gunst zou worden bewezen ten nadeele van het publiek
belang.
De minister van binnenlanilsclie zaken bestreed na
drukkelijk dat amendementwelks destructieve strek
king zou wezen, dat het de Rijnspoorwegmaatschappij
gelegenheid zou geven zich ten slotte te onttrekken aan
de zoo dikwijls besproken en te recht verlangde verplich
ting tot het maken dezer verbinding. De aanneming van
het amendement kon dan ook gelijk'gesteld worden met
eene weigering tot onteigening. Daarbij kwam dat het
terrein bij den Hollandschen spoorweg breed genoeg is,
zoodat men onnoodig 2 millioen meerdere kosten aan
de Rijnspoorwegmaatschappij zou willen opleggen. In
het amendement zag de minister dan ook een strui
kelblok en de aanneming zou de regeering in eene zeer
moeielijke positie tegenover de maatschappij brengen.
Daarna ontstond nog eene breedvoerige gedachten-
wisseling waaraan de heeren TakStorm van 's Gra-
vesande, van Kerkwijk, Godefroi, Stieltjes en Mes-
schert van Vollenhoven deelnamen, ter ondersteuning
van het amendement of althans van het daarin neder-
gelegde beginsel, en de heeren van Naam envan den
Berch van Heemstede en de Biebersteindie zich aan
de zijde der regeering schaarden. Naar aanleiding
van door den heer Storm gemaakte onderstellingen ver
klaarde de minister uitdrukkelijk, dat hij hier volstrekt
niet de belangen van de Rijnspoorwegmaatschappij be
pleitte tegenover het publiek belang; dat er hoege
naamd geen enkele aanvraag aanhangig was van
eene concessie voor een spoorweg naar den Hoek van
Hollanddat het den minister zelfs reeds vrij goed ge
lukt was vrede te stichten tusschen het gemeentebe
stuur van Rotterdam en de Rijnspoorwegmaatschappij
en dat de minister daarbij wederzijds meer welwillend
heid heeft ontmoet, dan men bij voorbeeld in Juli nog
had kunnen verwachten. Bij die gelegenheid is hoe
genaamd niets gevraagd of toegezegd hetzij voor een
spoorweg naar den Hoek van Holland of ccnige andere
onderneming. Overigens had de minister dit wetsont
werp van zijn voorganger niet overgenomen zonder
vooraf een nauwkeurig persoonlijk onderzoek te hebben
ingesteld, op grond waarvan hij de onveranderde aan
neming van het wetsontwerp kon aanbevelen.
Het voorstel van den heer Tak werd aangenomen
met 33 tegen 24 stemmen en het wetsontwerp met 37
tegen 20 stemmen.
In den loop der zitting werden de geloofsbrieven van
den heer Fransen van de Putte goedgekeurd en heeft
het nieuw gekozen lid in handen van den voorzitter de
gevorderde eeden afgelegd en daarna zitting genomen.
fitting van Donderdag 19 Novemter.
{Nader verslag.)
Is ingekomen behalve het reeds gemelde, een wets
ontwerp tot vaststelling der begrooting voor Curasao,
dienst 1875.
Aan de orde was het wetsontwerp tot regeling van
het beheer der gelden bestemd voor de voltooiing van
het vesting3telsel.
Daarover had eenige gedachtenwisseling plaats tus
schen de heeren Dam, Schimmelpenninck, 'van Wasse-
naef, Storm, Stieltjes en Nierstrasz en de ministers van
oorlog en van binnenlandsclie zaken.
De twee eerstgenoemden maakten bezwaar tegen het
uittrekken der vestinguitgaven op afzonderlijke begroo
tingen; zij gaven de voorkeur aan het brengen van
deze soort van uitgaven op de staatsbegvooting, zoodat
wat in een dienstjaar ongebruikt blijft als bate of
overschot in 's rijks schatkist zou worden gestort.
