MIDDELBURGSCHE
com A i\ i.
r 277.
Zaterdag
1874
21 November.
Dit blad verschijnt dagelijks met nitzondering van den Zondag, den 2en Paasck- en Pinksterdag
De prijs per 3/m.., franco is f 3.50.
en een der Kerstdagen.
Middelburg 20 November.
KUNST EN VOORDEEL.
Dat de liefde en de smaak voor de kunstmeer
in het bijzonder die voor de beeldende kunstenin
onze eeuw van ijzer en steenkolenbij ons te lande
althans achteruit zijn gegaan, wie, dien het gegeven
was den veredelenden invloed der beoefening ot waar
deering van de schoone kunsten op den gang zijner
eigen ontwikkeling te ondervinden, heeft het niet meer
malen opgemerkt en betreurd"Welk vaderlandslievend
Nederlander heeft niet, bij het optellen van al de recht
matige redenen van nationalen trots, welke ons roem
rijk verleden hem oplevert, ook de namen der Neder-
landsche kunstenaars van vroeger eeuwen genoemd,
wier werken als de meest onverwelkbare parelen schit
teren in de gloriekroon van het Nederland van weleer,
en heeft niet tevensmet een gevoel van bitteren wee
moed, erkend dat deze natie, in haar overgebleven
meesterstukken nog altijd de leermeesteres der andere
volkenin de rei der kunstlievende natiën van onzen
tijd zich met eene der nederigste plaatsen tevreden
moet stellen?
Het zou eene weinig loonende taak zijn en ons te
ver voeren, wanneer wij de oorzaken van dit verval van
den kunstzin bij ons volk trachtten op te sporen. Zeker
is het dat indien het opstaan van groote kunstenaars,
ware genieën, door geen kunstmiddelen ter wereld
bevorderd kan worden, de algemeene aanmoediging van
den kunstzinde zorg omwaar het genie ontbreekt,
het talent in de gelegenheid te stellen zich te ontwik
kelen, bij ons te lande op onverantwoordelijke wijze
verzuimd wordt. Dat verzuim doet niet alleen den
algemeenen standaard van beschaving onzer maatschap
pij tot een lager standpunt dalen, het levert ook eenige
bepaalde, stoffelijke nadeelen op. Het kan zijn nut
hebben die in het licht te stellen. Het is toch van
dien kant dat in onzen tijd de menschen over het
algemeen nog het gemakkelijkst te treffen zijn. Stel
lige betoogredenen verlangt menliefst cijfers. Men
moet weten wat er aan de kunst te verdienen valt,
alvorens men zich voor haar zal interesseeren. Geen
richting, geen partij is er dan ook, welke dien trant
van redeneeren geheel versmaadt. Vonden wij niet
vooreenigen tijd, in het Zondagsblad van den Standaard,
de zendingszaak aanbevolen op grond der stoffelijke
voordeelen, der nieuwe punten van aanknooping voor
handel en nijverheidwelke uit eene bekeering der hei
denen op ruime schaal zouden voortvloeien? Barbaar-
sche volkentot het Christendom overgebrachtzoo
was de redeneering, krijgen nieuwe behoeften. Zij
zullen lijnwaden ncodig hebben om zich te kleeden,
landbouwwerktuigen, meubelen, naaimachines zelfs. De
nijverheid heeft dus een rechtstreeksch belang bij de
zendingszaak; mag men, van de uitgaven voor kaar
sprekende, dan nog wel vragen: „Waartoe dit ver
lies?" Waar eene richting als de Christclijk-histori-
sche met eene zoo verheven zaak voorgaatdaar,
meen en wijbehoeft de kunst zich nauwelijks te ver
ontschuldigen, indien zij op hare beurt, teneinde haar
recht van bestaan als een der gewichtigste nationale
belangen te bewijzeneen beroep doet op het specula
tie-gevoel der Nederlandsche financiers en nijveren.
De heer Victor de Stuers stelt ons, door de toezen
ding van een overdruk van zijne laatste verhandeling,
onder den titel: Ileretur decoclum in het November-
nommer van den Gids geplaatst in de gelegenheid de
voordeelendie uit eene betere zorg voor de ontwikke
ling van het Nederlandsche volk uit een oogpunt van
kunst zouden voortvloeien, door eenige voorbeelden aan
te toonen. Reeds in een vroeger Gids-artikeldat al
gemeen de aandacht getrokken heeft, stelde de schrij
ver de onvergefelijke verwaarloozing waaraan Nederland
zich ten opzichte zijner kunstschatten schuldig maakt,
naar verdienste aan d'e kaak. Hij schroomt niet met
kracht op hetzelfde aanbeeld te blijven slaan. Wil zijne
stem echter niet als die eens roependen in de woestijn
blijven, dan moet hij op alle wijzen ondersteund en moeten
zijne woorden zooveel mogelijk verspreid worden. Aan
zijn tot de pers gericht verzoek om medewerking wen-
schen wij naar onze krachten te voldoen.
