MIDDELBURGSCHE
Dinsdag
COURANT.
6 Januari.
1°. 4
1875.
Prijzen van Effecten.
BLIKKEN OM ONS HEEN.
BIJ DEZE C0UR4NT BEHOORT EEN BIJVOEGSEL,
De aandacht van het. publiek wordt ge
vestigd op de uitbreidingaan onze rubriek
Handelsberichten gegeven. Werden
reeds sedert eenige maanden ook de prijzen
der coupons van denzelfdennevens die
van den vorigen dag vermeldmet den aan
vang van het jaar 1875 is de effecten-lijst met
bijna de helft vermeerderd. De bijgevoegde
fondsen zijn die, welke volgens de opgaven
van deskundigen het meest onder onze le
zers verspreid zijn, zoodat wij vertrouwen
hiermede in eene bepaalde behoefte te voor
zien. De Redactie.
Middelburg 4 Januari,
ui.
ïes-
v'an
oor
irs,
Iet
^en
het
ien
?ne
;e.
an-
Len
7;
u.)
8.
el-
20
45
16
50
45
O
O
O
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2™ Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m.., franco is 8.50.
bevattendeBurgerlijke standverslag van den gemeen
teraad van Ylissingen; Parijsche briefmengelwerk.
Hetgeen binnen Nederland voorvalt is reeds se
dert een tal van jaren aan weinig afwisseling
onderhevig. Wij leven in vrede met het buitenland,
althans voor zooveel Europa betreften onze eigen
zaken worden bestuurd door bewindsliedendie zich
altijd in een der drie volgende pliasen bevinden:
of zij zijn sedert kort opgetreden en bereiden hun
plannen voor, óf zij zijn bezig, door het aanbieden
van plannen die geen bijval vinden zich zeiven te
verslijten, óf eindelijk, zij leven in het vooruitzicht
van niet lang meer aan het bestuur te blijven en
vormen dus geen plannen meer. In 1874 hebben
wij de eerste en de laatste dezer pbasen, in om
gekeerde volgordebeleefd. Het liberale ministerie
was reeds in het begin van het jaar moegestreden.
Het bad nog een paar plannetjes, waarmede bet
voor den dag wilde komen: de wet tot hervorming
van ons muntstelseldie den 2en Maartdoor de
verwerping van haar hoofdbeginselhet gehalte
van den goudguldenin rook opgingen de wet
tot verlaging van den census, die een paar maan
den later, na zich in allerlei bochten gewrongen te
hebben, in het Bijblad tot scheurpapier werd ge
maakt. Toen was deze regeering den geheelen
kring van hetgeen zij kon voorstellen rond ge
weest, zonder iets tot stand te brengen; zij had
zich afgewerkt; haar bleef op lietoogenblik niets
meer te zeggen over. Zij had kunnen aanblijven
in de hoop op beter tijden en inmiddels den tijd
besteden aan het maken van kleineonscha
delijke nuttigheden. Zij verkoos dat echter niet,
en daar niemand de macht bezit om eene re
geering tot zelfverloochening te dwingen, trad zij,
na op de feesten van den 12en Mei nog vervuld te
hebben wat men in de theaterwereld een utiliteits-
rol pleegt te noemen, voorgoed van het staatstoo-
neel af.
Wie in hare plaats verschijnen moest wist niemand
te zeggen. Onder de staatslieden in de 2e kamer
was er niet éen, van wien men kon aannemen dat
hij eene voldoende meerderheid vinden zou om iets
uit te voeren. Over de voornaamste aspiranten
daar huiten hadden de kiezers juist kort te voren
uitspraak gedaan. De hoofdman der tegenoverge
stelde richting, de heer Heemskerk, had den 7™
Januari te Gouda 392 stemmen op zich vereenigd,
met van Goltstein, zijn adjudant,'tot concurrent, die
er 196 verkreeg, terwijl de liberale candidaat 957,
de anti-revolutionaire 767 stemmen op zich zag
uitbrengen. Een maand later onderwierp een ander
hoofdpersoon derzelfde richting, de heer van der
Heim, zich in dit zelfde kiesdistrict aan de uit
spraak der stembus. De liberale candidaat kwam
in herstemming met 985, de anti-revolutionair met
911 stemmen, alleen de conservatief werd dadelijk
met 686 stemmen uit den strijd verwijderd. In Juli
won de heer van Goltstein het eindelijk te Amers
foort met 1283 stemmendoch de overwinning werd
na heftigen strijd behaald op éen anti-revolutionair,
die als bondgenoot in den kamp tegen het „radi
calisme" beschouwd werd!
Toch geschiedde hetgeen men het minst verwach
ten kon. De verslagen ridders, Heemskerk, van
der Heim en van Goltstein, droegen den prijs in
het toumooi weg en, als wilde het huiten staande
publiek nog eens doen zien dat het met die prijs-
uitdeeling niets te maken wilde hebben, werd kor
ten tijd daarna het hoofd van het afgetreden bewind,
de heer Fransen van de Putte,, in eerste en tweede
kamer te gelijk ter volksvertegenwoordiging afge
vaardigd.
Nimmer vond eene verandering van regeerings-
heginselen plaats met meer traagheidonder meer
algemeene lusteloosheid. Den 22™ Juni diende het
ministerie-van de Putte zijn ontslag ineene maand
later bijna, den 18™ Juli, werd aan den heer
Heemskerk de samenstelling van een nieuw bewind
opgedragenweder zes weken laterden 28™ Augus
tus verschenen eindelijk de namen der nieuwe
ministers in het Staatsblad. Zoo lang bleef men
in 't onzekeredat de begrooting voor het jaar,
dat wij ingetreden zijnbewerkt werd door minis
ters die zeker waren haar niet te zullen uitvoeren
en verdedigd door anderen, die slechts weinige
uren (de tijdsbepaling is van den nieuwen minister
van financiën) hadden omteneinde toch eenig
teeken hunner medewerking er in neder te leggen,
hier en daar een paar posten te schrappen.
