vooral door den heer van Houten betoogd dat door ad ministratieve hervormingen het verblijf in do gestichten minder aanlokkelijk behoorde te worden gemaakt en daardoor de talrijk voorkomende récidive worde voor komen. De minister van binnenlandsche zaken antwoordde op deze puntendat zooveel mogelijk tegen luiheid en werkeloosheid wordt gewaaktmaar dat de overbren ging van het beheer volstrekt geen verandering in de inrichting brengt en de kans voor latere hervormingen geenszins vermindert. De minister deelde verder mede, dat het aantal af gezonderde lepra-lijders in Veenhuizen thans 9 bedraagt. Voorts gaf de minister te kennen, dat de zaak dei- verbinding tusscken de Drentsche en Friesche kanalen nog een onderwerp van onderhandeling uitmaakt, maar dat de minister die zaak niet uitsluiting als rijkszaak beschouwt maar een bijdrage van de provincie noodig acht. In die opvatting was de heer van Houten het met den minister eens; daarentegen meende de heer van Harinxma, dat de zaak bijna uitsluitend een rijkswerk was en dan ook ruime ondersteuning van rijkswege verdient. De heeren van der Does de Willebois en van den Berch van Heemstede betoogden, dat niet het verblijf zoozeer in de gestichtenals wel andere omstandighe den tot de récidive aanleiding gevennl. het ontslaan der verpleegden op een ongeschikt tijdstip en het ont slaan van stokoude personen. In verband hiermede ontwikkelde de heer van den Berch het denkbeeld om de gestichten dienstbaar te maken aan de voorberei ding der vrijwillige êmigratie van onze overbevolking naar een buitonlandsche kolonie b.v. naar Aruba. Do heer Moens beval de belangen van het onderwijs in de gestichten zeer aan de zorg van de regeering aan. De minister van justitie ontwikkelde nog lcortelijk zijne denkbeelden voor de toekomst die echter thans geheel ongepraejudicieerd bleef, zoodat bij eene mogelijke verandering van den aard der gestichtende tusschen- komst der wetgevende macht zou worden opgeroepen. Ter wederlegging van de door den heer van Bek ge opperde vrees, dat de nieuwe taak aan den minister van jutitie opgelegd, schadelijk zoo kunnen wezen voor de afdoening van andere belangen aan het depar tement, antwoordde de minister, dat die vrees niet be hoefde te bestaan en dat meer in 't bijzonder, wat aan gaat de intrekking der keizerlijke besiuiten van 1809, waarop de beer van Eek o. a. als voorbeeld had ge wezen een daartoe strekkend wetsontwerp reeds bij het departement in bewerking is. De begrooting voor de gestichten werd ten slotte aangenomen met 64 stemmen tegen 1die van den heer van Eek. Hoofdstuk IV der staatsbegrooting werd daarop met algemeens stemmen aangenomen. De beraadslagingen werden nu geopend over de be grooting van binnenlandsche zaken (hoofdstuk V.) De heer van Harinxma, op de krachtige ontwikke ling van het gemeentewezen in Friesland wjzende, stelde c-liter den ongunstigen financieelen toestand van sommige der plattelandsgemeenten in 't licht. Verschil lende oorzaken daarvoor werden genoemd en verschil lende middelen van redres aangegeven, welke de minister van binnenlandsche zaken echter moeielijk te verwe zenlijken achtte omdat zij nauw samenhangen met beginselen der school- en belastingwetgeving. De heeren van den Berch van Heemstede, Tak en Bcgram drongen aan op partieele voorziening vau water- staatsbelangen waartoe zij de bevoegdheid ontleen den aan art. 191 der grondwet. Eenig verschil van interpretatie van dat artikel openbaarde zich evenwel tusschen hen en den minister omtrent de vraag van algemeene en partieele regeling. Vooral was dit ver schil zeer bepaald tusschen de heeren Tak en Begram en den minister omtrent de wettelijke regeling van het korps van den waterstaat. De minister achtte die in strijd met de grondwet; de sprekers betoogden