MIDDELBURGSCHE
COURANT.
N° 285.
Dinsdag
1874.
1 December.
FRAAIE WOORDEN,
if V
£_Z_
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasck- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.£ïO.
Middelburg 30 November.
Wanneer wij dezen titel boven een opstel plaatsen
waarin wij eenige opmerkingen over de jongste
kamer-discussiën wenschen temaken, beteekentbij,
men vergisse zich daarin nietgeenszins een
uitroep van bewondering. Integendeel. Wat wij
wenschen te doen is ons op de meest ernstige
wijze beklagen over den stortvloed van mooie woorden,
mooie praatjes ware misschien beter gezegd,
waarin de Nederlandsche volksvertegenwoordiging
baar leden gelieft te dompelen, op het oogenblik
dat het volk zelf smacht naar alles wat in staat
is zijn dorst te lesschen, doch het minst van allen
zeker naar woorden-stroomen.
Men heeft bij vroegere gelegenheden den heer
Kappeijne van de Coppello verweten dat het hem
aan zedelijken ernst ontbrak. Hetzelfde verwijt
kan op het oogenblik met volkomen recht tot onze
geheele tweede kamer gericht worden. Men meene
niet dat de heeren zelf hunne taak in ernst opnemen.
Hoor slechts den heer Haffmans, den spreker die
het debat over de staatsbegrooting ditmaal opende
Als tekst zijner toespraak noemde hij in den aanhef
deze stelling: „Groot en edel is het voor het nage
slacht te zorgen, maar het tegenwoordig geslacht
moet er niet onder lijden en aan opgeofferd worden."
En toen vervolgde hij: „Ziedaar liet thema, waarop
ik mij veroorloven zal enkele oogenblikken te
brodeeren."
Welzekermijnheer Haffmansgeneer u niet
Daarvoor hebben de 2000 en zooveel kiezers van
Boxmeer u zeker naar den Haag afgevaardigd om
daar voor hen aan een borduurraam te gaan zitten
en een patroon af te werken, dat nooit door iemand
aangepast zal worden. Dit nuttelooze werk zou op
zich zelf nog minder zijnindien de afgevaardigde
uit Boxmeer er niet tegen opziet zijne longen te
verslijten, anderen zal het zeker in 'tgeheel geen
bezorgdheid inboezemen. Maar zijn toespraak maakt
weer antwoorden van ministers noodig, ant
woorden die bij een consciëntieus man als de heer
van der Heijm uitvoerig kunnen worden, we
derleggingen van den heer Blussé, die den spreker
zal hetoogen dat als wij amortiseeren en spoorwegen
aanleggen, het is van den slecht betaalden arbeid
der Javanen, en dat, indien die weelde ons verveelt,
wij dns niets anders te doen hebben dan de Java
nen beter te betalen en minder te laten werken;
bijvalsbetuigingen eindelijk van den collega uit Eind
hoven mr. van Baardie na de kamer gewaarschuwd
te hebben dat hij niet zoo mooi praten kan a!s de
heer Kappeijne, den Boxmeersehen vriend wil doen
zien dat deze niet alleen staat met zijn „nieuw
denkbeeld, zijn gronddenkbeeld, zijn nieuw stelsel"
om voortaan geen schulden meer af te lossenmaar
weelderiger te gaan leven en toch vooral nieuwe
schulden te maken!
Met de rede van den heer Kappeijne begint de
stroom opnieuw te klateren. Wij voelen te minder
lust om ons aan eene uiteenrafeling van dit veel
kleurig kleed te wagen, daar onze Haagsche cor
respondent juist in zijn heden opgenomen brief
diezelfde rede tot het onderwerp zijner beschouwingen
maakt. Wat wij den heer Kappeijne zouden wen
schen op te merken is alleen dat de natie niet,
zooals hij het wilde doen voorkomenstaat aan den
ingang vaneen nieuwe aera, waarin nieuwe stelsels,
door nieuwe mannen moeten worden uitgevoerd.
