r 29i.
MIDDELBURGSCHE
Dinsdag
1874.
COURANT.
8 December.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.50.
Middelburg 7 December.
Opgave van brievengeadresseerd aan onbekenden,
verzonden gedurende de le helft der maand Novem
ber 1874, door het postkantoor Middelburg.
Wed. W. G. van Gent Moltzer, te AmsterdamA. Beets,
ArnhemG. van der Plank, te 's GravenhageI. H. van
Veeden, te HellevoetsluisMej. K. Snoep, te Middel
burg; wed. A. Schaarman, te Vreeburg.
Door het hulppostkantoor Veere.
T. Bogaard, te Amsterdambriefkaart P. T. C. van
Wijk, te Ter Neuzen.
Bl^kens het heden uitgegeven Provinciaal blad van
Zeeland n° 127hebben gedeputeerde staten dezer pro
vincie den provincialen veearts 2e klasse Ch. Mazure,
ter standplaats Zierikzecvoorloopig belast met den
veeartsenijkundigen dienst in den dienstkring, bij litt" c
van hun besluit van 24 December 1872 (Prov. blad
n° 129) opgedragen aan den eervol ontslagen provin
cialen veearts 3e klasse J. Mazure Cz.
Tot secretaris en ontvanger der gemeente Oost-
kapelle is benoemd de heer A. Lantsheer, wonende
aldaar.
De commissie voor het examen van apotheker te
Leiden heelt bevorderd tot apotheker den heer A. Roelse,
geboren te Vrouwepolder.
De Staats courant van Zondag 6 en Maandag 7 dezer
bevat onder anderen de wetten van den 29en Novem
ber jl. tot onteigening ten behoeve der uitbreiding van
het station Neuzen van den spoorweg van Neuzen naar
de Belgische grenzenen van 3 December jl.betref
lende de schorsing van de bij art. 18eerste lidder
wet van 26 November 1847 (Staatsblad n° 69) toege
kende bevoegdheid tot het doen aanmunten van zilveren
standpenningen anders dan voor rekening van den staat.
Het Handelsblad bevat de volgende opmerking:
Menige stad mag een voorbeeld nemen aan Liverpool-
Velen steunen liever geen nationale ondernemingen, die
niet in hun stad zetelenen hebben met kleinsteedschen
naijver het droge dok te Vlissingen en de stoomvaart
tusschen Vlissingen en Amerika tegengewerkt.
Wat ziet men echter in Liverpool geschieden? Al
daar werken vele handelaars mede tot. het maken van
nieuwe dokken en havenwerken te Midford ofschoon
Midford een geduchte concurrent van Liverpool zal wor
den. En een Liverpooler courant, in plaats van op
kleingeestige manier Midford te gaan tegenwerken,
spreekt met lof en waardeering van de grootsche on
derneming die op het getouw wordt gezet. De Liver
pool Mercury deelt mede, dat de inwoners van Midford
een groot feestmaal hebben gegeven aan kapitein Wal
ter Woodden ontwerper der nieuwe dokkendie in
uitgebreidheid al de dokken van Liverpool zullen even
aren en voor uitvoer- zoowel als invoerdokken zullen
dienen. Productente Midford geland, zullen twintig
uur vroeger op de markten van Liverpool en Manches
ter kunnen zijn dan zoo ze naar Liverpool werden
gezonden. Er ligt een spoorweg tusschen Midford en
Manchester. De heer Reed was tegenwoordig op het
feestmaal en sprak met warmte ten gunste van de groote
onderneming.
Bij gelegenheid der installatie van het nieuw be
noemde lid van den hoogen raadmr. M. F. Lantsheer,
welke Zaterdag heeft plaats gehadbracht de voorzitter
van dat college, mr. de Greve, de vroegere loopbaan
van den heer Lantsheer in herinnering. Begonnen
zijnde als advocaat, bekleedde hij achtereenvolgens de
betrekkingen van rechter-plaatsvervanger in de Middel-
burgsehe rechtbanksecretaris der gemeente Middelburg
rechter in genoemde rechtbank, en laatstelijk die van
raadsheer in het hof van Zeeland. Ook was hij ge
durende drie jaren lid der provinciale staten van Zeeland
en tot in 1871 lid van -den gemeenteraad van Middel
burg. De voorzitter gaf den heer Lantsheer de ver
zekering dat hij ook in het midden van den hoogen
raad zou ondervinden dat de spreuk „goed Zeeuwsch,
goed rond" geen ijdel woord is.