het tegen deel. De heer Tak verklaarde daarbij :t oog te hebben niet op de persoonlijke, maar op de territoriale indee ling en hij herinnerde hoe de tegenwoordige minister van binnenlandsche zaken in de zitting 1870/71 had gestemd voor een amendement, hetwelk het beginsel huldigdedat thans door hem werd bestreden. De minister van binnenlandsche zaken deelde overi gens nog mededat bij hem in overweging was het denkbeeld om de bewerking van een algemeene wetge ving op de waterstaatsbelangen op te dragen aan eene staatscommissie, op den voet van die welke indertijd voor de calamiteuze polders in Zeeland met zooveel vrucht werkzaam was geweest. De heeren van Eek en Begram bespraken nog het eindcijfer der begrooting. De eerste wilde voor nuttige en productieve uitgaven zooals dit budget oplevert, zooveel mogelijk besteed hebben. De heer Begram herinnerde aan de verplichting om de tering te zetten naar de nering en de minister van binnenlandsche zaken sloot zich daarbij eenigszins aanverklarende echter niet te zullen terugdeinzen voor nuttige en noodzake lijke uitgaven. De heer van Eek betoogde ook wederom de nood zakelijkheid der splitsing van dit veelomvattend depar tement. maar de minister van binnenlandse!, zaken verklaarde daarover nog geen bepaald gevoelen te hebben. De algemeene beraadslagingen over het Ve hoofdstuk werden gesloten. ittiog ven vy oensdag 2 December. (Per telegraaf.) Een amendement van den heer Bergsma tot gedeeltelijke traktementsverhooging voor de provinciale ambtenaren werd verworpen, en het artikel der bcgrootingwaarbij eene algemeene traktementsverhooging voor de ambte naren van het departement van binnenlandsche zaken, ten bedrage van /6000, werd voorgesteld, aangenomen, waardoor de bedoelde ambtenarenmet de verleden jaar toegestane vermeerdering-, alle eene verhooging van 10 pet. zullen bekomen. Een amendement tot verhooging van de bezoldigingen der leden van gede puteerde staten en van de griffiers der provinciale staten werd verworpen. De minister verklaarde dat de re geering niet voornemens was een ontwerp tot wettelijke legerorganisatie voor te dragenen dat in het voorjaar een nieuw ontwerp voor de militiewet zou ingediend worden. De discussiën zijn gevorderd tot de afdeeling- waterstaat. BUITENLAND. Algemeen Overzicht. Het schijnt inderdaad te zijn gelukt ten aanzien van de constitutioneele wetsontwerpen tusschen Mac-Malion en zijne ministers overeenstemming te bewerken. De inhoud der prcsidentieele boodschap was gisteren nog wel niet vastgestelddoch hierover moet men het althans eens zijn gewordendat] de maarschalk aan de nationale vergadering slechts zal verzoeken om zich met de vaststelling der constitutioneele wetten zooveel mogelijk te haasten, zonder er echter op aan te drin gen dat zij terstond tot de behandeling van die wetten zal overgaan, of daarvan eene gouvernements-quaestie te maken. Tevens wordt gemeld, dat hij voornemens is om in Januari een tweede boodschap tot de kamer te richten. Ziedaar weder een nieuw bewijs van de zwakheid van Mac-Malion als regent. Nog tot in de laatste dagen werd van zijne zijde verzekerd, dat hij de onmiddellijke regeling van zijne bevoegdheden zou eischen, en ter elfder ure laat hij zich door zijne mi nisters bepraten om in een uitstel tot Januari te be rusten. Of wat zou anders de beteekenis kunnen zijn van zijn voornemen om in Januari andermaal eene boodschap aan de kamer te zenden? Het is duidelijk, dat hij pour acquit de conssience zich heeft voorbehouden om in Januari op de zaak terug te komen indien de behandeling der constitutioneele wetten tot zoolang wordt uitgesteld. Het manifest van den graaf van Chambord heeft een zeer ongunstigen indruk vooral ook bij de regeering gemaakt, omdat het duidelijk is, dat zij voor de or