebleken. Daar
had men, om het te vondeling leggen gemakkelijk te
makenzoogenaamde tours uitgedachttoestellen waarin
men het kind maar te leggen had, om het door een
onzichtbaar mechaniek in het binnenste van het gebouw
te zien verdwijnenwaar het dan aan de zorgen der lief
dadige zusters overgegeven werd. In het departement du
Nord werden, zoolang deze tours bestondenjaarlijks
ongeveer 700 kinderen te vondeling gelegd. Na de af
schaffing dezer toestellenin 1843, daalde dat getal plot
seling tot 500. Dezelfde uitwerking ondervond men van
den maatregel om de kinderen naar andere provinciën ter
verpleging te zenden. Toen dit laatste besluit tot uit
voering gebracht werd, werden zelfs kinderen, die
reeds in gestichten opgenomen waren, weder door de
ouders daaruit teruggehaald.
Het denkbeeld van de oprichting of de vermeerdering
der vondelingsgestichtendat minder nog uit verkeerde
philantropie voorspruit dan uit onbekendheid met de
werking dier gestichten, vindt derhalve volstrekt niet
„alle sympathie" bij de wetenschap van onze eeuw, en
de mate van moed die noodig is om tegen dat denk
beeld op te komen is zoo bijzonder groot niet. De
middelen tot vermindering van het aantal vondelingen
en kindermoorden, die door wetenschap en ervaring
worden aanbevolen al zal het dan ook wel altijd
onmogelijk wezen die misdaden uit onze maatschappij
te verbannen, zijn: verspreiding van kennis door
uitbreiding van het onderwijs, bevordering der zede
lijkheid door verbetering van den toestand der arbei
dende klassen, waardoor het gevoel van eigenwaarde
en de zorg voor de opvoeding der kinderen bij dezen
aangewakkerd zullen worden. Ofschoon wellicht in
een anderen zin dan de Nieuwe Goessche courant mee-
nen wij dat zulke beginselen passen in eene „in waar
heid Christelijke maatschappij" en door „ware Christe
nen" met overtuiging beleden kunnen worden.
"Woensdag had in het lokaal van het park te Amster
dam de plechtigheid plaats der uitreiking van een gou
den beker aan generaal van Swieten, als een blijk
van hulde en erkentelijkheid geschonken door 350
landgenooten. Onder de 85 aanwezige gasten bevonden
zich de president der tweede kamer, de voorzitter der
Nederlandsche bankde oud-ministers van Bosse en de
Vries, generaal Smits, eenige leden der tweede kamer
enz. Op de toespraak van den heer Gleichman, die den be
kér overhandigdeantwoordde generaal van Swieten met
de betuiging dat hij dankbaar was voor de hem door het
geschenk geschonken overtuiging, dat hij in de oogen
der gevers zijn plicht gedaan heeft. Hij vertrouwde
dat de oud-Hollandsche hardnekkigheid tegen die der
vijanden zal opwegen en wees op de teekenen, welke
doen hopen dat de oorlog ten einde spoedt. Aan den
feestdisch zeide de geneneraal nog dat de sympathie,
hem bij deze gelegenheid getoond, balsem giet in de
wonde hem toegebracht door sommigen, die zeggen dat
hij de belangen van het land niet goed heeft behartigd.
Ook toonde hij aan waarom de te Padang achtergeble
vene brigade niet vroeger opgeroepen is. De troepen
moesten overgevoerd worden met "schepen waarop de
cholera geheerscht had, en die dus eerst ontsmet moes
ten worden.
Ook de heer van Braam Houckgeest, kapitein der
mariniers, voerde over dit laatste punt het woord en
verdedigde in dit opzicht de handelingen van den
opperbevelhebber. De generaal-mojoor Smits sprak
zijne overtuiging uit dat van Swieten niet anders had
mogen handelenhij die zoovele expeditiën medemaakte
met of onder van Swieten, naar Bali, Boni, Timor,
Borneo's Oost- en Zuidkust, stelde een dronk in op
de gezondheid van den generaal.
Het geschenk den Heer van Swieten aangeboden,
bestaat uit een gepolijst gouden vaas met ornamenten
in mat goud. Aan de eene zijde prijkt het wapen van
van Swieten, aan de andere zijde het rijkswapen. Op
het deksel staat de Nederlandsche maagd met de banier
in de hand. Het breede gedeelte van het deksel draagt
in prachtige letters het opschrift Atsjin, en de jaar
tallen 1873 en 1874 aan de overzijde. Daartusschen
zijn de twee helften van den bekenden Latijnschen dicht
regel aangebracht:
Parcere subiegtis dehellare superbos.
(„De onderworpenen sparen, de hoovaardigen verslaan.")
De vaas staat op een palissanderhouten voet met
goudengeornamenteerde leeuwenklauwen. Bij dit
prachtig geschenkvervaardigd in de fabriek der hee-
ren A. Bonebakker en Zoon te Amsterdamis gevoegd
een album met goud gemonteerd en met fluweelen
band, prijkende met het monogram van den luitenant-
generaal. Vóór de namen der schenkers is de volgende
opdracht geplaatst: Aan zijne exc. J. van Swieten,
luitenant-generaaladjudant in buitengewonen dienst van
Z. M. den koning, staatsraad in buitengewonen dienst,
grootkruis der militaire Willemsorde, ridder der orde
van den Nederlandschen leeuwmilitair opperbevelheb
ber tevens civiel rogeerings-eommissaris van de tweede
expeditie tegen Atchin, den wakkeren grijsaard, die
gereed was toen het vaderland hem riepden moedigen
krijgsman, den beleid vollen legerbevelhebberdentrou
wen dienaar van den staat, den overwinnaar van
Atchins kraton wordt dit blijk van hulde eerbiedig
opgedragen door zijne dankbare medeburgers. 13 Ja
nuari 1875."
Het meesterlijk pennewerk is van de hand van den
heer Antonie Grevenstuk.
Gedurende het diner werd het volgende telegram
afgezonden aan kolonel Pel te Atchin.
„Op feestmaal ter eere generaal van Swieten, heil
dronk gebracht aan u, benevens land en zeemacht
Atchin.
„Gleichman voorzitter."
Uit de Amsterdamsche bladen zien wij met genoegen
dat door den burgemeester van Middelburg aan de
gasten, aanzittende aan het diner ter eere van gene
raal van Swietenis afgezonden het volgend telegram
„De Zeeuwen verzoeken u hun hulde te brengen aan