Na door onwedersprekelijke feiten te hebben aange
toond dat het gebrek aan kunstzin een kwaal iswelke
niet alleen bij de minderemaar zelfs onder de hoogst
ontwikkelde klassen in Nederland heerschtbewijst de
heer de Stuers dat door hetzelfde gebrek onze kunst-
industrie op zoo lagen trap staat, dat zij er niet aan
denken kan de mededinging met het buitenland vol te
houden. Geen vreemdeling krijgt het in het lioofd zich
voor artikelen van smaak tot de Nederlandsche indus
trie te wenden. De Nederlanders zelf zijn genoodzaakt
porselein uit Saksen, glaswerk uit Bohemen, spiegels
uit Frankrijk, meubelen, quincaillerieënbronzenju-
weelen, gouden en zilveren werken, behangsels, gor
dijnen en tapisserieën uit Frankrijk en België te ont
bieden. Nog concurreert echter onze kunst-industrie in
sommige artikelen met de buitcnlandsche markten, maar
het is met voorwerpen die vóór eeuwen in Nederland
vervaardigd werden. Wat door Nederlanders van de 15e
tot de 18° eeuw gemaakt werd, wordt in het buiten
land duur betaaldons oud Delftsch aardewerk brengt
ontzettend hooge prijzen op en nog onlangs werd een
verzameling muurtegeltjes naar Sint Petersburg ver
zonden. Toch maken de Engelsche en Fransche fabri
kanten met diezelfde artikelen tegenwoordig goede
zaken.
Het is bekend dat men in andere landen van den
stelregel„kunst is geen regeeringszaak" sedert lang
teruggekomen is. Ook in Engeland had men tot in
1851 voor het onderwijs in de beeldende kunsten niets
gedaan/De eerste nijverheidstentoonstelling in dat jaar
te Londen gehouden, deed echter de oogen der Engel
sche staatslieden opengaan voor hetgeen in dit opzicht
aan de industrie van hun land ontbrak. Een afzonder
lijk ministerie voor kunsten en wetenschappen werd
opgerichtmuseums en scholen werden in het leven
geroepen en in 1870 ontvingen 187,916 personen in het
Vereenigd koninkrijk onderwijs in het teekenen.
Welken invloed deze maatregelen op de industrie en
den handel uitoefendenwordt door de statistiek be
wezen. Frankrijk, dat vroeger het monopolie bezat
van de voorwerpen van smaak, en van 1847 tot 1856
den uitvoer dier voorbrengselen zag toenemen met 35
pet., zag die vermeerdering in de volgende 12 jaren tot
16 pet. dalen. Daar de Fransche nijverheid in dien tijd
niet achteruitgingkon deze vermindering niet anders
worden toegeschreven dan aan toenemende productie en
beter slagende concurrentie van andere landen. Werkelijk
vermeerderde de uitvoer van kunst-industrieproducten
in Engeland met niet minder dan 28 ten honderd.
Ook de andere landen bleven niet achter. In Frank
rijk is de volle aandacht der regeering steeds op het
onderwijs in de kunst gevestigd; in Oostenrijk, in
Beierenin Pruisenin Rusland stichtte men museums
van kunstnijverheid en richtte men teckenscholen op.
België eindelijk gaf in de onlangs te Brussel geboudene
tentoonstelling >an 'kunst-industrie en in de gebouwen
welke allerwege verrijzenvoorbeelden van bekwaam
heid en kunstzinwaarbij Nederland verplicht is van
schaamte en naijver de oogen neder te slaan.
Op grond dezer feiten komt de heer de Stuers op
nieuw tot de, trouwens reeds meermalen herhaalde,
slotsom dat de kunst, als een levensbelang der natie,
dat door de particuliere krachten blijkbaar niet voldoende
verzorgd wordt, recht heeft op staatszorg. Zoo goed
als de staat zijn onderdanen voldoend onderwijs in
het algemeen verzekert, behoort hij ook voor de ver
spreiding van kunstzinter bevordering van de artis
tieke ontwikkeling onzer industrie, zorg te dragen. In
de eerste plaats moet daartoe de hand geslagen worden
aan de verbetering en de uitbreiding van het teeken-
onderwijs dat voor den kunstenaar, den bouwkundige,
den industrieel onmisbaarvoor ieder mensch nuttig is.