ganisatie van het septennaat niets van de iegitimisten heeft te wachten. Deze zullen toch onvoorwaardelijk iederen maatregel bestrijden waardoor de troonsbeklim ming van Henri V zou worden verdaagd. De Union verlangt dan ook niet anders dan dat de balling van Frohsdorf onmiddellijk tot koning zal worden uitgeroe pen. De Bonapartïstische organen vragen intussclien van Mac-Maliondat hij Napoleon IV als keizer van Frankrijk zal proclameeren. Ieder wil het land redden op zijne manier. De republikeinen vereenigen zich nader; twee uitstekende en invloedrijke personen Dutaure en Casimir Périer, beide vrienden van Thiers, die eenige tijd verdeeld waren geweest, hebben zich weder volkomen met elkander verstaan. Zij willen wel medewerken tot regeling der bevoegdheden van Mac- Malion, maar op den vasten grondslag der definitieve republieken zij zullen met kracht iederen maatregel bestrijden, waardoor het land nog zes jaren aan de onzekerheid zou worden prijs gegeven. Het linker- centrum is het volkomen eens met deze beide heeren en dus zal vooral van het rechtercentrum afhangen wat de naaste toekomst zal opleveren. De nieuwe president, van die partij de heer Bocher, heeft bij de aanvaarding van zijn presidentschap den leden aange spoord om getrouw te blijven aan hun verleden en aan hunne verbintenissen, terwijl hij hen tevens aan raadde om iedere welgemeende poging en ernstige begeerte tot conciliatie met welwillendheid te bejegenen, alle noodzakelijke transactiën aan to nemen en alle nuttelooze oneenigheden te vergeten. De heer Bocher is dus al niet beter dan die Oostenrijksche afgevaar digden tot wien de Neue freie Presse de zeer juiste opmerking richt, dat een afgevaardigde niet aiieen den blik gevestigd moet hebben op het verleden, maar veelmeer op de toekomst. Dit is juist een gebrek van zeer veel vertegenwoordigerszij handelen afsof zij wetten maken voor de tijden die voorbij zijnzij schermen met hun antecedenten, hun eenmaal aange nomen beginselen en stelsels en vergeten, dat de tijden veranderen en andere tijden ook andere behoeften hebben. Door den raad van den heer Bocher te volgen zal Frankrijk zich nog eenigen tijd in het status quo kunnen verheugen. De heer Buffet is weder tot president der nationale vergadering gekozen met 348 van de 351 stemmen; niet minder dan 205 leden hebben in blanco gestemd. Van meer beteekenis is de verkiezing van vice-presi- denten geweestdrie zijn bij de eerste stemming ver kozen: de heeren Martel, van het linkercentrum, met 422, Benoist d'Azy en de Kcrdrel, beide van de rech terzijde, met 327 en 287 stemmen, terwijl de candidaat van het rechtercentrum de heer d'Audiffrct Pasquier slechts 267 stemmen, niet voldoende voor zijne verkie zing verkreeg, zoodat voor een vierden vice-presiden^ heden een nieuwe stemming- moest plaats hebben. Tot secretarissen zijn éen afgevaardigde van de linkerzijde en vier van de rechterzijde verkozen; voor den zesden secretaris moet andermaal worden gestemd, zoodat het rechtercentrum de minste steun in de kamer heeft gehad. Twee bisschoppelijke documenten die in de laatste dagen in het licht zijn verschenen, hebben algemeen de aandacht getrokken. De aartsbisschop van Westminster, monseigneur Manning, heeft een herderlijken brief uit gevaardigd waarin hij verklaartdat ieder die niet in het leerstuk der onfeilbaarheid gelooft ipso facto ophoudt katholiek te zijn en heiligschennis pleegt wan neer hij aan de sacramenten deel neemt zonder in de onfeilbaarheid te geloovenzelfs indien hij zijn ongeloof zou willen verbergen. De Engelsche katholieken zullen dus onvoorwaardelijk aan de besluiten van het laatste concilie moeten onderwerpen of zij worden ketters. Indien dit de vrucht is van het bezoek van den aarts- bischop Manning op het Vaticaan dan blijkt nog