Dien loop van zaken en dec toestanddie er uit
geboren is, achten wij zoo weinig opwekkend dat
het onsook nu wederaan moed ontbreekt om er
veel over te zeggen. Anderen hebben er niet zoo
over gedacht. De tweede kamer in het bijzonder,
heeft weder eenige honderde bladzijden in het
Bijblad gevuld met beschouwingen over de begroo
ting, waar men ten minste een half dozijn volledige
regeeringsprogramma 's uit zou kunnen samenstellen.
Bijna zou men zeggen dat die ruime woordenvlöed
reeds het zijne gedaan heeft om de regeerkracht
der pas opgetreden ministers te verzwakken. De
minister van koloniën sprak op den laatsten dag van
het langdurig debat in melancolieke bewoordingen
van de „doodsklok, die, juist op het oogenblik dat
een minister met het uitgebreide personeel van zijn
departement bekend begint te worden, aan het
korte ministerieele leven gewoonlijk een einde maakt."
De heer van der Heim, omstreeks middernacht
van de laatste avondzitting eenige financieele regee-
ringsstelsels behandelendedie hem bij de wet
op de middelen alweder waren aanbevolen, vroeg
aan de kamer, in eene rede waarin de woorden
„verloren illusiën" herhaaldelijk voorkwamen, „een
weinig tijd, teneinde zich wat meer van de financiën
des lands en de gewone administratie op de hoogte
te stellen."
Wat ons betiVftwij hebben het ministerie-
Heemskerk zonder booge verwachtingen zien ver
schijnen en wat wij et, sedert zijne optreding van
gezien hebben, van hernemingenvan ontslagen,
of van andere regeeringsh&jdelingenis niet
geschikt om ons illusiën te schaken. Wij blijven
wachten, doch gelooven niet dat dw.e stuurlieden
in staat zijn om_ het gestrande schip van staat een
weinig verder te doen stevenen.
Intusschen blijven wij aan het andere einde dei-
wereld, in ons koloniale rijk, in oorlog gev.Tè-ejd
met een krijgshaftig volk, dat zijn onafhankelijkheb,
verdedigt met een volharding die ons, de naneven
der Nederlanders van den tachtigjarigen oorlog,
ondanks onszelven bewondering afperst. De tijdingen,
in het begin des jaars gunstig, werden later hoe
langer hoe onrustwekkender. Wij hebben vasten
voet in Atcliin, maar moeten dien dag aan dag,
tot op een geweerschot afstands buiten de wallen
onzer vestiging, verdedigen. Laat de vijand ons
met rust, dan komen ziekten, op den moeras-
sigendoor bloed en lijken verpesten bodemde
gelederen onzer troepen dunnen. Wij kunnen onze
verovering niet meer opgeven, maar haar te be
houden schijnt even noodlottig voor ons te worden
als eene tweede nederlaag ons ware geweest. Een
derde expeditie, men moge er nu dien naam
aan geven of nietschijnt voorbereid te worden
en onvermijdelijk te zijn. Tot nog toe heeft deze
ongelukkige oorlog aan niemand, die er aan deel
genomen heeft, eer of voordeel, aan velen hunner
schade en schande gebracht. Reden genoeg om ook
in dit opzicht het jaar, dat aangevangen is, met
bezorgdheid in te treden.
Wat eindelijk te zeggen van onzen maatschap-
pelijken toestand Is het voldoendein herinnering-
te brengen dat het afgeloopen jaar zich kenmerkte
door een ruimen oogst, waardoor inde voornaamste
bronnen onzer welvaarthandel, landbouw en nijver
heid, weder een weinig meer levendigheid kwam
dan in de laatst voorgaande jaren? Is het vol
doende, leedwezen uit te spreken omdat nog altijd
de naweeën van vroeger jaren, de slechte specula
tiezucht, het koortsachtig verlangen om in een
oogenblik, door een zwaai van het rad der fortuin
rijk te worden, den eerlijken arbeid zoo dikwijls
verbanden of hem den weg moeilijk maakten Wie
met eenige aandacht de teekenen des tijds volgt,
weet dat het niet voldoende is. Hij weet dat in
de tweede helft der eeuw die wij beleven met altijd
wassende kracht eene stem, uit de diepste lagen
der maatschappij, naar hoven dringt: „Geef ons
meer welvaart! Meer licht'. Eene ruimere plaats
aan den maaltijd des levens!"
Wanneer men sommige beschouwingen leest, die
in den allerlaatsten tijd ook in ons land over dit
onderwerp geleverd worden, dan zou men somtijds
wanen dat de wereld geen verleden bezat en haar
geschiedenis geen lessen opleverde. Dan lijkt het
alsof men de maatschappij plotseling, a coup de
baguette, door het veranderen van eenige wetsarti
kelen, door het uitbreiden van sommige staatsbe-
voegdhedenzou kunnen hervormen naar een ideaal,
dat deze nieuwe hervormers zich droomen, waarin
alle menschen wel niet even gelukkig (men be--
weert dat niet te bedoelen), maar toch gelukkiger
dan thans zouden zijn. Wie voor dat altijd aan
wassen van den staat beducht is, wie de zelfstan
digheid van het individu boven alles stelt en,
terwijl hij voor geen enkele billijke en behoorlijk