BUITENLAND.
Het proces-Arnim.
de afdeeling lager onderwijs op de begrooting van bin-
nenlandsche zaken voor 1875.
De minister beantwoordde- nog eenige speciale punten,
vooropzettende dat hij zich in het algemeen debat niet
verder zou mengennadat hijnaar aanleiding der
tweede rede van den heer Kuyper, opnieuw tot toena
dering en overeenstemming had aangespoord. Den heer
C. van Nispen gaf de minister te kennendat censuur
op schoolboeken in onze wetgeving was buitengesloten,
maar dat het schooltoezicht hier repressief moest optre
den in elk bijzonder geval dat dit noodig was. Aan
de heeren Moens en van Eek verklaarde de minister
dat hij nog juist hetzelfde voornemen met betrekking
tot de indiening der schoolwetwijziging had als hij bij
het adres-debat den heer van Zuylen heeft te kennen
gegeven.
De heer van Naamen van Eemnes achtte den tijd tot
schoolwetherziening nog niet gekomen daartoe had men
de werking nog niet voldoende kunnen nagaan en
daartoe moest vooraf de wet eerst vollediger uitgevoerd
worden dan door de verschillende regeeringen geschied
was.
De heer Kappeijne repliceerde daarop. Met klem
wees hij de invectieven af, die in de vorige zitting tot
hem waren gericht door le den van de anti-revolutionaire
partij. Die scherpe ver wy ten wees hij af omdat zij
volkomen onverdiend waren. Alleen achtte hij de ver
ontwaardiging gewettigd, voor zoover zij gericht was
tegen zijn oppositie tegen het stelsel van financieelen
uitkooprestitutiesubsidie of hoe men 't noemen mocht.
Want daartegen bleef hij zich met kracht verzetten,
omdat het moet leiden tot overheersching van de meer
der heid door de minderheden, wier rechten daarom
niet behoefden te worden miskend omdat de geloofs
ijver van particulieren daarvoor kan zorgen. Hoe dat
zijnimmer zou hij zich den eisch laten welgevallen
om te beletten dat het Nederlandsche volk een behoor
lijk lager onderwijs verkrijge. Werd die eisch inge
willigd, de gevolgen zouden allertreurigst zijn. Met
het redevoeren op grond van den bijbelmet invectieven
en welbespraaktheid geeft gijzeide hij het volk ver
gif inwaar 'gij het medicijn denkt te geven. Hij
wenscht minder dan iemand aan de ministerieele tafel
plaats te nemen, maar hij wenscht den ergerlijken tegen
stand te brekendie het Nederlandsche volk straks zal
beletten het hoofd te bieden aan de stormen die ko
men zullen. Met den minister had hij medelijden. Ter
bevestiging van ons nationaal onderwijs zal hij hem zoo
weinig mogelijk lastig vallenwant met de eischen van
de overzijde is overleg noch conciliatie mogelijk. Tus-
schen hem en zijne felle tegenstanders zou de toekomst
overigens beslissen.
De heer van den Berch van Heemstede beval als
middel van verzoening aan de uitkeering van een
financieel equivalent aan het bijzonder onderwijs. Maar
geld vermag niet alles. Ook een hooger beginsel moet
gelden en dit is contrabande op de staatsschool want
de moderne maatschappij heeft zich afgescheiden van
het Christendom, Het denkbeeld van den heer Wint-
gens om godsdienstonderwijs op afzonderlijke schooluren
te geven achtte hy onvoldoende en hij verdedigde ten
slotte den heer Groen tegen den aanval van den heer
Wintgens.
Hiermede werden de afgemeene beraadslagingen ge
sloten.
