Parijsche brieven, voorzitter, en de heeren J. C. Ockers, W. de Kruijff, J. P. Laemoes en J. B. de Groof, leden; f de commissie, bedoeld in de laatste zinsnede van art. 4 der verordening op de invordering van den hoof- delijken omslagde heeren J. C. OckersW. de Kruijff n mr. P. J. Callenfels. Daar op de scholen voor meer uitgebreid lager onder- wijs nog geen gelegenheid bestaat om (gelijk op de scholen voor lager en middelbaar onderwijs) kosteloos onderwijs aan onvermogenden te geven, en daar dezer dagen een huisvader plotseling is overleden wiens doch ter op de school voor meer uitgebreid lager onderwijs voor meisjes opleiding ontvangt, doch nu die school zou moeten verlaten omdat hare moeder na den dood van haren echtgenoot de kosten niet meer betalen kan, stelt de voorzitter thans namens burgemeester e« wet houders voor te besluitendat bij bijzondere omstandig heden ter beoordeeling van het dagelijkscb bestuurge legenheid zal kunnen gegeven worden tot het geven van gratis onderwijs op de scholen voor meer uitge breid lager onderwijs, zoowel voor jongens als meisjes. De heer Schraver verblijdde zich over dit voorstel, doch wilde tevens bepalendat ook de schoolboeken enz. gratis zullen kunnen verstrekt wordenhetgeen, vol gens een nadere inlichting van den voorzitter ook de bedoeling is. De heer J. G. Hector acht het voor burgemeester en wethouders zeer moeilijk te beoordeelen wie vermo gend of onvermogend is. De voorzitter is van een tegenovergesteld gevoelen, daar die beoordeeling op andere scholen ook nooit moeilijkheden heeft opgeleverd. De raad heeft zich buitendien daarmede niet in te latenmaar alleen over het principe te beslissen. De heer Verkuijl Quakkelaar wilde het voorstel om advies naar de schoolcommissie verzendendoch de heer J. I. P. Hector achtte dit onnoodig, daar het geen zaak betreft waarbij het onderwijs zelf betrokken is. Volgens den heer Pot is het voorstel te onbepaald en zal door de aanneming daarvan een wijde deur voor misbruiken en moeilijkheden worden opengezet. Strekte hét voorstel alleen ten bate van hen die bepaald voor eenig vak van onderwijs worden opgeleid, dan zou hij er voor zijn, maar nu niet. De heer van Uije Pieterse beval de aanneming van het voorstel ten zeerste aan en deelde het bezwaar van zijn collega den heer J. G. Hector in geenen deele. De heer Schraver gelooft niet dat burgemeester en wethouders bij aanneming van het voorstel met koste loos onderwijs te vrijgevig zullen zijn. Bovendien wijst hij op art. 37 der wet op het middebaar onderwijs, en dringt ten slotte met warmte aan op de aanneming van het voorsteldaar onderwijs het fundament der beschaving is en mitsdien op alle mogelijke wijzen be vorderd behoort te worden. De heer J. G. Hector bleef volharden in zijn gevoe len omtrent het moeilijke der bepaling wie al of niet onvermogend is tot betaling van het schoolgeld hij zou daarom vaste regels willen stellenen ten anderen ook eene categorie voor gedeeltelijke vrijstelling van schoolgeld willen maken. De heer Verkuijl Quakkelaar wilde de beslissing aan houden. Op dit oogenblik zou hij verplicht zijn tegen te stemmen of zich buiten stemming te houden. De heer tot herhaaldedat hij zeer voor het begin sel van het voorstel als uitzondering ismits een getal leerlingen bepaald worde dat gratis onderwezen zal kunnen wordendaar hij anders misbruiken vreest. De heer J. I. P. Hector bestrijdt den heer Pot, daar het bepalen van het aantal vrijstellingen zou zijn een privilege in zake belastingenhetwelk bij de wet ver boden is. Alle onvermogenden behooren vrijgesteld te worden van schoolgeld. De heer Ockers zal tegen het voorstel stemmen om dat hij het oogenblik voor de aanneming thans onge schikt achtterwijl de financiën der gemeente niet meer mogen bezwaard worden. Wanneer zich zooals nu, een enkel geval voordoet kan men een beroep op de liefda digheid doen. Op voorstel van den voorzitter wordt de beslissing over het voorstel tot een volgende vergadering aange houden. De voorzitter zal echter zorgen dat het be doelde meisje inmiddels de school nog niet behoeft te verlaten, al moest hij zelf de kosten van haar onderwijs betalen. De zitting wordt gesloten. Parijs 3 Januari. „Wanneer verwachten wij Lulu?" „Dat weet ik nog niet. Evenwel „Nu, wat wilt gij zeggen?" „Indien hij komen moet, dan is het over Calais en ik ken lieden, die hem met open armen ontvangen zullen." Het is nog geen uur geleden dat ik, bijna ondanks f J mijzelvendit gesprekdat met .luider stem gehouden werd, in het Café Heider ho^'de voeren. De beide sprekers waren officieren ii» uniform. Zij