had hij zich niet laten afschepen met twee franken die
ze hem gaf, maar zou bankbiljetten gevraagd en zijn
schoonzoon Dufresnoy of Deflers zou hem die vermoe
delijk ook gegeven hebben.
Na voorts gewezen te hebben op het zijns inziens onjuist
van de in de akte van beschuldiging genoemde cijfers,
voor zooveel betreft de overeenkomst van het bedrag
der uitgegeven en gewisselde bankbiljetten met dat der
door den eersten beschuldigde betaalde sommen, rele
veerde pleiter nog, dat zijn cliënt bepaald ontkent ge
weten te hebben dat de biljetten die hij van Sara ont
ving van Jaantje afkomstig waren; dat hij, toen de
valschheid hem bekend waszich alleen naar Gent be
gaf, oogenschijnlijk om een door hem genoemden doch
niet bestaanden veekooper op te zoeken, waar werke
lijk, zooals hij zelf het heeft genoemd, uit „respect
voor zijne dochter", dat is om haar voor moeilijkheden
te vrijwaren. Ook uit het krijgen van 2 frs. van Jaantje
viel niets af te leiden voor de valschheid der biljetten.
Bovendien kreeg hij later 200 frs. van zijne dochter
uit Brussel.
Wat betreft de verwarde opgaven en het zich-zelven
tegenspreken van den beschuldigde, wees pleiter erop
dat Bobbe 70 jaren oud isdat een langdurige preventieve
gevangenschapals hij ondergaan heeftnadeelig werkt
op gemoed en geest, en dat zijn cliënt zeer zenuw
achtig is en zoowel in de gevangenis te Goes als te
Middelburg voor zijne zenuwen altijd onder ge
neeskundige behandeling is geweest, waaromtrent
spreker een schrijven van dr. Verschoor uit Goes mede
deelt. En ten bewijze hoedanig de eerste beschuldigde
door zijn zenuwlijden in de war is voert spreker nog
aan de ongerijmde opgaaf van zijn cliënt, dat hij meent
gezien te hebben dat de heer Fercken op het stadhuis
te Neuzen nog de twee biljetten in handen haddie hij,
beschuldigde, bij hem gewisseld had.
Voorts vestigde de verdediger adstructief nog 's hofs
aandacht op een paar punten.
Sara heeft geen biljet uitgegeven; 't blijkt niet dat
zij uit de geheele negotiatie eenig voordeel getrokken
heeft; hoe is het nu te rijmen, dat de eerste beschul
digde al het voordeel zou genoten hebben en de tweede
beschuldigde niets? Bobbe heett alle biljetten te
Neuzen uitgegeven; indien hij geweten had dat zij
valsch waren zou hij ze immers niet te Neuzen hebben
durven wisselen maar ze veel gemakkelijker elders heb
ben kunnen wisselen daar hij koopman wasbij den
heer Fercken heeft hij zelfs twee malen een biljet ge
wisseld. Ook hield hij de uitgifte niet geheim.
Het tijdstip waarop de eerste beschuldigde de bil
jetten in handen heeft gekregen, namelijk toen hij in
nood zat, is dcor het openbaar ministerie als een wapen
tegen hem gebezigd; doch pleiter wenschte dat wapen
om te smeden tot een wapen ter zijner verdediging,
want juist op het oogenblik dat de beschuldigde in
nood zat heeft hij niet alles afbetaald maar bleef nog
een aanmerkelijk schuldbedrag openstaan.
Dat de vader de dochter in den waan heeft gelaten
dat de bankbiljetten die zij hem gaf van slechts 100
frs. waren wordt door eerstgenoemden tegengesproken.
Maar al is dat zoo, dan bewijst dat niets meer, dan
dat er tusschen hen beide geen overeenstemming be
staat; hij had aan hetgeen zij hem gaf niet genoeg en
vreesde dat hij als hij zeide dat liet biljetten van 1000
frs. waren, niets meer van haar krijgen zou.
Den 18en Maart wist de beschuldigde dat de bewuste
biljetten valsch warenen toch bleef hij vijf dagen
lang in Neuzen, gaat in dien tusschentijd nog eens
naar Gent, en komt van daar terug gerust op zijne
onschuldterwijl hij de beste gelegenheid had om weg
te komen en zelfs in Engeland familie heeft.