De artt. 168173 werden goedgekeurdnadat
bij art. 173 tusschen de heeren Moens en van Naamen
eenerzijds en de minister anderzijds eene gedachtenwis-
seling had plaats gehad over de subsidieering van hulp
behoevende gemeenten krachtens art. 36 der wet, welke
de genoemde sprekers onbekrompener verlangden, hoe
wel de minister opmerktedat naar de bedoeling van
den wetgever wordt gehandeld wanneer, naar 's minis
ters stelselde behoeften der gemeentendie ondersteu
ning behoeven nauwkeurig worden nagegaanzóo dat
den staat geen onnoodige offers worden opgelegd.
Bij art. 174 ontwikkelde de heer Moens zijne ver
schillende amendementenstrekkende tot uitbreiding
van het aantal kweekscholen en tot vermeerdering van
het aantal kweekelingen.
Over die amendementen werd eene langdurige dis
cussie gevoerd, waarbij de heeren van Zinnicq Berg-
mann, Teding van Berkhout, Verlieijen, C. van Nispen
en Messchert van Vollenhoven ze bestredenhoofdza
kelijk op grond dat de kweekscholen in de wezenlijke
behoefte aan practisch ontwikkelde onderwijzers niet
kunnen voorzien. De minister van binnenlandscho zaken
voegde daarbij het hoofdbelang, dat men door onder
den bestaanden toestand het aantal kweekscholen te
veel uit te breiden, de zoo noodige kweekelingen te
zeer aan het onderwijs onttrok.
De heer van Houten maakte aanvankelijk zijne goed
keurende stem afhankelijk van de zekerheid dat
hetgeen bij hem voornamelijk woog de bezoldigin
gen der onderwijzers zouden worden verbetenl. Hij
vroeg te dien einde naar 's ministers plannen bij de
wetsherziening.
De minister meende op die vraag geen bepaald ant
woord te kunnen geven, hetgeen den heer van Houten
de opmerking uitloktedat bij zulke wijze van beraad
slagen, de minister de kamer verplichtte tot interpel
lation buiten de begrooting, om hare inzichten en be
ginselen te leeren kennen. Daar intussckcn de heer
Moens verzekerde, dat als bij de wetsherziening de
verhooging der bezoldigingen Diet mocht worden voor
gesteld, hij daartegen het initiatief zou nemen, meende
de heer van Houten in dat vooruitzicht de amende
menten te kunnen aannemen.
Over het eerste amendement (uitbreiding van het
aantal kweekelingen) staakten de stemmen, 36 leden
waren vóór en 36 tegen. 0. a. de heeren Rutgers en
de Jong stemden tegen; de heer van Naamen vóór.
Het tweede amendement (uitbreiding van het aantal
kweekscholen) werd verworpen met 37 tegen 36 stem
men. Eerstgenoemde heeren stemden toen vóór,
doch de heer Brouwer stemde tegen en de heer van
Eek was bij de stemming niet tegenwoordig, terwijl
de heer Borret er aan deelnam en tegen stemde.
De heer Moens trok zijn derde amendement in.
De minister nam over een amendement van de hee
ren van Naamen en Verheyen om de som voor de nor
maallessen en opleidings-klassen met f 20,000 te ver-
hoogen. Daarna werd met 39 tegen 34 stemmen
aangenomen een amendement van den, heer Moens om
die som met nog 30,000 te verhoogen.
Zitting van Donderdag 10 December.
Per telegraaf.)
Is ingekomen een wetsontwerp tot wijziging der wet
op de koninklijke militaire academie te Breda.
Bij herstemming over het amcndement-Moens tot uit
breiding van het aantal kweekelingen op de kweek
scholen voor onderwijzers, waarover gisteren de stem
men gestaakt hebben, werd dit amendement met 37
tegen 34 stemmen verworpen.
De post voor onderhoud der museums te 's Graven-
hage en te Leiden werd met 5000 verhoogd.
Die tot subsidie aan de inrichting voor piscicultuur
te Velp werd verhoogd met f 8000.
Ten slotte werd de begrooting van binnenlandsche
zaken met eenparige stemmen aangenomen. De beraad
slagingen over het hoofdstuk Marine werden vervolgens
aangevangen.