De andere sprekers en de ministers betoogden, dat
het juist in 't belang der zaak is dat voor de sommen,
jaarlijks voor den vestingbouw toe te staan, evenals
voor de staatsspoorwegen geschied is, afzonderlijke
begrootingen werden opgemaakt en dat hetgeen in het
eene dienstjaar ongebruikt blijftin het volgende voor
den vestingbouw kan worden besteed. Hierbij werd
gewezen op hetgeen bij het beheer der spoorweguit
gaven geschiedt.
De minister van oorlog heeft nog medegedeeld, dat
de regeering omtrent den verkoop van niet benoodigde
gedeelten van onteigende gronden evenzoo zal handelen
als omtrent de ongebruikte strooken gronds, die voor
de staatsspoorwegen onteigend zijn en dat dus ook bij
onderhandschen verkoop de tusschenkomst des wetgevers
zal worden ingeroepen.
Het wetsontwerp werd met 34 tegen 18 stemmen
aangenomen.
De aanvang der behandeling van de staatsbegrooting
is bepaald op Maandagva., des namiddags te 1 uur.
Aan het antwoord van den minister van oorlog op
de algemeenc beschouwingen over het verslag betrek
kelijk hoofdstuk VIII der staatsbegrooting ontleenen
wij het volgende
Tot den minister was het verwijt gerichtdat hij,
als lid van het vorig kabinet, door zitting te nemen
naast ambtgenootendie als leden der kamer de poli
tiek van het vorig kabinet zoo sterk betreden hadden,
ontrouw was geworden aan zijne vlag. De minister
vraagt of het juist in 't belang van zijn zedelijken
invloed op het leger en dus ook in 't belang der krijgs
tucht niet wenschelijk ware geweest zich van dergelijke
beschouwingen te onthouden. Met het edele woord
„vlag" zegt de minister wordt hier niets anders
bedoeld dan leus. De Nederlandsche krijgsmacht kent
geen partij-leuzen en zij mag die niet kennen.
Zich verdedigende tegen het verwijt van werkeloos
heid merkt de minister opdat, met uitzondering der
legerorganisatiein het ontwerpen van alle overige
wetten zijn ambtgenooten gemoeid zijndie de zaken
opnieuw hebben moeten onderzoeken. En wat de leger
organisatie betreft, daaraan dient de militiewet vooraf
te gaau, omdat het kwalijk opgaat iets te willen or-
ganiseeren dat men nog niet bezit.
Het onder de wapenen houden der oudste lichting
van de militie kan, volgens de grondwet, niet zonder
buitengewone omstandigheden geschieden en deze waren
niet aanwezig in het jongste voorjaar.
De minister deelt mededat in bewerking is een nieuwe
wet, waarin zoowel de noodige bepalingen betrek
kelijk het bouwen enz. binnen verboden kringen van
vestingwerken als de vereischte regelen nopens het in
de vervallen artt. 5, 6 en 7 van de vestingwet vervatte
onderwerp zijn begrepen en waarbij tevens eene oplos
sing wordt gegeven der quaestie omtrent het vergoe
den der schade, welke te eeniger tijd door het stellen
van inundatiën mocht veroorzaakt worden.
Andere wettelijke voorzieningen, met het militair
wezen in verband staande, worden ook niet uit 't oog-
verloren. Maar voor alles moet er tijd wezen.
De minister erkent, dat de eischcn der landsdefensie
aan de natie nog gedurende een aantal jaren aanzien
lijke financieele offers zullen opleggen. Dat is een
onvermijdelijke noodzakelijkheid en de minister zou
meen en aan zijn plicht jegens het vaderland te kort te
doen, wanneer hij hoop gaf, dat die offers door hem
of door wien ook in de eerste tijden op afdoende wijze
zouden kunnen worden verminderd. De minister erkent,
zich vrij van het streven naar al wat naar weelde
zweemt. In de vrees voor reactie kon de minister niet
deelen; men heeft die slechts te wachten nadat men
in uitersten is vervallen, niet zoolang nog slechts de
middelweg wordt betreden. Het laatste is bij het
departement 't geval. Mocht hij dwalen en mocht
reactie volgenalleen dewijl het eindcijfer der begrooting
van het departement van oorlog thans hoog is, na vele
jaren zeer laag te zijn geweest, dan zou hij zijn vader
land diep beklagen.
