De rechtbank heeft besloten nog enkele andere ge tuigen te hooren, waardoor de pleidooien, zooals men aanvankelijk dacht, heden nog wel niet zullen kunnen worden gevoerd, en de uitspraak wel later dan Dins dag zal plaats hebben. Gemeenteraad van Vlissingen. Zitting van Vrijdag 11 December. Voorzitter de heer Winkelman. Afwezig de heer Verkuyl Quakkelaar. De heer Callenfels komt later. Daar deze zitting eene voortzetting is van die van jl. Woensdag worden geen notulen geresumeerd. Alvorens de aan de orde zijnde werkzaamheden wor den aangevangen, vraagt de heer Schraver verlof tot het doen eener vraag aan den voorzitterwelk verlof wordt verleend. De heer Schraver heriunert, dat hij in de raadszit ting van 10 Juni jl. de aandacht van den voorzitter gevestigd heeft op de toen in aanbouw zijnde stokerij ivan de gasfabriek, die naar zijne meening te zwak van constructie is. Daarop is door den voorzitter een onderzoek toegezegd en daaromtrent is rapport uitge bracht in de raadszitting van 27 Juni. Een ernstige ongesteldheid heeft spreker belet die en andere raads zittingen bij te wonenhoewel op zijn verzoek door den voorzitter is voorgesteld de zaak niet te behande len, heelt men toch goedgevonden de zaak haar loop te laten gaan en bij zijne afwezigheid hem het verwijt naar het hoofd geslingerd, dat hij een oppervlakkig beoordeclaar was. Dat verwijt viel hem niet. zwaar te dragen omdat hij de wetenschap had, dat binnen wei nig tijds zou blijken dat zijn oordeel niet zoo opper vlakkig was ais men wel meende. Ware hij in die vergadering tegenwoordig geweest, hij zou op dat verwijt geantwoord hebben: „de tijd zal tusschen ons uitspraak doen." Kort na zijne mededeeling is hem gebleken dat men zijne opmerking toch niet als zoo opper vlakking be schouwde, want men heeft het gebouw trachten te versterken door het aanbrengen van balkijzers; en het was hem in die dagen aangenaam van den heer Ockers te vernemendat een deskundige hem over den toestand van dat gebouw heeft gesproken en sprekers gevoelen deelde. Hij vraagt aan dat lid vergunning om den naam van dien deskundige te noemen. Nadat de heer Ockers hiertegen zijn bezwaar had te kennen gegeven, zeide de heer Schraver, dat die des kundige een man is van rijpe ervaring-, wiens oordeel hij boven dat van vele anderen stelt. Thans is het zes maanden geleden dat spreker ziju oordeel heeft uitge sproken, en met bescheidenheid vraagt hij aan den voorzitter, of niet nagenoeg drie weken geleden de tijd uitspraak beeft gedaan? Hij meent ja; de bewijzen zijn er, en andermaal zegt hij nu: neemt afdoende maatregelen zoowel wat betreft het stookhuis als den scheidingsmunr in de nieuw gebouwde gaskuip, die in-een ellendigen toestand verkeert. De voorzitter antwoordtdat het bedoelde rapport in de vergadering van Juni alleen voorgelezen, doch niet behandeld is. De heer Schraver verwijst naar de notulen van de zitting van 17 Juni en herhaalt zijne vraag. De voorzitter verklaart toe te gevendat in de laat ste dagen calamiteiten zijn ontstaannamelijk eene ont zetting van den scheidingsmuur in het stookhuis, en dat de commissie van fabricage druk in de weer is om maatregelen ter voorziening te beramen. De heer Schraver bedankt voor de van den voorzit ter ontvangen inlichting, waardoor hij in het gelijk wordt gesteld. Overigens verzekert hij dat hij heden zijne laatste waarschuwing heeft gedaan en verder niet meer op de zaak zal terugkomen. Thans is aan de orde de behandeling van de ontwerp verordening op de heffing van een haven- en kaaigeld van alle schepen en vaartuigen, hoe ook genaamd, die in de gemeentehavens van Vlissingen binnenkomen. Daaromtrent is door de commissie van fabricage een rapport