aangevoerd tegen de bewering dat het beslnit als d e t i- nitief moet worden beschouwd, dat van den heer Fransen van de Putte behoort, dat de bedijkers zelf het besluit niet als definitief hebben beschouwd, blij kens de nota van opmerkingen en bedenkingen omtrent het ontwerp-reglement. Maar uit die nota blijkt, dat de bedijkers behalve op onderwerpen vaD beheer en dat beheer werd bij het besluit van September 1873 niet geregeld slechts op éen punt eene opmer king hebben gemaakt, nl. ten aanzien van art. 10 van het ontwerp-reglement, alwaar zij wenschen dat onder de kosten van beheer ook het onderhoud van de sluis wachterswoning begrepen is. Nu is dit echter juist zooals hij straks de eer had aan te toonen, het eenige onder werp dat bij het besluit van September nog zal wor den opgenomen dat niet definitief was geregeld en juist daarop slcot het woord voor loo pig in het besluit van gedeputeerde 6taten. De heer de Jonge wil zijne stem motiveereD, die hij vóór de motie van den heer Schorer zal uitbrengen. Volgens z^n oordeel is de zaak zeer eenvoudig. Er wordt geen de minste quaestie gemaakt om verande ring te brengen in de zaak zelve of in de voorwaar den, en wel om dat deze vergadering daartoe niet be voegd zou zijn. Maar wat is de quaestie? Gedeputeerde staten hebben het woord voorloopig cursief gedrukt in hun besluit opgenomen, een bewijs derhalve dat dat woord daar geschreven en bedoeld werd in zijn volle kracht en beteekenis. Uit de gevoerde beraadslaging blijkt nu, dat men aan dat woord, noch die kracht noch die betee kenis wil gehecht hebbenen ook niet hechten kan of mag. Welnu, is dat zoo, dan lost zich de vraag hierin op „neem dat woord ooorloopig uit het besluit weg en het is dan vao zelfs een definitief besluit. Het besluit der staten zal waarschijnlijk voor jaren, misschen voor eeuwen moeten geldenen als nü reeds zooveel argu menten worden aangevoerd voor de bewering dat dat besluit niet d e f i n i t i e f is geweest, hoe zal het dan gaan als er over 50 jaren eens verschil over ontstaat; men zal dan alle oude paperassen weder bijeenzoeken, om daaruit het bewijs te putten, dat het besluit van 73 niet definitief is geweest. En als nu het lid van ge deputeerde staten op zijn zachtst genomen zelf erkent, dat de beteekenis van het woord voorloopig niet duidelijk is, welnu, dan zegt hij, maakt het duidelijk. Hij gelooft dat het nu de welaangename tijd is om te voorkomendat later opnieuw over de beteekenis van dat woord geschil ontsta. De heer van Otters kan volstrekt niet toegeven aan het verlangen van den heer de Jonge; hij kan het gevoelen van dien heer niet deelen. Spreker heeft niet gezegd, dat de beteekenis van punt 11 ondui delijk is, bij heeft alleen gezegd, dat het „aanleiding zou kunnen geven tot misvatting1'. Misschien heeft de heer de Jonge hem niet goed verstaan of heeft spreker zich niet duidelijk uitgedrukt, maar hij heeft niet gezegd dat punt 11 onduidelijk zou zijn. Maar, zegt de heer de Jonge, verander het woord voorloopig in definitief, dan is er een einde aan alle geschil. Spreker merkt echter op> dat gedeputeerde staten geen voorloopig besluit konden nemen: zij moes ten wel een definitief besluit nemen, zie art. 28 en 29 van het polderreglement, en het besluit van September 1873 is dan ook definitief zooals de heer Cau terecht heeft aangetoond op grond van de artt. 28, 29 en 31 van het algemeen polderreglement. Hij kan daarom niet toegeven aan het denkbeeld van den heer de Jonge, men zou dsardoor aan de tegenstanders een wapen in de hand geven tegen gedeputeerde staten, en daaraan mag dit college niet worden