Een moordaanslag tegen von Bismarck. Eene verkiezing- quaestie. êetijüinüêir. gandelahcrichtrn. gram v uit Berlijn verzekerd, dat alle regeeringen die zich op de conferentie te Brussel hadden doen verte genwoordigen zich bereid hadden verklaard om ook deel te nemen aan die te St. Petersburg. Tengevolge daarvan had de Russische regeering thans eene circulaire aan de buitenlandsche mogendheden gezonden met verzoek haar verlangen te willen kenbaar maken over het tijdstip waarop de conferentie in de hoofdstad der Rus sische monarchie zou worden bijeengeroepen. Onder de verschillende oorzaken die in den laatsten tijd voor de prikkelbaarheid van von Bismarck zijn vermeld is er eene die thans vooral wordt geëxploiteerd. Men beweert nl. dat een nieuwe moordaanslag tegen von Bismarck is ontdekt en dat de politie hem had verzocht niet meer uit te gaan zonder hare voorkennis, natuurlijk om hem te kunnen beschermen. De Nord- deutsche Allgemeine Zeitung deelt de nadere bijzonder heden omti/at dien aanslag medewaaruit blijkt dat hij reeds van ouden datum is. Volgens die mededee- lingen ontving in September 1873, toen door de ker kelijke vervolgingen in Dnitschland de gemoederen zeer waren geprikkeldeen aartsbisschop in Frankrijk een brief zonder vermelding van de plaats waar van hij afkomstig was, gcdagteelcend 9 September 1873, waarin de schrijver zich aanbood om „den ellen deling die Frankrijk aan den rand van den afgrond heeft gebracht en zich thans niet meer ontziet om de Christelijke kerk te vernietigen" te vermoorden. Bij wilde echter van den aartsbisschop vernemen of God hem zou vergeven en of de kerk hem de noodige mid delen zou willen verschaffen om nog vóór het einde van 1873 de doemwaardige loopbaan van het Duitsche monster, waarmede niemand anders als de rijkskanselier werd bedoeld, af te snijden. Voor dit zaakje vroeg de schrijver 40,000 franken om het levensonderhoud van zijne vrouw en 4 kinderen te verzekeren en 20,000 franken ter bestrijding van de noodige uitgaven. Om de kerk niet te compromitteeren gaf hij een stelsel van geheim schrift op, teneinde daarin verder tecorrespon- deeren. De eerste brief was niet onderteekend, maar den volgenden dag kwam een tweede brief, waarin op antwoord werd aangedrongen en waarin zich het portret bevond „van den man die Frankrijk en de heilige zaak in een slag wilde wreken". Deze brief was onderteekend „Duchesne Poncelet"die als zijn adres opgaf: Seraing, Rue Leopold. De aartsbisschop gaf van deze brieven kennis aan de Fransche regeering, die geen tijd liet verloren gaan om Bismarck van de zaak te onderrichten. Het onder zoek, met behulp der Belgische politie ingesteld, leidde tot het resultaat, dat de opgave volkomen juist was en Duchesne Poncelet in de Rue Leopold te Seraing woonde. Bij was iemand, op wiens gedrag niet het geringste kon worden aangemerkt, leefde ordelijk en stil, was gehuwd en had kinderen, bevond zich in goede finan- cieele omstandigheden en was iemand van middelmatige ontwikkeling. In de eerste helft van 1873 had hij ver scheidene maanden in een groote fabriek te Aken ge werkt, en het gelukte om van daar proeven van zijn schrift te krijgendie volkomen overeenkomen met dat van de brieven. Het portret was echter blijkbaar niet van hem, doch men slaagde er in den persoon uit te vinden van wien dit afkomstig was, een zeer intime vriend van Duchesnemet wien hij vroeger samen had gewerkt, zekeren Gaudy, die toen te Rijssel in de Rue Béthune woonde. Het was duidelijkdat beide in het complot warenen Duchesne had wel gezorgd dat hij zich niet kon compromitteeren, want daar hij een vrij groote overeenkomst had met het portret zou men hem licht de som uitbetaald hebben, indien die beschikbaar ware gesteld, terwijl hij in geval van ontdekking had kun nen beweren, dat men zonder zijne toestemming zich van zijne photograpliie had bediend. Gedurende het onderzoek bleek verder dat hij den 21cn September in het vroeger opgegeven cijferschrift nogmaals aan den bisschop had geschreven met verzoek om antwoord. De zaak werd als ernstig genoeg beschouwd om beide individuen door de politie te doen bewaken. Het duurde niet lang of Duchesne maakte zich gereed om een reis naar Duitschland te ondernemen, hetzij dan met of zonder fondsendit is niet bekenddoch hij werd door een vriend bij wien de politie te Aken on voorzichtige vragen had gedaan gewaarschuwd, dat hij aan de grenzen niet veilig zou zijn en besloot daarom te huis te blijven. Men onderstelt op grond van een en ander dat er een geheel complot