Gelukkig neemt hij tot heden veeleer verschijnselen
waar in gehed tegengestelden zin; want moge men
hem ook al den gerechtvaardigden eisch stellen om
spaarzaam om te gaan met 's lands penningendan
wordt ook van alle zijden bij hem aangedrongen op
het bespoedigen van nuttige maatregelendie alle tot
verhooging van uitgaven moeten leiden en die hij dus
daarom niet altijd zoo snel kan tot stand brengen als
hij zelf zou wenschen.
Gemeenteraad van Goes.
Zitting van Woensdag 18 November.
Voorzitter de heer Blaaubeen.
Afwezig de heer van Hoek.
Na goedkeuring der notulen worden mededeelingen
gedaan omtrent de aanbesteding der nummerpaaltjes
voor de begraafplaats {f 290 door C. Hootsmans); de
uitloting van obligation in de gevestigde schuld; het
in gebruik geven van het gymnastieklokaal in de hoo-
gere burgerschool aan P. van der Meulen voor het on
derwijs aan de Volksgymnastiek-vereeniging, en van
een ander lokaal met de leermiddelen aan L. Heijboer
en twee andere hulponderwijzers voor hunne studiën
in de cosmographie en aardrijkskunde, en eindelijk van
mutatiën in het hulppersoneel der bewaarschool voor
on- en minvermogenden.
Vervolgens worden de geloofsbrieven van jonkheer
rar. J. J. Pompe van Meerdervoort als gekozen lid van
den raad onderzocht door eene commissiebestaande
uit de heeren de Witt Hamerden Boer en de Ma-
rees van Swinderen, welke commissie concludeert tot
toelating. Deze conclusie wordt zonder stemming aan
genomen.
Als ingekomen stukken worden ter tafel gebracht
missives van gedeputeerde staten tot goedkeuring van
raadsbesluiten en het kohier der belasting; van den con
servator van 's rijks museum toezending der photogra-
phiën van de schilderstukken in de raadzaalvan het
gemeentebestuur van Zierikzee een bijlage tot het jaar
verslag van het bestuur van het gasthuis opgave van
dubbeltallen voor de periodieke aftreding van leden;
en van den brugwachter, dankbetuiging voor de ver
hooging zijner jaarwedde.
Burgemeester en wethouders worden gemachtigd tot
aanbesteding der kleeding van de politieagentenzoo
als die op de begrooting voor 1875 is uitgetrokken.
Daarna worden benoemd tot hulponderwijzeres en
hulponderwijzer bij het lager onderwijs mej. H. Ris-
seeuw en de heer J. de Lange, terwijl de hulponder
wijzer L. Heijboer wordt verplaatst van de school der
2' naar die der le klasse.
Aan de orde zijnde de vernieuwing der commissie
van classificatie der minvermogende schoolkinderen,
worden achtereenvolgens benoemd de hoeren: J. A. A.
Fransen van de Putte, uit het dagelijksch bestuur;
jonkheer M. J. de Marees van Swinderenuit den
gemeenteraad B. M. den Boer, uit het burgerlijk arm
bestuur; W. de Beste, uit de diaconie der hervormde
gemeente; J. F. J. Knitel uit het Roomsch-katlioliek
parochiaal armbestuur en F. S. A. Knitel, uit de
commissie voor de oeconomische spijsuitdeeling.
De rekening der Vereeniging van werklieden over
het tijdvak van 1 Januari 1872 tot 23 Januari 1873,
die voor het overlijden van den boekhouder W. de
Fouw Wz. tot dusver niet kon gedaan worden, wordt
overeenkomstig het advies der financieele commissie
goedgekeurd en vastgesteld met een batig saldo van
f 158.50.