Ingekomen een wetsontwerp tot bekrachtiging van
den onderhandschcn verkoop van een perceel spoorweg-
grond op FijenoorU aan de Rottcrdamsche handelsver-
eeniging te Rotterdam.
Algemeen Overzicht.
Vin tijd tot tijd hebben gebeurtenissen plaats of
komen onderwerpen aan de ordedie zoozeer de alge-
meene belangstelling opwekkendat al het andere
daarvoor moet wijken en het is soms alsof er dan ook
geen ander politiek nieuws is. Zoo ook heden. Terwijl de
buitenlandsche bladen gevuld zijn met kolommenlange
telegrammen omtrent het rechtsgeding tegen von Arnim,
is het alsof nergens in de wereld iets belangrijks is
voorgevallen dan in de zittingszaal van Stadlgerichl te
Berlijn. Het voornaamste wat daar gisteren is geschied
deelen we hier achter medeen kunnen dan ook ver
der wat het buitenland betreft kort wezeD.
De verkiezing van zooveel radicalen tot leden van
den Parijschen gemeenteraad heeft bij velen eene hui
vering doen ontstaan voor de verdere handelingen
van dat lichaam enzooals wij mededeeldenheeft de
regeering daarvan terstond gebruik gemaakt om haar
reactionnaire maatregelen te handhaven. De eerste. da:.d
echter, waartoe de nieuwe gemeenteraad zal worden
geroepen, zal waarschijnlijk het bewijs leveren hoezeer
zijn leden doordrongen zijn van de overtuiging dat
van hunne houding veelzeer veel zal afhangen niet
alleen voor de toekomst van Parijsmaar ook voor die
van geheel Frankrijk, want ongetwijfeld zal die
houding zeer influenceeren op de politieke richting die
de regeering zal volgen. Volgens la France nl. hebben
de leden der linkerzijde van den gemeenteraad van
Parijs besloten het presidentschap op te dragen aan
een gematigd republikein, den heer Leveillé, omdat
zij over overtuigd zijn van het hooge gewicht van
hunne houding uit politiek oogpunt.
Van te meer waarde is die bezadigdheid omdat het
oogenbiik schijnt te naderen waarop de constitutioneele
quaestie in de nationale vergadering zal worden behandeld.
De heer Dufaurc lieeft althans aan de constitutioneele
commissie voorgesteld om de kamer uit te noodigen
binnen korten termijn de behandeling der constitutioneele
wetsontwerpen aan de orde te willen stellen. Bij de
discussiën over dit voorstel in de commissie heeft haar
voorzitterde heer Batbiede meening verdedigddat
niet de commissie het initiatief moet nemen, maar dat zij
aan de kamer moet overlaten den dag voor die discus
sie vast te stellen. De commissie heeft nog geen be
slissing genomendocli zal in de volgende week daar
toe overgaan. Intusschen blijkt ook uit de houding
van den heer Batbie weder hoe huiverig allen zijn om
zooals men het onparlementair zou kunnen noemen
de kat de bellen aan te hangen. Toch zal het hiertoe
moeten komende publieke opinie eischt het en de
kamer zal aan haar verlangen moeten toegeven.
Achtereenvolgens worden inmiddels alle nog aanhan
gige wetsontwerpen in behandeling genomen en gisteren
is een aanvang gemaakt met de derde lezing van het
wetsontwerp op de bodemerij. De regeering heeft we
der eene verkiezing uitgeschreven in het departement
der Hautcs-Pyrénées en wel op 3 Januari a. ter vervul
ling van de plaats in de nationale vergadering openge
vallen door het overlijden van den heer de Goulard.
