Volgena den heer Kleijnhens wordt dc f 1712 aan 1 havengeld voor verreweg het grootste gedeelte in de oude havens ontvangen, en nu kan, als uien 850 uit trekt, heel wat havengeld afvallen eer dat bedrag te hoog wordt. De heer Callcnfels merkt op, dat in de memorie van toelichting staat dat de opbrengst van het havengeld over 1873 f 3000 heeft bedragen, ter wijl het gewijzigde voorstel van burgemeester en wet houders berust op de raming volgens 1874; hij vraagt daarom: of de scheepvaart dan sedert zoozeer is achteruitgaan? De voorzitter antwoordt hierop be vestigend. De heer J. I. P. Hector verklaart zich voor eene vermindering van het artikel tot 850welk denkbeelddoor den heer Kleijnhens aangegevendoor burgemeester en wethouders als voorstel overgenomen en met 11 tegen 2 stemmen aangenomen wordt. Tegen stemden de heeren Verkuyl Quakkelaar en Pot. Art. 2 dierzelfde afdeding:" weeg- en keurloonen 731, wordt op voorstel van burgemeester en wethouders tot 500 verminderd. Tegen stemden de heeren Verkuyl Quakkelaar en Pof. Art. 5 dier afdee ing: gelden voor liet gebruik of genot van andere, dan'dé reeds gemelde openbare ge meentewerken, bezittingen of inrichtingen, f6767. Burgemeester en wethouders stellen voor, dat bedrag- te verminderen tot 4,400. De heer Kleijnhens treedt ten aanzien van de onder- deelen van dit artikel in eenige beschouwingen. Voor eerst vraagt hij of het verkoophuisdat f 60 'sjaars opbrengt, niet buiten werking gesteld en van dat ge bouw meer rente getrokken zou kunnen worden. Ten tweede wijst hij er op, dat er geen verhouding bestaat tusschen de opbrengst der schoolgelden en dc uitgaven voor het onderwijs. Met aanhaling van cijfers toont hij aandat de schoolgelden meer konden opbren gen terwijl op de. school voor on- en minvermogenden zelfs personen van de betaling van schoolgeld zijn vrij gesteld die het wel betalen konden. Ten derde bracht hij bezwaren in tegen de geringe opbrengst van de Zeehondenwerf en van de keibank in verband met de onderhoudskosten. Hij wil het stelsel van exploitatie dier werf en keibank verlaten. Zoolang hij in Vlissin- geu woont hebben beide inrichtingen in een kwijnenden toestand verkeerd. Werd bijvoorbeeld eene overeen komst aangegaan met een timmermansbaas, dan zou de werf meer kunnen rendeeren en het scheepstimmer vak daardoor ook te Vlissingen behouden worden. Een particulier, die zoodanige inrichting pachtzal alle moeite doen om haar bloei zooveel mogelijk te bevorderen, getuige het voorbeeld van den heer van der Staal te Veere. Spreker doet geen bepaald voorstel, maar heeft alleen de aandacht op een en ander willen ves tigen. Op eene vraag van den lieer de Groot', of de Belgi sche en Nedcrlandsche loodskotters ook voor liet banken in de Bierkaai betalen antwoordt de heer Kleijnhens bevestigend, doch het is niet veel. De heer van der ïïijden zou de opheffing der Zee hondenwerf niet wenschelijk achten. Vroeger was zij aan den heer Borghmans verhuurddie echter de sche pen alleen op de werf toeliet als hij ze timmeren mocht. Het gevolg daarvan was dat vele schepen naar elders gingen. De oorzaak dat de werf niet meer opbrengt is volgens spreker in de keibank gelegen. Het artikel wordt alsnu in stemming gebracht en met 11 stemmen tegen 1 aangenomen op 7 4,400. Tegen stemde de heer Verkuyl Quakkelaar. Dc heer Put was bij die stemming afwezig. Art. 6 derzelfdè afdeeling: gelden wegens stukken die door of vanwege het gemeentebestuur zijn uitge geven148wordt verhoogd tot 156. Thans wordt teruggekeerd naar art. 1 dezer afdee ling, in verband met art. 2 van de 3C afdeeling van hoofdstuk I der uitgavencollecteloon van het haven en kaaigeld, welk laatste thans, berekend ad 10 pet. der opbrengststraks op f 850 geraamdf 85 zou be dragen. De voorzitter vraagt of men, met het oog op het straks medegedeelde adres van den havenmeester het col- lectel°on R1 of niet op 10 pet. en dus op 85 brengen wil De heer Kleijnhens zegtdat hij in het adres geen ïeden vindt om af te wijken van de in de verordening bepaalde 10 pet. der opbrengst van het havengeld als collecteloon. Na het lezen der verordening op de lief fing van kaai- en havengeld is hij het niet met den heer Siegers eens, dat er tusschen de