De verdediger achtte noch het wettig noch het over
tuigend bewijs voor de schuld van zijn cliënt geleverd.
Hij betreurde al de vruchtelooze moeite, de som gelds
die voor deze procedure en terechtzitting is moeten be
steed wordenmaar vooral de langdurige gevangenschap
van deze beschuldigden en het verdriet aan hen en
hunne betrekkingen berokkend. Hij hoopte dan ook dat
deze dag de laatste dag hunner gevangenschap zijn
mocht, dat althans zoo spoedig mogelijk eene vrijspraak
door het hof zou worden uitgesproken.
De verdediger der tweede beschuldigde, mT. E. Fok
ker, ving aan met eene uiting van bewondering voor
de werkzaamheid van het hoofd van het parket in deze
zaak' en ter terechtzitting van gisteren en heden aan
den dag gelegd. Het kwam hem echter voor, dat die
geachte ambtenaar zich door zijn ijver te ver laat
leiden.
Vervolgens dankte hij den voorzitter namens zijne
cliente voor de ware humaniteit een sieraad van
den crimineelen rechter waarmede hij haar, in de
omstandigheden waarin zij verkeertbehandeld heeft.
Ook betuigde hij zijne hulde aan den rechter-commis-
saris en het openbaar ministerie voor hunne vele moei
ten in deze zaakja haast zou hij zeggen dat hij hen
bewonderde, dat zij eene voor hen zoo hopelooze zaak
hier hebben kunnen brengen. Bij de lezing der stuk
ken heeft hij gedacht aan de door hem geciteerde pas
sage uit „de Vorstenschool," waarin het verschil tus
schen „schijn" en „blijk" wordt aangetoond zoo dikwijls
toch wordt schijn voor werkelijkheid genomenen ook
hier is dit zijns inziens het geval.
Achtereenvolgens zette hij de volgende drie punten
uiteen: 1° het bewustzijn der valschheid van de bank
biljetten is niet bewezen; 2° al ware dat bewezen, dan
is het feit nog niet strafbaar; 3° de qualificatie is in
allen gevalle niet aannemelijk.
Wat het eerste dezer punten betrett, wees de ver
dediger er op dat de besch. biljetten van 1000 frs. voor
biljetten van 100 frs. aan haren vader gegeven heeft,
hetgeen alleen mogelijk was als zij niet lezen kon.
Deze omstandigheid was voor den rechter-commissaris
van groot belangzoodat hij naar den onderwijzer van
Dijk te Neuzen schreef of de besch. vroeger al of niet
bij hem ter school had gegaan eerst ontving hij van
dien onderwijzer een bevestigend antwoord, maar later
bleek dat laatstgenoemde zich vergist heeft. Ter terecht
zitting heeft hij bovendien verklaard dat de mogelijkheid
bestaat dat menals men slechts een half jaar school
heeft gegaanzooals de besch. zegt gedaan te hebben,
later alles weder vergeet.
Maar dat de 2° besch. eigenhandig hare huwelijksakte
onderteekend heeft, dat was voor den instrneerenden
rechter toch iets verrassends. Triomfantelijk wordt
die akte aan deze bescb. getoondmaar zij viel niet
door de mand, zij was dadelijk met haar antwoord
gereed: zij had haar naam leeren natrekken, hetgeen
door den getuige van der Hart onder eede bevestigd
is. Dat zij niets wist van het papier dat om de
bewuste bankbiljetten gew.kkeld was en den stempel
van een boekhandelaar uit Neuzen droegin plaats van
een uit Brussel, is evenzeer een gevolg van hare on
kunde in het lezen. Het bij de huiszoeking in de
woning der tweede besch. gevonden geld450 frs., is j
reeds opgehelderd. Dat geld bewaarde zij voor haren
vader ter betaling van een wissel.