Integendeel. Wij bevinden ons aan het einde eener
zesjarige periode van nederlagen; de aanvoerders
staf is ons uit de handen gevallen: niet, wij hopen
het, in het slijk, maar toch in het tegenoverliggende
kamp. Is dan nu het oogenblik gekomen om op
het slagveld zelf nieuwe vanen te ontplooien
en den veldheeren, die thans de leiding van het
gevecht in handen hebben, eene nieuwe taktiek
voor te houden? Acht men het noodig de liberale
partij den weg te wijzenhaar een nieuw program
ma te schenken, welnu men schrijve een boek,
een tijdschriftartikel, een opstel in eene courant,
maar men werpe weder niet in het midden der
kamerzitting eene lange en welsprekende redevoe
ring (het sprekers-talent van den heer Kappeijne
ontkennen wij niet!), dat weder, als een gestrooid
zaad van onkruid, een heirleger van repliekenop
helderingen, uitwerkingen(de een al fraaier dan
de andere, ten gevolge zal hebben. De Amster-
damsche kanaalmaatschappijhet gebruik van de
Zeeuwsche havenwerken, de wet op het hooger
onderwijs, ziedaar dingen die ons op het oogenblik
interesseeren, en de minister die deze onderwerpen
op voldoende wijze weet te regelen, hij heete
dan Heemskerk of anders, zal ons dankbaar
vinden, al ziet hij dan ook geen kans om zoo
fraai te „stelselen" en te oreeren als deheer Kap
peijne.
Over de motie van de heeren van Eek en Bre-
dius zullen wij niet veel zeggen. Wij hebben er
van 't begin niet veel mede opgehad, juist omdat
het alleen weder een woord wasuitgesproken in
de lucht en als een woord voorbijgaande. Dubbel
leed deed het ons daarom ook weder dat er zoo
veel woorden over zijn gesproken. Ons had het
volkomen voldoende gesehenen indien een der voor
stellers zijne motie op duidelijke wijze ontwikkeld
had, indien de minister van bnitenlandsche zaken
vervolgens had verklaard dat hij zich de vrij
heid voorbehield om zich naar welgevallen aan
de motie al of niet te houden en indien het voorstel
vervolgens was aangenomenliefst met eene eenigs-
zins grootere meerderheid dan thans het geval is
geweest. Nu heeft het toch den schijn alsof in het
Nederlandsche parlement nog dertig leden gevonden
worden die, bij het ontstaan van verschil met an
dere natiën, dat liever door de wapenen willen
beslissen dan door de onpartijdige uitspraak van
scheidsrechters
Wij kunnen, binnen de grenzen van dit opstel,
ons overzicht niet volledig maken. De scherpste
critiek, die van de uitvoerige debatten over de
traktements-verliooging der ambtenaren gegeven kan
worden is deze, dat de heer Fabius ongeveer de
eenige man was die een woord heeft gesproken dat
waarlijk ad rem was. Hij zeide nagenoeg: „met
de 10 pet. verhoogingdie voorgesteld wordtkan
de ambtenaar misschien een warme jas koopen en
kunnen zijn kinderen wellicht een stuk vleesch eten
dat zij anders niet zien zullen. Daarom zal ik
er vóór stemmen." Indien over deze bij uitnemend
heid in de praktijk grijpende zaak niet zooveel,
buiten alle werkelijkheid omgeredeneerd was in
dien niet al de voorstemmers van het amendement-de
Jong de rol gespeeld hadden van la Fontaine's
schoolmeester en liever speeches hadden afgestoken
dan dadelijk iets tot leniging van den nood der
ambtenaren te doen, dan zou het Nederlandsche
volk niet gedwongen zijn als zijn eenigen vertegen
woordiger in dit debat te erkennen een oud en
gemoedelijk man, een gepensioneerd admiraal, die
met zijn onbedrevenheid in parlementaire vormen
en politiek gaarne coquetteert en dien wij daarom,
onder alle andere omstandighedenliever als kom-
mandant aan het hoofd van een invalidengesticht dan
als spreker in de staten-generaal zouden bewonderen.