uitgebracht, waaruit het volgende blijkt. De commissie, ofschoon bepaald overtuigd van het goed recht der gemeente tot heffing van havengeld in het voormalig marinedokis nogtans van oordeel dat het in 't belang van den handel te achten is, om de tot hiertoe geheven rechten voor het gebruik van dat dok te laten varen. Eenstemmig was zij echter van gevoelen dat bij voortduring havenrecht moet geheven worden van schepen en vaartuigen die de Westerhaven bezoeken; de meerderheid wenschte niet hooger te hef ten dan 3 cent per ton, om daardoor te kunnen con- curreeren met andere havenséen lid daarentegen wenschte G cent per ton te behouden. Ware de toe stand van Ylissing n bevredigenddan zou de commis sie tot geheele afschaffing van het havengeld advisee- ren; nu evenwel acht zij den tijd daartoe nog niet ge komen. Voorts stelt zij als nieuwe bepaling voor het abonnement te doen betalen per jaaronverschillig hoe dikwijls het schip of vaartuig de haven in den loop van een jaar aandoet. Met betrekking tot de grootte der jaarwedde van den ontvanger meent zij dat vooralsnog geen bepaling kan worden gemaakt en zal zij later daaromtrent een voorstel indienen. Nadat de beraadslaging geopend is wordt in de eerste plaats met algemeene stemmen besloten tot afschaf fing van het haven- en kaaigeld in de marinehaven. Vervolgens wordt de gelegenheid geboden tot mede deeling van algemeene beschouwingen omtrent het ont- werp-reglement. De heer Kleijnheus verklaart zich, in strijd met het gevoelen van de meerderheid der commissie, tegen eene vrij belangrijke vermindering van het tarief van bet- havengeld voor de Westerhaven. Zijns inziens zal men met het daardoor beoogde „lokken" van meer sche pen in die haven geen equivalent vinden voor die ver mindering. Op grond toch van het met een paar cent per ton verlaagde tarief zullen geen schepen de gemeente het genoegen doen om herwaarts te komen. Het denk beeld van mogelijke „overwintering" zal zijns inziens ook niet verwezenlijkt worden, vooreerst omdat de Wes terhaven als vluchthaven zeer ongunstig ligt, en ten anderen omdat het „overwinteren" van schepen tegenwoordig uit de mode is. Men zal wel beweren: een hoog tariei houdt handel en scheepvaart tegen, maar daartegen merkt hij op dat men dan wel wat heel laat met dat bezwaar te voorschijn komt, daar men tot dusver het tarief van 1856 heeft toegepast. Naar zijne meening zouden er, al schafte men alle haven geld af, toch niet meer schepen komen. Te dien aan zien wijst hij op Antwerpen, waar het tarief hooger is, zonder dat daarom de schepen naar Vlissingen komen; tevens beroept hij zich op andere plaatsen, waar het tarief lager is. Op grond van een en ander betwij felt hij of het den raad vrijstaat, om hen die uitslui tend gebruik hebben van een bepaald gemeentewerk, te ontlasten ten koste van hen die daarvan geen genot hebben. De heer Ockers deelt mede, dat hij het lid is, waar van in het rapport gezegd wordt'dat hij het tegen woordige havengeld behouden wilde, zoodat hij zich ook met het gevoelen van den heer Kleijnheus ver- eenigt. De heer J. I. P. Hector releveert dat de door den heer Kleijnheus aangehaalde uitdrukking „lokken" van schepen vermoedelijk bedoelt de meening der commis sie, dat hoog havengeld de schepen weerhouden zal van de havens gebruik te maken tusschen „lokken" en „weerhouden" bestaat zijns inziens groot verschil. Overigens weerlegt hij de door den heer Kleijnliens ge opperde bezwaren. Dat schepen niet meer, als vroeger, overwinteren zullenstemt hij toemaar naar hij gelooft is het voor schippers toch niet hetzelfde of zij bij wintertijd vracht innemen voor Groningen of voor Vlis9ingen. De druk zal ook rusten op de kleine