In de akte van besch. komt ookzegt pleiter een
zeer lang verhaal voor, hetwelk, echter voor een zeer
klein gedeelte op Sara betrekking heeftnamelijk het
geven der vijf bankbiljetten aan haren vader. Gesteld
dat zij geweten heeft dat er bankbiljetten in dat pakje
waren, dan heeft Jaantje toch niet gezegd dat die bil
jetten valsch en evenmin van welk bedrag zij waren;
de besch. wist het dus niet en kon het ook niet weten,
zij was onbekend met de valschheid. Vandaar dat art.
163 van het wetboek van strafrecht niet mag worden
voorbijgezien, waarbij bepaald wordt dat de oplegging
der straffen gesteld tegen degenen die gebruik gemaakt
hebben van nagemaakte valsche of vervalschte munt
speciën, brieQes of biljetten, enz. niet zal plaats heb
ben zoo dikwijls de valschheid aan dengene die er ge
bruik van gemaakt heeft onbekend is geweest.
De mogelijkheid bestaat dat Sara wel eens gedacht
heeft: hoe komt Jaantje aan zooveel geld? Maar hoe
kon zij aan valschheid der biljetten denken? Te dezen
aanzien is de natuurvolgens den verdedigersterker
dan de leer geweest, en het openbaar ministerie is dan ook
zelf reeds tot het kamp van den verdediger overgekomen.
De procureur-generaal toch heeft gezegd: de besch.
hadden kunnen en moeten weten dat de biljetten van
verdachten oorsprong waren, maar dat is niet ge
noeg waar er sprake is van valsch en oorsprong.
De beschuldiging tegen beide besch. luidtdesbewust
uitgeven van valsche bankbiljetten in gemeen over
leg, doch dit is zeer moeilijk te bewijzen. Het open
baar ministerie zegt dat de 450 frs., bij de huiszoeking
ten huize der tweede besch. gevondenwel is waar
gedekt zijn, maar daaruit blijkt toch dat de dochter
bewaarster was voor haren vader, en dit bewijst het
bestaan van gemeen overleg, ja zelfs van verstandhou
ding tusschen Dufresnoy en de beschuldigdenwant de
besch. wisten immers wel dat Dufresnoy niet zoo rijk
was, om zoo maar renteloos eenige duizende franken
weg te schenken. Hieromtrent merkte de verdediger
opvooreerst dat Sara de biljetten hield voor biljetten
van 100 frs., maar ten anderen kon het in bewaring
geven immers om een of andere reden ook wel een
maatregel van voorzorg zijn van de zijde van Dufresnoy
en zijne vrouw. Sara heeft niet geweten, dat de bil
jetten valsch waren. Ook bestond er geen gemeen
overleg, want er was geen gemeenschappelijk voordeel,
geen belang bij het bewaren van zulk gevaarlijk goed
als haar door hare zuster werd toevertrouwd.
In de akte van beschuldiging komen een menigte
aanwijzingen ten laste der besch. voor, doch dit zijn,
naar de verdediger uiteenzetniets dan bloote onderstel
lingen. Men heeft onder anderen gezegddat het niet
kunnen lezen en schrijven van Sara slechts eene uit
vlucht wasdoch hiertegen komt hij op. Men heeft
er op gewezen dat Sara, geen cijfers kennende, toch
winkel hield, en men achtte dit ongerijmd; doch haar
vader had een winkel in manufacturen; zijne dochter
is daarin grootgebracht, en nu weet men immers dat
in dergelijke omstandigheden er velen zijn die alleen
bij intuitie, volgens taxatie de waarde en den prijs
van een of ander kunnen bepalensoms beter dan de
papiertjes op die goederen aanwijzen.
De tegenstrijdige opgaven der besch. zijn ook volgens
spreker alleen het gevolg van de wederzijdsche gene
genheid tusschen vader en dochter.
Wat het verzwijgen door den eersten besch. van de
meerdere waarde der vijf bankbiljetten betreft dan zijne
dochter daaraan toekendedit heeft de vadernaar hij
zelf erkend heeftgedaan uit vrees dat hij indien Sara
wist dat het biljetten van 1000 frs. waren, niets meer
krijgen zou.
Volgens den verdediger is er geen schijn, noch veel
minder blijk van schuld, en concludeert hij mitsdien
tot vrijspraak der tweede besch.