bc-looning van den havenmeester en het collecteloon zulk een nauw verband zou bestaan. Iu art 1 dier verordening wordt gesproken van een „ontvanger" der havengeldendat kan de havenmeester, maar ook ieder ander persoon zijn. Vermindert de opbrengst der havengelden en dientengevolge het collecteloon, dan ziet hij niet in dat de havenmeester daarom meer belooning zou moeten hebben, daar ook zijne diensten in gelijke mate ver minderd zijn. Ook is bij het niet eensdat bij de afschaffing van het gemeente-havengeld in het marine dok de gemeente-havenmeester niet minder werk heelt, want daar heeft hij niets te zeggen en behoort het toezicht aan den rijks-havenmeester. De heer J. I. P. Hector is dit laatste met den hee r Kleijnhens eensmaar naar zijne meening is het col lecteloon eene vergoeding voor het geringe traktement dat de havenmeester geniet. Eene belooning van f 300 is voor die betrekking geen belooning, en daarom zou die jaarwedde met het tot dusver genoten jaarlijksche collecteloon verhoogd en het collecteloon zelve geheel afgeschaft behooren te worden. De heer Verkuyl Quakkelaar is het met den vorigen spreker volkomen eens. De heer Kleijnhens vraagt naar het bewijs van de juistheid der bewering van de laatste twee sprekers, dat het collecteloon strekt tot verhooging voor het huns inziens te geringe traktement van den havenmeester; volgens de verordening van 1856 is dat niet het gevalwant die spreekt van een voor de in ning van het haven- en kaaigeld aangestelden „ont vanger" en dat kan ook een ander dan de havenmeester zijn. Maar bovendien acht hij eene belooning van f 300 'sjaars voor de tegenwoordige werkzaamheden van den havenmeester voldoende, en moest er thans een benoemd worden, dan zou hij 300 genoeg vinden, daar er in de havens van Vlissingen weinig omgaat. Hij kent wel plaaatscn waar minder betaald wordt en waar meer in de havens omgaat dan hier. De heer Verkuyl Quakkelaar zegt dat hij het door den heer Kleijnhens gevraagde bewijs niet leveren kan, maar hij houdt zich desniettegenstaande overtuigd dat het de bedoeling is geweest den havenmeester door het collecteloon eene vergoeding voor zijne geringe jaarwedde te geven. De heer van Uije Pieterse meende, dat de behandeling van het adres van den heer Siegers ontijdig was, want daar er nog niet beslist is omtrent het aanhangige voorstel tot verandering van het tarief voor het haven geld, kan men ook nu nog niet over de perceptiekosten spreken. Hij wil daarom den stand der zaak laten zooals hij op het oogenblik is en voor het collecteloon in de begrooting 10 pet. van het geraamde bedrag dei- havengelden, dus 85stellen. De voorzitter deelt mede, dat in de notulen van 1856 niets te vinden is wat eenige inlichting omtrent de bedoeling bij de vaststelling der verordening op de heffing van liaven- en kaaigeld kan geven. De heer Schraver verklaart de zienswijze van den heer van Uije Pieterse nkt te doelen, terwijl de lieer Callenfels ten slotte te kennen geeft dat hij het eens is met den lieer Kleijnhens, dat het eene zaak geldt die bepaald geregeld is, terwijl art. 4- der verordening zegt dat het pcrccpticloon 10 pet. van de opbrengst zal bedragen. Het voorstel van burgemeester en wethouders om het collecteloon op 10 pet., dus 85, uit te trekken wordt alsnu in stemming gebrachtdoch met 6 tegen 5 stem men verworpen. Tegen stemden de heeren Pot, de Kruijff, Ockers, J. 1. P. Hector, Yerkuijl Quakkelaar en Schraver. De heeren J. G. Hector en van der Hijden moesten zich, als familieleden van den adres sant, van de stemming onthouden. De voorzitter zegtdat in December het. voorstel tot wijziging van het tarief van het havengeld in den raad zal behandeld worden, zoodat hij voorstelt den zoo even verworpen post van fS5, in afwachting van die behandeling, voorloopig op de b. grooting uit te trekken. Aldus wordt besloten. Hoofdstuk IV, inkomsten van verschillenden aard en toevallige batenwordt onveranderd vastgesteld op f 25,675. Hiermede is de behandeling van de inkomsten afgeloopenmet uitzondering van de vaststelling van het bedrag der plaatselijke directe belasting op de inkomsten (hoofdelijken omslag). Alvorens daartoe over te gaan worden de verschil lende hoofdstukken der uitgaven