blootgesteld. De heer §nouck Hurgronje vraagt het woord, om, nu de heer Fransen van de Putte, ook na de pertinente verklaring van den voorzitter omtrent de bedoeling van het woord voorloopig in art. 11 van het besluit van gedepateerde staten, nog twijfel blijft koesteren, ook zijnerzijds te verklaren, dat zij geene andere is geweest dan die zooeven reeds door de heeren Mathon en Pompe van Meerdervoort is aan gegeven. Die alinea stond oorspronkelijk niet in het besluit en is daarin aan het einde eener zeer lang durige en vermoeiende vergadering opgenomen. Spre ker erkent dat zij beter geredigeerd had kunnen en moeten zijn, maar hij ontkent dat zij twijfel omtrent hare bedoeling zou hebben opgewekt en dat daardoor rechten zouden zijn verkort. Dat zoowel de bedijkers als de overige belanghebbenden ze goed hebben be grepen, hebben de eersten getoond door onmiddellijk met het werk aan te vangen en de anderen door daartegen niet op te komen. Den heer de Jonge, die de zaak zeer eenvoudig acht en zegt, gij hebt een fout begaan, welnu herstel die, meent hij te moeten wijzen op de ernstige gevolgen, die uit het opvolgen van zijnen raad zouden kunnen voortvloeien en wel licht spoedig het bewijs zouden leveren dat men ter verhelping der mindere eene grootere fout had in de plaats gesteld. De heer Lambrechtsen verklaart ook zijnerzijds in te stemmen met het gevoelen van den voorzitter, en hij zou het zeer bejammeren indien het voorstel van den heer Schorer werd aangenomen, ook omdat men dan zou staan voor het feit, dat onder het vigeur van het tegenwoordige polderreglement, en in strijd met de strikte bepalingen daaromtrent, een polder was ingedijkt, waarvoor de uitwatering later was geregeld. Daaruit zouden wellicht moeilijkheden kunnen voort vloeien. Het besluit van September is een definitief besluit, al moge de redactie ook al minder gelukkig wezen. Hij is daarom zeer tegen de aanneming van het voorstel van den heer Schorer. De heer ünijder wenscht ook nog met een kort woord zijn stem te motiveerendie bij tegen het voor stel van den heer Schorer zal uitbrengen. Was het tijdens de behandeling der zaak in de afdeelingen voor hem en zijne medeleden een moeilijke zaak om uit te maken of het besluit definitief of voorloopig was, hij verklaart niet te kunnen begrijpen hoe na de pertinente verklaring van den voorzitter en de leden van gedeputeerde staten nog éen lid dezer ver gadering kan volharden bij de meening dat het besluit niet definitief zou zijn genomen. Het geldt hier niet de vraag wat of wenschehjk zou zijn, of de redactie duidelijk en gelukkig is geweest. De staten hebben alleen te onderzoeken welke de bedoeling van gedeputeerde staten is geweest met het door hen ge nomen besluit, en na de zoo duidelijke en eenstem mige verklaring van den voorzitter en gedeputeerde staten begrijpt hij niet hoe daaromtrent nog twijfel kan bestaan. Met den heer de Jonge is spreker het eens dat het wenschelijk zou zijn eene wijziging in de redactie te brengen, en hij gelooft dat zoodanige wijziging aan bevelenswaardig is om in het vervolg moeilijkheden en verwarring te voorkomen, maar hij acht dit de zaak van gedeputeerden en minder voegzaam daarom trent een wenk van deze vergadering te doen uitgaan, te meer daar na de pertinente verklaring van den voorzitter en de leden van het gedeputeerd college de uitdrukking in art. 11 wel geen aanleiding tot ge schil zal knnnen geven. Met het oog op de bepaling van art. 31 van het algemeen reglement, volgens hetwelk het recht van doortocht moet worden geregeld vóórdat met de indij-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 8