Eindelijk wordt in eigendom afgestaan aan J. J. le
Clercqbroodbakker te Goeseene oppervlakte van
vijf centiaren grond aan den Keizersdijk voor de som
van 3.
De vergadering is daarna gesloten.
BUITEN LAN lil
Algemeen Overzicht.
Het ontslag van den president van den Dnitschen
rijksdag heeft veel overeenkomst met een storm in een
glas water, eu de gelieelc zaak is, zooals men het
noemt, met een sisser afgeloopen. Zij had dan ook
volstrekt geen politiek karakter, maar betrof alleen de
interpretatie van een artikel van het reglement van orde.
De heer Lasker had eene motie voorgesteld, om het
aanhangige wetsontwerp over het bankwezen in een
met redenen omkleed besluit naar eene commissie te
renvoiecren. De heer Windthorst bestreed dit voorstel
en beweerdedat het in strijd was met de bepalingen
van het reglement van orde. De president echter gaf
als zijne meening te kennendat het voorstel-Lasker
volkomen in de orde was. Zooals men weet heeft de
kamer in den zin van den heer Windthorst beslist, en
hierdoor gevoelde de heer von Forckenbeck zich in
zijn presidentieele waardigheid zoozeer gekrenkt, dat
hij terstond zijn ontslag nam. In alle vergaderingen
is het regeldat in geval van verschil in opinie tusschen
den president en een of meer leden over de uitlegging
van het reglement door de vergadering uitspraak wordt
gedaanen hoewel deze meermalen tegen het gevoelen
van den president uitvalt, is het volstrekt geen gebruik
dat hij maar terstond zijn ontslag neemtgeschiedt dit
evenwel door een al te gevoelig voorzitter, dan doet de
vergadering indien zij althans geen andere grieven
tegen hem heeft juist wat gisteren de Duitsche
rijksdag heeft gedaan: zij benoemt hem met acclamatie
andermaal tot haar voorzitter. De heer von Forckenbeck
was niet aanwezig toen de rijksdag deze beslissing nam,
doch waarschijnlijk zal hij „na zulk een schitterend
bewijs van vertrouwen" wel niet anders kunnen deen
dan zoo spoedig mogelijk weder den voorzitterszetel
innemen.
In vier zittingen heeft de Hessische eerste kamer de
door de tweede kamer aangenomen kerkelijke wetten
behandeld en eveneens zich daarmede vereenigd, hoewel
eeist na een heftigen en belangrijken strijd tegen de
ultramontanendie een krachtig en bekwaam bondge
noot in den heer von Dalwigk hadden. Daar de zaak
zelve vrij wel was uitgeput, en niet veel meer ter ver
dediging of ter bestrijding van de voorgestelde maatre
gelen zelve kon worden aangevoerdtrachtten de
tegenstanders de wetsontwerpen door een zijdeling-
schen aanval te doen verwerpen. Zij beweerden
namelijk d.it, althans tot zekere hoogte, deze voor
stellen eene wijziging der grondwet bedoelden, waarin
niet kon worden toegestemd. Deze poging mislukte,
doch toen de heer Dalvigk merktedat zelfs onder
hen, die de invoering der wetten voor noodzakelijk
hieldensommige leden voor uitstel gezind waren,
stelde hij voor, om, met het oog op den strijd in Prui
sen en de mogelijkheid van een vredelievende oplossing
daarvan, de zaak in Hessen voorloopig uit te stellen
en thans geene beslissing te nemen. Evenals de ultra
montanen wilde ook hij den strijd in Pruisen localiseeren
en trachten tot een modus vivtndi te geraken. Bijna
was zijn plan geluktwant, na een zeer scherpe bestrij
ding van den minister-president von Hoffmann, werd
zijn voorstel verworpen met de meerderheid van slechts
éene stem: 16 tegen 15. Na deze nederlaag, die wel