gerecapituleerd, waar uit blijkt dat de totalen bedragen van: hoofdstuk 1 7 43,737.45; hoofdstuk II 74447: hoofdstuk III 6600; hoofdstuk IV 595.37hoofdstuk V 21,929.00} hoofdstuk VI f 5683.76; hoofdstuk VII 3026.454 hoofdstuk VIII 771,595.35; hoofdstuk IX wordt voor gedragen op 71652.41. Het totaal der uitgaven be draagt alsdan f 159,266.80. Dè hoofdstukken der inkomsten bedragen zooals zij zijn vastgesteld: hoofdstuk I nihil; hoofdstuk II 7 38,677.50: hoofdstuk III (behalve den hoofdelijken omslag) 7 60,914.30; hoofdstuk IV f 25,675; hoofdstuk V nihil, "samen alzoo 125,266.80zoodat het verschil tus schen uitgaven en inkomsten f 34,000 bedraagt, zijnde het bedrag waarop alsnu de hoofdelijke omslag moet worden vastgesteld, dus 7 1900 minder dan hij eerst was voorgedragen en f 21,000 hoogèr dan voor het lropende jaar. Nadat de discussie hierover geopend is motiveert de heer Pot de stem die hij tegen den hoofdelijken omslag zal uitbrengen. Hij trad hierbij in eene uitvoerige be schouwing over het impopulaire van eene belasting als de hoofdelijke omslag is en meende dat burgemeester en wethouders geen onstaathiiishoudkiindiger voorstel dan het onderhavige hadden kunnen doenwaarbij hij eene parallel trok tusschen die belasting en eene goude eieren leggende hen. Hij meende tegen die verhooging van den hoofdelijken omslag een redmiddel te zien in het uitschrijven eener premieleening, want die na ons komen zeide spreker, zullen de lusten genieten van onzen arbeid en tengevolge van hun meerdere wol vaart ook gemakkelijker de lasten kunnen dragen. De hoof delijke omslag is onder de omstandigheden waarin Vlissingen thans verkeert (le ondoeltreffendste belasting die mén bedenken kan, en bestond zij niet, dan kwam zij er, naar sprekers meening, nooit. Hij beriep zich op steden als Amsterdam en Rotterdam als voorbeelden hoe men bij financieele ongelegenheden raad moet weten te schaffen. Daar heeft altijd de koopmansgeest voorgezeten en heeft men steeds leeningen gesloten, niet alleen in den laatsten tijd, maar reeds in den tijd van opkomst. Een gezond, krachtig, helder inzicht in zaken van anderen wordt te Vlissingen, meent hij, helaas nog te veel gemist, en men hecht te zeer aan de valsche rust door de gedachte aan eigendom geboren. Belastingen zijn wel gemakkelijker dan leeningen, maar daarom niet gewenscht. De hoofdelijke omslag is een ondragelijke last en deze nu zal niet behoeven ver hoogd te worden als men eene premieleening sluit. Daartegen kan geen overwegend bezwaar bestaan, want de gemeente Vlissingen is gelijk den koopman die tij delijk in financieele moeilijkheden verkeert, maar eene leening sluit in de zekerheid dat hij eerlang weder eer aan zijne zaken zal kunnen doen. Verder beriep spreker zich op art. 136 der gemeente- j wet, waarbij de regeling van geldleeningen aan den j raad is opgedragen, en bestreed hij het denkbeeld, dat gedeputeerde staten een besluit tot het sluiten eener leeniug niet zouden goedkeuren. Hij gelooft dit wel, en mocht het al niet het geval zijn, dan kan men im mers in hoogcr beroep komen. Vlissingen deelt wel in de uitzonderingen ten aanzien van de bepaling van art. 241 der gemeentewet, dat zegt dat geen belastin gen op voorwerpen van verbruik geheven worden, en spreker vertrouwt dat dc regeering ten aanzien eener te sluiten leening de gemeente evenzeer in het gelijk zou stellen. Hij wijst voorts op d,e vele en groote uitgaven, betoogt het wenschelijlce dat de betaling der schuld, uithoofde van dc drukkende omstandigheden waarin Vlissingen verkeert, tot later worde uitgesteld, en deelt mededat hem nu rced3 bekend is datbijaldien de hoofdelijke omslag verhoogd wordt, een paar ge zinnen, die aan Vlissingen niet gebonden zijn, de ge meente zullen verlaten, terwijl anderen öf dit voorbeeld zullen volgenóf afgeschrikt worden om zich te Vlis singen te vestigen. Hij blijft overigens bij zijne be wering, dat het mogelijk en zeer wenschelijk is het bestaande tekort door eene leening, en liclst een pre mieleening, te dekkenwaartoe hij een voorstel zal overleggenindien een der leden daaraan ondersteuning wil verleenen. Nadat de lieer Verkuyl Quakkelaar zich tot die onder steuning bereid heeft verklaard, legt de lieer