vervolgden hun onderhoud, maar j*6t gesmoorde stem, doch ik had niet den minsten lust om hun ontboezemingen verder aan te hoorer of om hen te bespieden. Wanneer ik u dit gesprek meedeel, is het ook alleen om dat het over iets loopt, dat a*> het ware in de lucht hangt. Twintig maal op een dag hoort men in dien geest sprekenop alle openbare plaatsen zoowel als in besloten gezelschappen en zei® te Versailles in de „Salie des pas perdus" van de Rationale vergadering. Een aantal personen, zoo vel zij die monarchaal gezind zijn als die tot het kei zerrijk overhellen, komen er rond voor uit dat zij Spanje benijden en gaarne zouden zien dat Frankrijk het voorbeeld volgde, dat aan gene zijde der Pyreneën gegeven wordt. De vijanden der republiek laten zich door hunne partijzucht zoodanig verblinden dat zij alle gevoel van zedelijkheid verliezen. Of moeten wij het betreu ren dat tot dusverre niemand den misdadigen moed heeft bezeten om een tweeden 18''11 Brumaire te ondernemen Waren het alleen de Bonapartistische bladen die in dien geest spraken, ik zou er mij niet over verwonderen en er niet eens mijne verontwaardi ging door laten opwekken. Dezen zouden alleen het werk doen waarvoor men hen betaalt. Maar dat het hoofdorgaan der Orleanisten, het Journal de Paris, in denzelfden geest durft schrijven, ziedaar iets wat alle perken te buiten gaat en alleen te verklaren is door een zoo ingekankerden haat en eene zoo groote mate van beginselloosheid, dat ik het als een allertreurigst teeken voor de toekomst van Frankrijk moet beschouwen. Voorwaar, de legitimisten, de ultramontanende Orleanisten, de Bonapartistenallen in een woord die tot de partij der reactie behooren hebben alles vergeten en niets geleerd! Door met alle geweld de republiek te voorkomendoor naar het schijnt een wonder uit den hemel te verwachten, terwijl zij weten dat de meerder heid des lands tegen hen is, doen zij al wat in hun vermogen ligt om den een of anderen niets ontzienden gelukzoeker aan te moedigen zijne kans te wagen. Er is maar éen ding dat ons tot dusverre behouden heeft, dat is de geest die in het leger zelf heerscht. Het prétorianisme is nog niet, zooals in Spanje, bij onze soldaten tot in merg en been doorgedrongen en tot een staat van blijvende macht geworden. Waren de heeren de Broglie en de Fourtou ministers van oorlog geweest in plaats van den generaal de Cissey, ware het hun mogelijk geweest om de-hoogste waardigheden in het krijgswezen in handen van Bonapartisten te brengen, zooals zij in de ambtenaarsbetrekkingen reeds gedaan hebben dan was het lot van Frankrijk reeds beslist en het tijdvak der pronmciamentös reeds geopend. Wat echter nog niet geschied is kan iederen dag gebeuren. Het gevaar is dreigend en wordt door de helderste koppen onder de Orleanisten, dat is namelijk in het rechter-centrumwel ingezien. Op zulke oogen- blikken zijn zij geneigd met het linker-centrum en de linkerzijde in schikking te treden teneinde den eenigen dam te helpen opwerpen, die in staat is de overstroo ming van het Bonapartisme tegen te houden, namelijk de conservatieve republiek. Een oogenblik later komt echter hun aangeboren afkeer van dien regeeringsvorm weder boven en dan maken zij, na de enkele schrede voorwaarts, die zij gedaan hebben, er met overhaasting weder twee, terug op gevaar van in den gapenden afgrond van het Bonapartisme te storten. Wat ik u hier vertel is de ware geschiedenis der drie samenkomsten, welke onder voorzitterschap van den maarschalk de Mac-Mahon in het Elysée gehouden zijn. Zij hebben geen ander gevolg gehad dan dat de machteloosheid der verschillende partijen van de rech terzijde, om iets hoegenaamd tot stand te brengen, er door in het volle licht is getreden. Het eenige wat zij tot stand brengen is de volslagen verlamming van de pogingen der mannen van de linkerzijde, die te ver geefs moeite doen om hunne tegenstanders over te halen, tot redding van het benarde vaderlandeenpariglijk de handen uit de mouwen te steken. ettjplumft. EEN EN ANDER OVER SPOORWEG-CONCESSIÈN. Wat schijnt de tijd nu ver af, toen de Quarterly Keview, als men er over sprak om tusscher. Londen en Woolwich een spoorweg te leggen, waarop personen en goederen door middel van stoom, met een snelheid van 15 Engelsehe mijlen per uur zoude" vervoerd wor den schreef„Wij zouden ons even .goed kunnen voor stellen, dat men aan het publiek van Woolwich in vollen ernst het voorstel deed, oin zich op congrevische vuurpijlen naar Londen te laten afsteken!" En toch is het nog zoo kort geleden. Maar ons schijnt de tijd daarom zoo verre, omdat men zich zoo