van buitenlandsche fanatikers bestaat. Toen wij gisteren melding maakten van de belang rijke besluiten in den laatsten tijd van zijne werkzaam heid door den Öostenrijkschen rijksraad genomen, hadden wijbehalve de toen vermeldenog het oog op eene andere, betreffende de uitoefening van het kiesrecht door kerkelijke vruchtgebruikers. Zooals men weet wordt in Oostenrijk het kiesrecht door verschillende klassen van personen uitgeoefend waarvan iedere klasse een bepaald aantal stemmen uitbrengt. Men heeft de zoogenaamde „mannenstemmen", dat zijn zij die per soonlijk stemmen, welk recht aaneenigehooggeplaatste personen is toegekend, voorts de groote grondeigenaren de steden, die hoofdplaats eener provincie zijn, de kamers van koophandelsteden en plattelandsgemeen ten. Nu schijnt in de wet niet bepaald te zijn uitge maakt of zij die het vruchtgebruik van kerkelijke goe deren hebben, welke zeer aanzienlijk kunnen wezen, het recht hebben om als groote grondbezitters het kies recht uit te oefenen. In de zitting van 7 Mei 1873 van den rijksraad kwam bij de verificatie der verkiezing van de afgevaar digden van de Boheemsche groote grondbezitters reeds de vraag ter sprake: of aan de vruchtgebruikers van geestelijke goederen, die volgens eensluidende be slissing van de lands-autoriteitenmet uitzondering van die van Salzburg, in de kiezerslijsten waren ingeschre ven het kiesrecht wel kan worden toegekend De quaestie werd toen niet uitgemaakt, omdat de aftrek king van de quacstieuse stemmen door geestelijken uit gebracht geen invloed zou hebben uitgeoefend op het resultaat der verkiezing van het groote grondbezit in Bohemen. Blijkbaar zag men tegen eene beslissing op, omdat men begreepdat daardoor een beginsel zou wor den uitgemaakt hetwelk, bij het beperkt aantal stera men dat door de groote grondbezitters wordt uitgebracht, een gewichtigen invloed op de verkiezingen in die klasse van kiezers zou uitoefenen. De vrees voor een zooda nige beslissing is ook de oorzaak geweest voor de groote onregelmatigheid, dat de verificatie der verkiezingen van de groote grondbezitters uit Opper-Oosten rijk eerst in het laatst der vorige week heeft plaats gehad, om dat indien de stemmen der geestelijke vruchtgebruikers daarvan werden afgetrokken de verkiezing van de drie afgevaardigden uit die klasse van kiezers vernietigd zou wordendaar dan haar afgevaardigden niet de vereischte meerderheid hadden verkregen. Volgens de wet op de verkiezingen van den rijks raad kunnen corporatiën die rechtsbestaan hebbenals groote grondeigenaren slechts in zooverre het kiesrecht uitoefenen als hen dit door de speciale verkiezingswetten voor de landdagen wordt toegekend. Nu bepaalt de kieswet voor Opper Oostenrijk dat het kiesrecht in het groote grondbezit wordt uitgeoefend in de eerste plaats door de eigenaren zelf en ook door corporatiën en maatschappijen die een grondeigendom hebben, waaraan zeker minimum van belasting verbonden is. In de kiezerslijsten zijn echter ook als stemgerechtigd opgenomen: pastoraliënproosdijen, dekenaten, bis dommen en andere kerkelijke goederenwaarvan de vruchtgebruiker het daaraan verbonden kerkelijke ambt uitoefent. Nu blijkt uit de titels van aankomstdat die goede ren slechts bestemd zijn tot dotaties aan zeker kerke lijk ambt verbonden, en dat niet devru chtge bruik er, maar het ambt of de prebende als bezitter voorkomt, dat dus niet hij die het kerkelijk ambt uitoefent de bezitter is, cn voor zoover zij als rechtspersoon in aanmerking komen noch corporatiën of maatschappijen zijn. Op grond van deze argumenten concludeerde de minderheid der commissie om over de verkiezing te rapporteeren dat de vruchtgebruikers van die keikelijke goederen geen kiesgerechtigden zijn. Met de grootste scherpzinnigheid werd deze zienswijze door dr. Herbst ontwikkeld en verdedigd, en uitvoerig met juristische spitsvondigheid door den minister Unger bestreden. Hoe uitvoerig die bestrijding was kan daaruit blijken, dat de minister zelfs opklom tot de tijden van Frederik Roodbaard en zich in de bronnen van het leenrecht verdiepte. De minister ontkende, wat tot nogtoe de stadhouders ni et hadden bestreden, dat de geestelijke prebenden rechtspersonen zijn en de benefi cianten bloote vruchtgebruikers. Volgens hem moeten veeleer de pastoors, proosten enz. als werkelijke be zitters der prebenden worden beschouwd, zoodat zij het kiesrecht niet als vertegenwoordigers van corpora tie met rechtspersoonlijkheid, maar voor zich zei ven en in eigen naam uitoefenen. Uitvoerig werd deze