Eergisteren is de strijd tusschen de Spaausche regee-
ringstroepen en de Carlisten hervat in de nabijheid van
Oyarzunalwaar een heftige kanonnade heeft plaats ge
had. Het resultaat is nog slechts uit een bericht van
Carlistische zijde bekend, volgens hetwelk de republi-
keinsche troepen zijn geslagen. Tevens wordt in dat
bericht verzekerd, dat de bisschop van Urgellhet Car-
lisme niet heeft verlaten. Deze tegenspraak was te
voorzien. De Carlisten begrijpen zeer goed welke ge
volgen het voor hunne, zaak kan hebben als zoo hoog
geplaatste geestelijken openlijk de regeering steunen en
zij zullen natuurlijk al het mogelijke aanwenden om den
indruk daarvan althans te neutraliseeren.
De voormalige president van ElzasLotharingen,
graaf Adolf von Arnim Bortzenburg, is door den kei
zer van Duitschland tot oppcr-president van Silezie be
noemd ter vervanging van den op non-activiteit gestel
den lieer Nordenflycht.
De stedelijke rechtbank te Berlijn heeft gisteren een
aanvang gemaakt met de behandeling van het proces
tegen den heer von Arnim. Te halt elf uur werd de
zitting geopend en zooals men kon verwachten was
de zittingszaal stampvol met nieuwsgierigen. De pers
was door een vijftigtal verslaggevers uit alle landen
vertegenwoordigd. De heer von Arnim was ter te
rechtzitting aanwezig en zat op de gewone bank der
beschuldigden.
In de eerste plaats deelde de president mede, dat
de rechtbank had besloten dat in eene door haar te
houden zitting met gesloten deureu de publiciteit slechts
zou worden beperkt ten aanzien van die documenten
welke betrekking hebben op de kerkelijke politiek en
waarvan in het eerste gedeelte der akte van beschuldi
ging wordt melding gemaakt.
Na dc gewone formaliteiten tot vaststelling der iden
titeit van den beschuldigde verkreeg diens advocaat, de
heer Munckel, het woord om eenige opmerkingen te
maken ten aanzien van de bevoegdheid der rechtbank
om in deze zaak vonnis te vellen. De officier van jus
titie, de heer Tessendorf, ging terstond over tot de
voorlezing van de akte van beschuldiging, en verde
digde daarna de bevoegdheid der rechtbank om in deze
zaak uitspraak te doen.
Wat. de akte van beschuldiging zelve betreft, deze
is gebaseerd op overtredingen door een ambtenaar in
de uitoefening van zijne function begaan en neemt als
bewezen aandat de beschuldigde zich heeft schuldig
gemaakt aan verduistering van documenten van het
hoogste belang en betrekking hebbende op de politiek
van het Duitsche rijk en op zijne betrekkingen tot
buitenlandsche mogendheden. Het eerste gedeelte han
delt over de aanvankelijk achtergehouden en later aan
het ministerie van buitenlandsche zaken teruggegeven
documenten. Het tweede gedeelte is gewijd aan die
stukken welke graaf Arnim achterhoudt onder bewering,
dat ze aan hem belmoren, en het derde aan die van
welke hij heeft verklaard niets te weten.
Vervolgens tracht het openbaar ministerie aan te
toonen dat de papieren in quaestie het karakter van
officieele stukken dragen. Hoewel op sommige van die
stukken staat: „officieel", „uitsluitend geheim" of „ter
persoonlijke informatie" doen deze opschriften tot het
officieele karakter van die stukken niets af, maar wijzen
zij slechts aan als hoedanig zij moeten worden be
schouwd. Het officieele karakter der stukken door de
hand van den rijkskanselier zelfgeschreven wordt bo
ven allen twijfel verheven geacht.
De heer von Arnim heeft op de voorgeschreven wijze
een register gehouden en daarenboven heeft hij nog in
de laatste maanden van zijn diensttijd een geheim regis
ter gehouden, waarop echter slechts weinig stukken
zijn ingeschreven. De stukken die op het journaal
niet voorkomen, zijn ook niet in de archieven van het
gezantschap gedeponeerd en het grootste gedeelte der
i ontbrekende documenten is niet op het register vermeld.