Pot een schriftelijk voorstel over, strekkende „om den hoofde lijken omslag te behouden op 13,000 en het overige tekort van f 21,000 te vinden door een leening, liefst een premieleening." De beraadslaging hierover geopend zijndezegt de heer Kleijnhens, dat ook hij gedacht hóeft over de beste wijze ter voorziening in het verschil tusschen de inkomsten en de uitgaven. Hij kent echter geen een voudiger oplossing dan betalen en bezuinigen. Met belangstelling heeft hij de rede van den lieer Pot aan gehoord doch hij moet dien spreker de illusie outnemen dat hij bij hem êenig licht ontstoken heeft. Hij beaamt dat de hoofdelijke omslag niet plezierig is, doch dat is hier de quaestie niet. Vele leden van dezen raad hebben, als behooronde tot de liberale partij, medege werkt om den hoofdelijken omslag in het leven te roe- roepen, vooruit wetende wat gebeuren zou. Do vraag is nu alleen of een hoofdelijke omslag, opgevoerd tot f 34,000, de draagkracht der ingezetenen overtreft. Dit gelooft hij niet, want tot genoemd bedrag geheven bedraagt die belasting niet meer dan 3i pet. van het belastbaar inkomen, en dit acht hij voor Vlissingen tegenover vele gemeenten van ons land eene vooidee- lige positie. Bij bedaard nadenken kan men 3j pet. niet te hoog noemen. Het voorstel van den heer Pot zou bij aanneming juist liet tegenovergestelde uit werken van hetgeen de voorsteller beoogt, want een hoofdelijke omslag spoort meer aan tot zuinigheid dan het sluiten van leeningen. Er zijn toch staten genoeg die meer bezuinigen zouden als de finan ciers hun niet zoo gemakkelijk geld bezorgden. De heer Pot wil liefst eene premieleening, maar, vraagt sprekerzou die in de tegenwoordige omstandigheden wel zooveel voordeeliger zijn dan eene andere leening Amsterdam betaalt tot nu toe nog 4^ pet., doch Vlis singen zou veel meer moeten betalen. Hij wijst op het voorbeeld van Kralingen, waar men ook eene premie leening heeft gewild, doch daartoe niet is kunnen ge raken zoodat men eene gewone leening heeft moeten sluiten. Spreker is echter tegen alle ieeningen. Gesteld dat men 20,000 leent, dat is genoeg voor 1875, maar dat staat men in 1876 voor hetzelfde geval plus de rente en aflossing van de eerst geleende f 20,000en op die wijze komt men allengs tot een toestanddie voert naar een bankroet. Het gevolg der aanneming van het voorstel van den heer Pot zou niets anders zijn dan eene verplaatsing van den tegenwoordigen last. Gedeputeerde staten zouden bovendien ook hunne goedkeuring niet hechten aan eene leening tot dekking der renten eener leening van een vorig jaar. Het zou zijn afsof de gemeenteraad door de achterdeur wilde trachten binnen to komen nu de voordeur gesloten is, want gedeputeerde stateu hebben reeds verleden jaar hunne goedkeuring aan de toenmalige geldleening ge weigerd indien de ter-mijn van «aflossing niet aanmer kelijk korter werd gesteld. Nu zou men op die beslis sing indirect willen terugkomen, maar gedeputeerde staten zullen zeer goed begrijpen waar de schoen wringt en dus een besluit tot het aangaan eener leening niet goedkeuren. Spreker acht het verstandig het voorstel van het dagelij ksch bestuur aan te nemen en zich vast voor te nemen door bezuiniging in de financiën der gemeente een beteren toestand teweeg te brengen. De heer Pot bestrijdt de zienswijze van den heer Kleijnhens dat Vlissingen ten aanzien van (len hoofde lijken omslag in gunstiger verhouding zou verkeeren dan vele andere plaatsenvooral daar hier ook nog verbruiksbelastingen geheven worden. De hoofdelijke omslag leidt zijns inziens tot rammelen in geld en voor bijzien van zuinigheid, 't Is waar dat gedeputeerde staten verleden jaar het besluit tot het aangaan eener leening op een langdurigen aflossingstermijn niet hebben willen goedkeuren, maar Vlissingen is toen door gede puteerde staten, volgens spreker, onbillijk behandeld. Het zal hem benieuwen of de koning de heffing van een hoofdelijken omslag tot een zoo hoog bedrag als nu is voorgesteld zal goedkeuren. In allen gevalle persisteert hij bij zijn gedaan voorstel. {Zie het vervolg in de courant.) GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS TE MIDDELBURG.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 6