Op het oogenblik wordt dit onderwijs zoowel in te
geringe mate als naar slechte méthodes gegeven. Nog
veel te veel worden de leerlingen bezig gehouden met het
kopieeren van voorbeeldenin plaats dat zij voorwerpen
naar de natuur leeren teelcenenwat alleen het oog
vormen en de hand vastheid geven kan. Kinderen uit
den werkenden stand van tien tot twaalt jaren teeke
nen Amerikaansche landschappen, Afrikaansche neger
koppen en Parijsche damesfiguurtjes volgens gesteen
drukte voorbeelden na. Zou het niet beter zijn hun
den poot van een tafel te leeren teekenen? Alleen de
vermeerdering der onderwijzers en hun betere bezoldi
ging is in staat daarin afdoende verandering te brengen.
De betere inrichting en het beter beheer onzer mu
seums, grooter zorg voor het in acht nemen der eischen
van den kunstsmaak bij de oprichting van publieke
gebouwen zijn behoeften waar de heer de Stuers in de
tweede plaats op wijst. Voor dit alles is geld noodig,
maar de vraag mag gedaan worden of op dit oogenblik,
nu wij aan 't overleggen zijn op welke wijze wij het
overtollige geld der schatkist het best zullen uitzetten, het
niet als eene voordeelige geldbelegging beschouwd zou
kunnen worden, indien wij eens in onzen goed gevulden
buidel grepen, teneinde eenige inste'lingen ten behoeve
der lamst- in liet leven te roepen, waarvan niet alleen
onze handel en nijverheid, maar ook het nageslacht de
renten in ruime mate zouden genieten.
De heer de Stuers doet ten slotte een beroep op de
algemeene belangstelling om de zaakaan welke hij
zijne krachten gewijd heeftte helpen steunen. Zoo
goed als er een anti-dagbladzegel verbond verrezen is,
toen het noodig was de drukpers vrij te maken van
de lasten die haar druktenmeent hij dat het de moeite
waard zou zijn de handen ineen te slaan voor de be-^
vordering van dat andere volksbelang, de kunst. Hij
roept zijn lezers daarom geen vaarwelmaar een „tot
wederziens" toe.
Mochten wij door deze aanstipping van eenige hoofd
punten uit het Gids-artikel aan de verhandeling des
heeren de Stuers een groot aantal lezers bezorgen, zoo
zouden wij ons doel bereikt en aan het verlangen van
den schrijver voldaan achten.
Volgens het programma der onthulling van het mo
nument ter eere van de gesneuvelden bij de verdediging
der citadel van Antwerpen, welke op 30 dezer te
Giuneken zal plaats hebbenzullen Z. M. de koning
en de prinsen bij hunne komst te Breda door eene de
putatie ontvangen en naar het monument geleid worden.
Na de onthulling zal door het oudste lid der commissie,
generaal van Limburg Stirum, eene aanspraak gehou
den wordenwaarna het monument met 's konings
toestemming aan het kerkbestuur der hervormde ge
meente te Ginneken overgedragen en aan het gemeente
bestuur aldaar aanbevolen zal worden. Met toespraken
dier beide besturen en dankbetuiging van den president
der commissie aan den koning, wordt de plechtigheid
besloten.
De kiesvereeniging Burgerplicht te Amsterdam heeft
een adres van hulde gericht aan generaal van Swieten,
aan het slot waarvan gezegd wordt
„Moge de toekomst verder recht doen wedervaren
aan uw gevoelen dat zedelijk overwicht verre de voor
keur verdient boven ruw geweld en brutale onderdrukking,
Is de tijdgenoot niet altijd billijk in de waardeering
van wezenlijke verdiensten eenmaal zal zeker geheel
het Nederlandsche volk uw naam voegen bij die zijner
werkelijk verdienstelijke mannen.
„Nog lang sraake het dierbare vaderland het voor
recht u te tellen onder de rei zijner edelste zonen!"
Het rijkstelegraafnet van Nederland bestondvol
gens het aan den koning ingediend verslag op 1 Janu
ari dezes jaars uit 3277,5 kilometer telegraaflijn en
11738,4 kilometer telegraafdraad. In werking waren
149 rijkstelegraaf kantoren en 166 kantoren van bijzon
dere ondernemingen. Gewisseld werden 2,064,238 be
richten, waarvan 1,309,013 binnenlandsche599,807
buitenlandsche en 155,358 doortrekkende berichten. De
opbrengst bedroeg ruim zes ton, de uitgaven ruim elf