De kamer van strafzaken is het nieuw benoemde lid
als werkkring aangewezen.
Onze Haagsehe correspondent schrijft ons
het volgende:
„Het is een onbegrijpelijke geschiedenis, die van de
nota over de oudbisschoppelijke clerezy, die zooveel
beweging gemaakt heeft. Ik herinner mij reeds een
paar jaar geleden te hebben hooren spreken van een
uit ons land afkomstig stuk, te Berlijn ontvangen, en
dat men naar de Duitsche legatie hier ter stede om
nader onderzoek gezonden had, omdat de daarin voor
komende mededeelingen omtrent de geschiedenis der
Ncderlandsche oud-katholieken te Berlijn niet geheel
boven bedenking verheven werden geacht. In oud-
katholieke kringen had deze nota om de partijdigheid
tegen het kerkgenootschap die er in doorstraalde, een
slechten indruk gemaakt, en ik vermoed dat het stuk
langs dien weg bij de anticlericale pers is aangeland.
Maar van waar kwam dat stuk dan nu? Werd het
verstrekt door den minister van buitenlandsche zaken of,
buiten hem om, 'door een ^der 'ambténaren van zijn
departement, of opgemaakt door een particulier, door
u of mij of door een ander? Van den beginne at, na
melijk sedert het Vaderland eenigen tijd geleden over
die nota begon werd klaarblijkelijk de minister Gericke
geviseerd. Men betuigde leedwezen dat men eene be
schuldiging tegen een afgetreden bevriend minister moest
uitenen toonde dus dat men van den aanvang
alleen het eerste der drie gestelde gevallen op het oog
had. Wanneer men in de mecning had verkeerd dat
de nota door een ondergeschikt ambtenaar ware gesteld,
dan had mendunkt mijzich bepaald tot de opmer
king dat men aan het departement van buitenlandsche
zaken wat beter de hand moest houden aan het nale
ven van den ambtseed, waardoor voorkomen zou zijn
dat een stuk in de wandeling werd gebrachtwaar
door de schijn van partij kiezen in kerkelijke geschil
len op de Nederlandsche regeering geladen werd. Het
laatste geval, de zuiver particuliere herkomst van het
stukmaakte natuurlijk elke beschuldiging tegen de re
geering overbodig.
Nu is in den tegenwoordigen stand van zaken, met
het weinige licht dat de duistere brief van den hoog
leeraar Nippold ontsteekt, de onderstelling zeer waar
schijnlijk dat de genoemde professor er het Haagsehe
blad, om 't met een dagelijksch woord <uit te drukken,
„heeft laten inloopen", en dat het Vaderland zich wel
wat lichtvaardig heeft laten gebruiken om op inlich
tingen van eenen vreemdelingwiens woorden, hoe ge
leerd de man ook zij, altoos met zeer veel graantjes
zout moeten aangenomen wordeneene vrij zware be
schuldiging in te brengen tegen een Nederlandsch mi
nister, die daarenboven reeds afgetreden is, en zich
jegens zijne wettige rechters, de volksvertegenwoor
diging niet meer verantwoorden kan.
„Ik spreek van eene zware besehuldigingniet om
dat ik over de bewuste nota zoo verontwaardigd ben,
maar omdat dit woord gebruikt is. Geen kerkelijk
man, heb ik niets verschrikkelijks in dat stuk gevon
den, toen het Vaderland het voor eenigen tijd tekstu
eel mededeeldede cijfers die er in voorkwamen
konden ontleend zijn aan den Staatsalmanak, en het
historisch overzicht van het oud-katholieke kerkgenoot
schap moge niet geheel juist zijn geweest op mij werd
alleen indruk gemaakt door het dwaze voorvoegsel „de
heer", dat men aan de namen van Petrus Kodde en
van andere leiders der secte deed voorafgaan. Men
spreekt immers niet van „den edelachtbaren heer" Jan
de Witt, of van „zijne hoogheid" Willem den Zwijger?
Maar, ik herhaal het, ik ben niet geheel bevoegd.