Nog slechts de minst omvangrijke hoofdstukken
onzer staatsbegrooting heeft de kamer achter den
rug. Wat over justitie gesproken is, kennen wij
nog slechts uit de overzichten der couranten. Alleen
weten wij dat de heer Kupper bij die gelegenheid
eene lange oratie heeft uitgesproken over allerlei
dingen, maar ook over een „wetboek op den arbeid,''
van welke rede de heer van Houten verklaarde dat
zij geen bouwstoffen inhield voor een enkel artikel
van het verlangde wetboek, en een spreker dei-
overzijde dat zij slechts dienen kon als een kanon,
dat, indien het niet vernageld werd, misschien
springen zou en dood en vernieling in onze maat
schappij slingeren!
Ons wacht, naar alle waarschijnlijkheid, nog een
onder wijs-debat, een spoorweg-debat, een kerkelijk
debat, een discussie over de landsverdediging, een
over de marine, een over onze financiën en ten slotte
weder een over koloniën, om van de. kleinere
incidenteele debatjes niet te gewagenIndien de
kamer voortgaat zooals zij tot dusverre gedaan
heeft, dan zullen waarschijnlijk de weinige lezers,
die nu nog het Bijblad vindt, voor hun abonnement
langzamerhand bedanken. Met evenveel vrucht
toch zal men kunnen luisteren naar het geklepper
van een molen of naar het gieren van den wind.
Zoodra in het Bijblad iets anders te vinden zal zijn
dan het beeld van naar zichzelf luisterende rede
naars of „op een thema brodeerende" knutselaars
in de financiën, zal het de moeite waard worden de
lectuur te hervatten.
Heden heeft alhier de verkiezing plaats gehad van
zes leden voor de kamer van koophandel en fabrieken,
tengevolge der periodieke aftreding van de heeren
mr. W. C. Borsius, J. Luteyn, J. A. Tak, jbr. W. R.
Boddaert en P. de Bruijne, en ter vervulling der vaca
ture ontstaan door het overlijden van den heer A. H. G.
Fokker.
Van de 289 kiezers hebben 52 hunne biljetten inge
leverd. Een biljet was nog ingeleverd door een niet-
kiesgercchtigde, zoodat het getal geldige stemmen 52
en de volstrekte meerderheid 27 bedroeg.
Er zijn uitgebracht op de heerenMr. W. C. Borsius 52,
J. A. Tak 52, J. Luteyn 51, jhr. W. R. Boddaert 50
en P. de Bruijne 46 stemmenzoodat alle aftredende
leden herkozen zijn.
Voor de vacature door het overlijden van den heer
A. H. G. Fokker moet eene herstemming plaats hebben
tusschen de heeren Jac. de Kanterdie 22en J. P.
Fokker, die 11 stemmen verkreeg.
Voorts zijn uitgebracht op de heeren M. Volkrijk
Liebert 7, J. Fak Brouwer 4, E. K. Boudewijnse,
H. P. Abrahams, F. Nagtglas, B. A. Fokker, J. G.
van der Harst, I. de Broekert, en L. E. Hendrikse
ieder 2 stemmen, terwijl 8 personen ieder 1 stem ver
kregen.
De reeks der dezen winter door do Vereoniging
Uit het volkvoor het volk alhier weder te houden
volksvoordrachten is gisteren avond geopend. De voor
zitter van het bestuur mr. G. N. de Stoppelaar sprak
een hartelijk inleidingswoord, waarin hij tot belang
stelling in deze wintel-bijeenkomsten opwekte.
De heer T. H. de Beer, uit Goes, hield eene zeer
boeiende voordracht „over het verband tusschen ge
schiedenis eu letteren", waarin hij met een terugblik
op de verloopen eeuwen en op verschillende rijken
aantoonde hoe de boeken daar staan als zoovele gedenk-
teekenen op den akker der wereld. Bij die gedenkteeke-