spoedig aan het gemakkelijke vervoer met de spoor wegen gewend heeft, en7zoo spoedig de trekschuiten en diligences met al hun gebreken heeft kunnen ver geten. Nu het gemak en het groote voordeel der spoorwegen zich zoo nadrukkelijk hebben doen kennen is het geen wonder dat men er overal op aandringt om dat ver voermiddel te verkrijgen. Niemand onzer, die niet van tijd tot tijd het prospectus eener spoorwegleening onder de oogen krijgt; ook weet nagenoeg ieder courantenlezer een lijstje te geven van de in ons land gevraagde concessiën. Ieder, zelfs de minst ingewijde, oppert plannen tot aanleg van spoorwegen, rijgt met dien ijzeren draad dorpen en steden aan elkander vast, bouwt bruggen en tunnelsen zegt die weg moest er komendie zou goed, rentabel zijn. Hij vraagt zich echter de moeilijkheden niet af, die er aan verbonden zijn om het tracé te ontwerpen van een spoorweg, die levensvatbaarheid zal bezitten, en toch is dit lang geen gemakkelijke taak. De richting toch van den weg oefent den meesten invloed uit op de ontvangsten. Trekt men het tracé door rijk bevolkte strekendan kan 1 men zich wel van een druk verkeer verzekerd houdenmaar de onteigeningskosten van de fraaie tuinenhet schoone weiland of van de rijke bouwgron den zullen een ontzaglijk kapitaal bedragen. Het kapitaal voor den aanleg benoodigd moet dan in ver houding staan tot de vermoedelijke opbrengst. Een goede zaak kan voor langen tijd bedorven worden, wanneer de kosten van aanleg de redelijke grenzen heb ben overschreden, of indien over het aanleg-kapitaal met te kwistige hand is beschikt. Moet een aan te leggen spoorweg aan een anderen aansluiten of kan men gegronde hoop koesteren dat hij weldra door' een anderen verbonden zal wordenrekent men derhalve op transito-verkeer, dan moet de ontwor pen weg niet alleen op het oogenblik de kortste zijn, maar er moet ook geen mogelijkheid bestaan een korteren aan te leggen, opdat door concurrentie de kapitalen niet geheel onvruchtbaar worden. Wordt de spoorweg zooveel mogelijk door heide en woesten grond aangelegd, dan zullen wel is waar de ont eigeningskosten niet veel bedragenmaar dikwijls zal de goedkoope aanleg nog blijken duur te zijn, omdat men dan op niet veel hulpbronnen kan rekenen, zoodat dikwijls de treinen uit halfledige wagens zullen bestaan. Wanneer men op lokaal-verkeer rekent, dan moet men nauwkeurig bekend zijn met de hulpbronnen van den handel, den landbouw en de nijverheid der streek die den weg doorsnijdt, men moet nagaan of het ver keer zich niet in éene richting beweegt, want is dat het geval dan mag men vooral niet uit het oog ver liezen dat de locomotieven dagelijks het materieel ledig moeten terug sleepen. Eekent men op het vervoer van producten van den bodem of van vee, dan dient men in het oog te houden dat dit verkeer slechts op enkele tijdstippen zal plaats hebben, dat men om aan de behoeften van het vervoer te kunnen voldoen op zeker tijdstip veel materieel be schikbaar moet hebben, dat dan den overigen tijd van het jaar renteloos staat en dan dikwijls nog meer lijdt dan door regelmatig gebruik. Dit alles en nog veel meer eischt zeer ernstige over weging. Over het algemeen heeft men bij den aanleg der spoorwegen te weinig practische staathuishoudkundigen geraadpleegd, want behalve dat men weten moet in welke richting de spoorweg soms moet loopen om kost bare werken te kunnen vermijden, moet men ook op de hoogte zijn hoeveel reizigers in iedere stad, langs welke de spoorweg zal komen, in den loop van een jaar aan gekomen en vertrokken zijn, om daaruit te kunnen opmaken tot welk cijfer dit aantal vermoedelijk rijzen zal wanneer die stad een spoorweg zal hebben. Heeft het gewest fabrieken, dan is het noodig den aard en de grondstoffen te kennen die de fabrieken noodig hebbenzoowel als de hoeveelheid, den aard en de bestemmingsplaatsen der fabrikaten. Ook de plaatsing der stations eischt ijverige studie: zijn ze gelegen buiten het centrum van het verkeer dan zullen ze den spoorweg beletten tegen den water weg te concurreeren. 't Is hier niet zoo als in Amerikadaar legt men eerst spoorwegen aan en later richt zich de bebouwing van den grond en de handel naar dezenwaardoor tusschen beiden een vast verband ontstaat. Hier te lande moeten de spoorwegen zich richten naai de behoeften van den handel, de nijverheid enz., en alléén wanneer daarop bij den aanleg gelet wordt kan de spoorweg winstgevend zijn. S. H. i Te der winte terdai GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS TE MIDDELBURG.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1875 | | pagina 6