sche pen want de groote schepen zullen in de rijks-haven komen en de kleine zullen achteruit gezet werden. Dat lang gewacht is met het opperen van bezwaar tegen het bestaande tarief is althans hem niet te wijten, want sinds twee jaren heeft hij reeds op vermindering aangedrongen. De heer Kleijnliens heeft gewezen op Antwerpen, waar het tarief hooger is, spreker wijst op Rotterdam, waar het tarief lager is. De keer Kleijnliens noemt de verplaatsing van lasten op de schouders van hen die geen genot van de havens hebben onbillijk, doch een paar dagen slechts geleden heeft spre ker hem met warmte de bestrating eener nieuwe stad hooren verdedigen, waarvan toch ook alleen maar de gebruikers genot zullen hebben, daar het in allen ge valle een speculatief plan geldt. Overigens noemt hij tal van gemeentehavens waar de tarieven lager zijn dan te Vlissingen. De heer J. G. Hector wijst op de belangen van den handel en de handelsgelegenheden, die door eene ver mindering van het havengeld bevorderd wordenwaar vroeger geen concurrentie bestond is die nu geboren, daar thans het havengeld voor schepen in het marinedok is afgeschaft. De heer Kleijnhens gelooft niet dat het gebruik der Westerhaven zal toenemen door vermindering van het havengeld; de oorzaak daarvan is in locale omstandig heden gelegen. De schippers hebben een zeer groote vrees voor de Wester-Scheldedaarom blijven zij liever in het dok van Vlissingen liggen. Het door verminde ring voor de gemeente te ontstane verlies kan zij niet lijden en bovendien zal het haar niet baten. Hij blijft dan ook bij zijne opinie, en kan niet toestemmen dat de groote schepen de kleine zullen wegduwen. Ook de heer J. I. P. Hector bleef bij zijn gevoelen volharden. De heer de Groof stelde voorom de zaakin afwach ting van het resultaat, nog een jaar uit testellen, met welk denkbeeld de heer J. G. Hector zich vereenigde, nadat de heer Laernoes als zijne meening had te ken nen gegeven, dat, hoezeer hij weinig verstand heeft van schepen en schipperij, vrijstelling van havengeld niet tot nadeel voor de gemeente leiden zal. Het voorstel van den heer de Groof tot uitstel werd met 8 tegen 3 stemmen verworpen. Voorstem den de heeren J. G. Hector, de Kruijff en de Groof. Vervolgens werd met 6 tegen 5 stemmen het principe uitgemaaktdat het tarief zou verlaagd worden. Tegen stemden de heeren Ockers, Schraver, de Kruijff, Kleijn liens en de Groof. Alsnu kwam het voorgedragen tarief in behandeling. De uitslag is als volgt. Met algemeene stemmen werd besloten: zeeschepen, om welke reden binnenloopende8 cent per zeeton. Met 6 tegen 5 stemmenbinnenvaartuigenin de havens komende om te laden (waartoe het innemen van steenkolen aan boord van stoomschepen tot onmid dellijk gebruikof andere benoodigdheden aan boord van eenig schip niet gerekend wordt te behooren) of te lossen3 cent per patentton. Tegen stemden de heeren Ockers, Schraver, Pot, Kleijnhens en de Groof. Met 7 tegen 4 stemmen: binnenvaartuigen, geladen binnenkomende zonder te lossen2 cent per patentton. Tegen stemden de heeren KleijnhensOckers, de Groof en SchraAer. Met 6 tegen 5 stemmenbinnenvaartuigen, ledig binnenkomendezonder last in te nemen1 cent per patentton. Tegen stemden de heeren Schraver, de Kruijff, Kleijnhens, de Groof en Ockers. Voor ballastvaarders en visscliersvaartuigen was 1 cent per patentton voorgedragen. Op voorstel van den heer de Kruijff is echter met 8 tegen 3 stemmen be sloten om de redactie aldus te doen luiden: „schepen gebezigd voor de kustvisscherij op de Schelde en de Zeeuwsche stroomenen voorts het tarief, met het oog op de gelegenheid tot abonnement, te bepalen op 2

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 3