zijnde reglement definitief geregeld, wat by het besluit nog slechts voorloopig was vastgesteld, bijv. het onderhoud der sluiswachterswoning en is een nader definitief besluit daardoor overbodig. De heer Schorer wenscht nog een zeer kort woord in he't midden te brengen tot wederlegging van de tegen zijn voorstel aangevoerde argumenten. Naar zijne meening kan men bij de beschouwing der zaak ver schillende gezichtspunten hebbenmaar moet alles de vlag strijken voor een eenvoudige lezing van het be sluit van gedeputeerde staten van 19 September 1873, dat aanvangt met de woorden: „In aanmerking ne mende dat er geschil bestaat over de regeling van het recht van doortocht voor de polders of waterschap pen, wier uitwatering zal worden ingesloten door de indijking van schorreu in de Schenge, besluiten ge deputeerde staten enz."; dat niets dan het recht van doortocht, zonder iets meer, regelt, en dat eindigt met de woorden: deze regeling is als voorloopig te beschouwen. Nu moge men zeggen: de bedoeling is geweest de regeling definitief te doenmen moge dit woord „voorloopig" op andere zaken willen toepassen, de zin is zóo eenvoudig en duidelijk, dat naar zijne beschei den meening verdere woordenwisseling onnoodig is. De heer van Otters zegt dat als men het begin en het slot van meergenoemd besluit van gedeputeerde staten leest en daarbij nadenktde zaak wel zeer eenvoudig schijnt maar zij dit daarom niet is. Men heeft te doen gehad met een verschil, waarbij het van gedeputeerde staten afhing te beslissen of de be dijkers al of niet zouden kunnen beginnen met het werk. Bij het besluit van gedeputeerde staten is die beslissing genomen en hebben de bedijkers kunnen aanvangen. Nu is het werk afgeloopen en staat men voor een fait accompliwaaraan niets meer te veran deren is, hoe men er overigens ook over denken moge. De bedijking is geschied overeenkomstig de gestelde regeling. De heer Vis gelooft dat er vele redenen zijn om met het voorstel van den heer Scliorer mede te gaan. Niet om terug te komen op de voorwaarden, die den concessionarissen zijn opgelegd of op de lus ten en lasten aan de bedijking verbonden, maar alleen om een fout te herstellen, die in het besluit van ge deputeerde staten, waarscbynlijk tegen hunne bedoe ling, ofschoon dan ook met cursieve letters gedrukt, is ingeslopen. Wellicht, zooals dan ook door den heer Fransen van de Putte is opgemerkt, ten gevolge van overhaasting waarmede men met de geheele zaak is te werk gegaan. Zoo spreker toch het voorstel vau m<\ Schorer goed begrijpt, dan ligt daarin geen andere bedoeling dan aan gedeputeerde staten den wensch te kennen te geven dat de redactie van dat besluit worde verbeterd, en daardoor voor thans en later blijke, dat er alleen van definitieve regeling sprake heeft kunnen zijn. De vergadering kan natuur lijk, in de verste verte niet, ten deze het gedeputeerd bestuur eenigen last opleggen of een soort van dwang uitoefenen de aard der zaak zelf verbiedt zulks maar zij kan zeer goed haren wensch uitdrukken dat heeren gedeputeerden eene foutieve redactie wijzigen en verbeteren. Het moge waar zijn, dat dit voor ge deputeerde staten misschien minder aangenaam is, maar in het belang der zaak acht spreker het hoogst wenschelijk. De heer Cau motiveert zijD stem, die hij tegen het voorstel van den heer Schorer zal uitbrengen. Hij erkent, dat ook hij in Let besluit van September niet anders kan lezen, dan dat gedeputeerde staten slechts een voorloopig besluit hebben willen nemen, maar volgens art. 31 vau het algemeen polderreglement moet het besluit van September als een definitief be sluit worden beschouwd. Dat artikel bepaalt: „Wan neer door eene voorgenomen omkading of indijking van gronden, gelegen vóór polders of waterschappen, eene uitwaterings-sluis ingesloten of eene afwatering gestremd of vernietigd zoude worden, wordt met de omkading of indijking niet aangevangen vóór dat de regeling van het recht van doortocht, bedoeld in art. 28, tot stand -gekomen of, overeenkomstig art. 29, vastgesteld is." Al hadden nu gedeputeerde staten gemeend de zaak slechts voorloopig teregelen, dan hebben zij krachtens deze wetsbepaling toch een de finitief besluit genomen. De voorzitter acht zich verplicht er zijnerzijds sterk op aan te dringen dat de motie van den heer Schorer niet worde aangenomen. Gedeputeerde staten hebben een defioitief besluit genomen, maar zij hebben niettemin gevoeld, dat men nog verder moest gaan, dat er nog andere zaken zouden moeten worden gere geld en dat gaf aanleiding tot de uitdrukking voor loopig in art. 11 van bun besluit. Mogelijk is deze niet in alle opzichten voorzichtig geformuleerd gewor den, maar gedeputeerde staten hebben alleen willen doen uitkomen, dat omtrent het beheer nog een andere regeling moest worden in het leveu geroepen. Vol gens artikel 31 van het algemeen polderreglement in verband niet de artikelen 28 ca 29 is de regeling der uitwatering in het besluit van 11 September vastgesteld definitief. En nu vraagt bij, welke houding het zou hebbeu indien de staten tot gedeputeerde staten zouden zeggen: het door u genomen besluit is niet definitief geweest, wij verzoeken u het voorloo pig e in een definitief besluit te veranderen. Hij dringt dsarom er op aan, dat de motie van den heer Schorer worde verworpen. De heer Fransen van de Putte eerbiedigt het gevoelen van den voorzitter eveuzeer als bij dat van ieder lid in het bijzonder eerbiedigt, maar hij kan niet toegeven, dat het besluit van gedeputeerde staten de finitief is geweest. Dat besluit is van 19 September 1873 en in de memorie van toelichting op het aan de orde zijnde reglement van 26 September 1874 zeggen gedeputeerde staten zeiven, dat zij de regeling van 1873 slechts als voorloopig hebben beschouwd; er is dus verschil van meeniog tusschen den voorzitter en gedeputeerde staten; het schriftelijk gevoelen van gedeputeerde staten staat tegenover het mondeling geuit gevoelen door dea voorzitter. De heer llammacher verlangt zijne stem te mo- tiveeren, zonder in eene. beoordeeling van de zaak zelve te treden. Hij gelooft dat het hier slechts geldt eene zaak van vorm en redactie. In art. 29 van het algemeen polderreglement leest hij inalioea 1: „Indien er geschil ontstaat over het recht van doortocht, de uitoefening daarvan, eene verlaogde nieuwe of nadere regeling of de uitvoering van de noodige werken, wordt de zaak ter beslissing voorgedragen aan gedeputeerde staten en, geldt het den aanleg of de verandering van werken, het ontwerp eu het bestek der uit te voeren werken daarbij overgelegd." En nu leest hij aan het hoofd van het besluit van 19 September 1873„Ge deputeerde staten van Zeelandin aanmerking nemende dat er geschil bestaat", enz. „besluiten" enz. Als men dit in aanmerking neemt, dan kan er volgens hem geen twijfel bestaan over de vraag of het besluit al of niet definitief is. Hij gelooft weldat gedeputeerde staten voorzichtig zouden hebben behandeld door het woord voorloopig weg te laten, maar hij gelooft niet dat op het besluit kau worden terug gekomen en zal daar om tegen het. voorstel van den heer Schorer stemmen. De heer Pompe van Meerdervoort is van meeningdat tot de meest zwaarwichtige argumenten

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 7