„Professor Nippold dan schijnt te meenen dat de heer
Gericke dat aanstootelijke stuk heeft verstrekt. En
waarom? Het stuk blijkt den professor in handen te
zijn gekomen uit de nalatenschap van den aartsbisschop
Loos, niet door de bemiddeling van de Pruisische
ambtenaren; hij oordeelt dus alleen op interne bewijzen
over de herkomst. En een zoodanig bewijs is dat de
nota „geheel het karakter draagt van eene circulaire in
den vorm van een pro-memoriazooals die bij de uit
sluitend mondelinge mededeelingen in de diplomatie
niet zelden voorkomende nota draagt dan ook zooals
dit in zulke gevallen gebruikelijk is, noch dagteeke-
ning, noch handteekening." Derhalve geen enkel uiterlijk
teeken van officieele of officieuse herkomst draagt het
stukhet is een eenvoudig opstelzonder kop noch
staart, dergelijke opstellen worden wel eens gebezigd
in de diplomatie, ergo: het stuk is officieus zooniet
officieel. Deze redeneering is mij wat al te scherpzin
nig! Er is echter nog iets. De professor zegt, en ik
citeer hier niet de vertaling van het Vaderland, die de
gewichtigste woorden niet juist wedergeeft: Expedirt
aber ist die Note von dem Tdollcindischen auswdrt'gen Ante
aus, [het Vaderland vertaalt: verzonden is de nota van
het Ned. departement enz.] Ende August re<p An/ang
September 1871. Und war sie hirze eeit nachher mindestens
den vertreier dreier Machte bekannt. Het Vaderland be
sluit hieruit, dat de nota dus niet in dien zin van het
departement is uitgegaan „dat zij op de registers voor
komt" maar dat zij is „eene diplomatieke mededeeling,
eene circulaire, die aan de gezanten van verschillende
mogendheden is gezonden." Een besluit dat in gewaagd
heid de redeneering van den Duitschen professor even
aart. Dat er van „circulaires die aan de gezanten van
verschillende mogendheden gezonden worden"dus van
ontwijfelbaar officieele regeeringsbescheidengeen spoor
„in de registers gevonden"geen minuut gehouden
wordt, is doodeenvoudig ongerijmd en onmogelijk. Wan
neer ik den brief van professor Nippold wèl begrijp
wat niet gemakkelijk is, dan leidt hij het feit
dat de verzending heeft plaats gehad af uit de omstan
digheid dat kort na September 1871 drie gezanten van
het stuk kennis droegen. Maar zonder verder bewijs
is deze conclusie even onaannemelijk als het toeken
nen van een officieel of officieus karakter aan een zeker
stuk, juist omdat het de uiterlijkheden van officieus of
officieel te zijn niet draagt.
„En is er nu eenig verder bewijs Neenwanneer
men naar een bewijs tot staving dezer conclusie van den
hoogleeraar zoekt; ja, echter, wanneer men onpartijdig
naar de waarheid tracht. Het bewijs dat de conclusie
onjuist is geeft de ronde en duidelijke brief van den
heer Gericke in het Vaderland; waarin hij zegt: „de
bedoelde nota, waarvan het bestaan en de inhoud mij
pas door het Vaderland zijn bekend geworden, [is]
nimmer, in welke mate en in welken vorm dan ook,
noch rechtstreeks noch zijdelings, door mij of door
iemand van mijnentwege aan den Duitschen gezant of
aan eenig ander gezantschap verstrekt geworden. Daar
bovendien de Duitsche gezant mij nooit over dit onder
werp gesproken heeftkan tevens met volkomen zeker
heid verklaard wordendat ook de bouwstoffen voor
de nota uit mijne gesprekken onmogelijk konden geput
zijn." Mij dunkt deze verklaring moet worden aange
nomen, al noemden alle Duitsche professors haar valsch;
wie het rechtschapen karakter van den heer Gericke
kentzal met mij zeggende zaak is nu uit.
„Of liever deze phase van de zaak is gesloten,
de heer Gericke heeft aan de nota part noch deel. Maar
nu blijft een tweede geval mogelijk, dat een ambte
naar van 's ministers departement onderhands en vol
komen in onschuld dat stuk heeft opgemaakt. Dit moet
nauwkeurig onderzocht worden. Thans zeg ikfiat Lux
want nu men de Nederlandsche regeering eenigermate
poogt te betrekken in de hatelijke en onstaatkundige
kerkelijke politiek der regeeringen in Duitschlandnu
moet het zoo klaar als de dag worden gemaakt dat
onze regeering zich volkomen onzijdig houdt enwelke
hare gevoelens'ook mogen zijn, de zijde kiest van geene
van beide partijen."