theorie door den minister ont wikkeld, waarmede echter in strijd is dat de rechter lijke macht nooit de „natuurlijke bezitter" van geeste lijke goederen in de eigendomsregisters heeft ingeschre ven, wat toch het geval moest wezen indien de titula rissen werkelijke bezitters zijn. Daarenboven heeft de minister de vraag onbeantwoord gelaten waarom de stadhouder van Salzburg de „bezitters" van geestelijke goederen uit de kiezerslijsten van de groote grondeige naren heeft geschrapt? Na een levendig en langdurig debat besloot de kamer met 120 tegen 116 stemmen dat de vruchtgebruikers van geestelijke goederen in Opper-Oostenrijk het kies recht wederrechtelijk en in strijd met de bepalingen der wet hadden uitgeoefend. Het gevolg van deze be slissing is, dat de verkiezing der afgevaardigden Rudolph von HandelEduard von Plank en van den minister van oorlog Julius Horstdoor de groote grond eigenaren in Opper-Oostenrijk, nietig is, zoodat deze drie afgevaardigden nadat zij gedurende een jaar alle rech ten en plichten als zoodanig hebben uitgeoefend, als niet gekozen moeten worden beschouwd. De vraag blijft nog of die maatregelen waartoe zij hebben mede gewerkt en waarbij aan liunne stem een overwegen de invloed moet worden toegekend van nu en geener waarde zijn? Hoe dit zij, de beslissing van den rijks raad is ongetwijfeld van groot belang en kan voor volgende verkiezingen een geheel ander resultaat ten gevolge hebben, terwijl zij waarschijnlijk niet weinig aanleiding tot oppositie en ontevredenheid zal geven van de zijde der ultramontanendie haar wel als een vijandige handelwijze tegen hen zullen beschouwen. Jirgêgmtta stulita. Veere 22 December 1874. „Kunst is geene regeeringszaak." Aan dat gezegde van den ontslapen Thorbecke heeft het alles uit zijn verband rukkende „Men" eene uitlegging gegeven, welke zeker in strijd is met de bedoeling van dien naar het schijnt voor Nederland te vroeg geboren staatsman. Maar, zou wetenschap nog regeeringszaak zijn? Is bevordering van verlichting en daarmede gepaard gaande beschaving nog een onderwerp van regeerings- zorg? ,,'t Is om te lachen zulke vragen," meent gij? De toestand in eene kleineZeeuwschc stad, mijne woonplaats, nopen mij tot het doen van die vragen. Vat, zoo gij wilt, het woord „verlichting" in elke denkbare beteekenis op en ik zal u aantoonen dat die hier zeer schaarsch te vinden is. En wat doet b. v. het gemeentebestuur om verlichting aan te brengen Ik wil daarlaten de drukkende broodbelastingvan welken last ieder gaarne zou wenschen verlicht te worden. Over verlichting, in verband met beschaving, zal ik zwijgen, want zelfs de meest noodzakelijke verlichtingter voorkoming van ongelukken, de straatverlichting, ontbreekt hier gedu rende de meeste maanden van het jaar. Bij daglicht waant men zich hier in 't Haagsche Willemspark (alleen de villa's ontbreken nog)na zonsondergang ontmoet men op het Marktplein niets dan lage staketsels, bestemd naar het schijnt om de gymnastische bekwaam heden der burgerij op de proef te stellen of de deugde lijkheid hunner schenen te tarten. Waartoe meer? een markiezaatbewoner. Binnengekomen het brikschip Clemens en Florentinus, gezagvoerder van Eijck, komende van Engeland met steenkolen, bestemd voor de gasfabriek alhier. Van Hellevoetsluis door het kanaal gevaren de stoomboot Frans Naerebout met bestemming naar gis singen. De Deensche bark Volkijrien, gezagvoerder Heit- zelmanvan Dantzig met slippers naar Gent, eergisteren (Maandag) te Neuzen gearriveerd en aldaar voor den ingang van de groote of westsluis liggende, is bij het vallende water op zijde gevallen en vol water geloo- pen. Met alle inspanning wordt het schip afgetuigd en de lading gelostteneinde de vaart door de sluisdie thans ten minste voor groote en zwaar geladen schepen is verhinderdzoo spoedig doenlijk te herstellen. Hoogst waarschijnlijk is het schip gebar sten. Graanmarkten enz. Amsterdam, 23 December. Raapolie op zes weken 33 U Lijnolie op zes weken 29*. Prïjzes» van Effecten. Amsterdam, 23 December. Nederland. Certifie. Werkelijke schuld. 2* pet. 61$ dito dito dito 3 72 dito dito dito .4 95*$ Aand. Handelmaatschappij 4* 133$ dito exploitatie Ned. Staats-p. 109$ België. Certificaten bij Rothschild .2 Frankrijk. Inschrijvingen3 dito5 Rusland. Obligatiën 1798/1816 5 101$ dito Hope C°. 1855 6C serie 5 88 dito f 1000 18645 „101 dito L. 100 1872 5 96* Loten 18665 Oblig.Hope C°.Leening 1860 4* 93$ Certifie. dito4 Inscript.Stieglitz&C°.2ea4L. 4

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 3