niet veel van de toegeeflijkheid der curie jegens de Engel sche katholieken en waarschijnlijk zal dat herderlijke schrijven geen welwillende ontvangst in Engeland te beurt vallen. Door den bisschop van Orleans, monseigneurDupan- lotipis in een brief aan het Journal de Florence een ander onderwerp behandeld: de wereldlijke macht van den paus, waaromtrent hij verklaart volstrekt geen transactie te dulden. In strijd met hetgeen daaromtrent over hem was beweerd, verzekert hij ten aanzien van die zaak geen modus vivendi te willen, maar wel een modus residu endinl. een middel om tot de herstelling- der wereldlijke macht te geraken, en welde tusschen- komst van Europa. Italië heeft den paus het wereld lijke gezag en de vrijheid van handelen ontnomen; Europa moet zijn plicht jegens den paus en de rechten van het katholiek geweten begrijpen en den paus her stellen in zijn souverein gezag. De heer Dupanloup predikt dus den kruistocht tegen Italië. Dit schijnt zich daarvoor nog niet bevreesd temaken maar wilzij het dan ook wat laatthans nog zijn dankbaarheid betoonen jegens den mandie als de grondlegger der Italiaansche eenheid en daardoor ook van den val van de wereldlijke macht kan worden beschouwd. Door verschillende afgevaardigde is nl. in de kamer het voorstel gedaan om aan Garibaldie een jaarlijksch inkomen van 100,000 franken uit 's lands schatkist toe te kennenwaarop namens de regeering is medegedeelddat een daartoe strekkend wetsontwerp in behandeling is. Crises in Oostenrijk-Hongarije. I. De toestand der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie is zoo kritiek gewordendat hij de algemeene aandacht niet mag ontglippen. Eeeds gedurende een jaar heeft de crisis zich langzamerhand ontwikkeld. In het voorjaar liet zij zich voor het eerst in de kamer van afgevaardigden gelden, toen een buitengewoon lcenings- voorstel werd aangeboden, dat wel werd aangenomen, doch niet in staat was om den achteruitgang te strem men, die op het gebied van handel en nijverheid heerschte. Men zag de zaken toen zoo ernstig niet in en meende dat zij wel van zei ven zouden terecht komen. Het tegendeel echter is het geval geweest: de oecono- mischc toestand is in Oostenrijk van dag tot dag erger geworden. Grootendeels is dit een gevolg van de ellendige beursspeculatiëndie tegenwoordig helaas ook in ons land, maar al te veel boven flinke industrieele ondernemingen worden gesteld. De beursspeculatiën zijn in Oostenrijk steeds voort gezet; rijkdom en welvaart echter zijn afgenomen en dreigen geheel te niet te gaan. Wat voor een jaar nog kon worden gered is thans waarschijnlijk geheel verloren. De Ver(fassur.gdreue afgevaardigden van den rijksraad willen het initatief nemen om hulp te verleenen, maar hoe? Hun hoop is gevestigd op een leening voor den aanleg van spoorwegen. Daardoor zou vooral de ijzer- industrie zeer kunnen worden gebaat en tevens aan velen handenarbeid kunnen worden verschaft. Maar de Neue freie Presse vraagt of de wol- en linnenweverijen, de spinnerijen niet evenzeer aanspraak op hulp hebben? Ook bij haar is de nood overal groot; het ontbreekt haar niet aan vlijt en arbeidskrachtenmaar aan afzet, en deze bestaat niet wegens gemis van consumtie. Terwijl in de Alpenstreken de vuurhaarden worden uitgebluschtde waterwerken stilstaan en geen ijzer of staal den vorm verlaat, rusten ook in het noorden de weefstoelen; de spinnewielen draaien niet, en men hoort op verschillende plaatsen den onzekeren tred van leegloopende scharen arbeiders. Moet ook daar geen hulp worden verleend? Velen meenen, dat men zoowel den een als den ander aan zijn lot moet over laten. Als een schrikwekkend spook treedt daarenboven het staatsbankroet ieder voor den geestwaarschuwende J

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 4