Ten slotte behandelde hij nog met een enkel woord
de aan het feit gegeven qualificatie. Ook in deze zaak
is weder uit de verschillende qualificatiën gebleken:
zooveel hoofden zooveel zinnen. Eerst was er sprake
van „medeplichtigheid"later is dat geworden „gemeen
overleg"eerst waren de bankbiljetten „onderhandsche
geschriften" nu zijn het „geschriften van koophandel".
Bij al dat verschil veroorloofde pleiter zich een eigen
opinie te hebben, bij aanneming waarvan ontslag van
rechtsvervolging zal moeten plaats hebben. Hij wijst
op het onderscheid dat in het wetboek van strafrecht
word t gemaakt tusschen nationale munt en vreemde
munt, en toont aan dat bij deze zaak de artt. 147,
148 en 150 van dat wetboek onmogelijk van toepas
sing kunnen zijn, maar zijns inziens art. 139 moet
worden toegepast.
Na nog als Nederlander zijn leedwezen te hebben
betuigd over de omstandigheid dat men hier te lande
nog altijd te doen heeft met den verouderden Fran-
schen code pénalresumeerde hij het gesprokene en
concludeerde op grond daarvan tot vrijspraak.
De procureur-generaal was bereid te repliceeren,
doch bijaldien de verdediging vooraf voornemens was
bij de genomen conclusiën te persisteerenzou hij met
het oog op het gevorderde uur de repliek nalaten,
terwijl ook hij bij zijn requisitoir volhardde. Daar de
verdedigers hun voornemen tot persisteeren te kennen
gaven, bleven re- en dupliek achterwege.
Het onderzoek werd daarop gesloten verklaard en de
uitspraak bepaald opa. Vrijdag, des morgens te 10 uren.
Gemengde berichten.
In de Vereenigde staten van Noord-Amerika zijn
twee katholieke priesters tot het oud-katholicisme over
gegaan, wat aldaar het eerste geval van dien aard is.
De opperpresident van Silezië vrijheer van Nor-
densflychtis door den keizer van Duitschland op non
activiteit gesteldwegens zijne houding ten aanzien
der toepassing van de kerkelijk-politieke wetten. Daar
de heer Nordensflycht wegens zijn ultra-conservatieve
en ultra-orthodoxe richting bekend was heeft zijne
benoeming tijdens den strijd der regeering tegen de
clericalen algemeene verbazing verwekt en ook thans
noodzakelijk gemaakt dat hij ter zijde werd gesteld.
Het verzoek van de verdedigers van graaf Arnim
tot de stedelijke rechtbank te Berlijn gericht, om de
behandeling van zijn zaak wegens redenen van gezond
heid te verdagen, is afgewezen, zoodat overmorgen
met die rechtszaak een aanvang zal worden gemaakt.
De duurte van levensmiddelen te Berlijn wordt,
niettegenstaande de oogst allergunstigst is uitgevallen,
steeds kunstmatig opgedreven; daarenboven heeft de
vervalsching van levensmiddelen op groote schaal plaats,
zoodat meer en meer pogingen worden aangewend om
zich door samenwerking los te maken van de afzette
rijen der leveranciers.
Volgens particuliere berichten te Rome van Ca-
prera ontvangen moet Garibaldi stellig voornemens zijn,
om, met het oog op den ongunstigen financieelen toe
stand van Italiëvoor iedere dotatie uit 's lands schat
kist te bedanken.
In Rumburg in Bohemen kwam in de vorige
week, begeleid dooreen groote menigte nieuwsgierigen,
iemand uit het nabijgelegen Seifhennendorf aan, die voor
40 Thaler had geweddat hij alleen een zware boeren
wagen over een afstand van mijl in 3 uren zou weg
trekken. Hij heeft zijne weddenschap gewonnen, maar
is tengevolge van de overdreven krachtsinspanning des
nachts gestorven.
Volgens het officieele orgaan der Saksische regee
ring heeft deze in den laatsten lijd tweemaal verlof
gegeven tot het verbranden van menschenlijken om ge
legenheid te verschaffen voor de noodige wetenschap
pelijke onderzoekingen; zij heeft echter medegedeeld,
vooreerst dergelijk verlof niet meer te verleenen.
GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS TE MIDDELBURG.