handeld, doch, op voorstel van den voorzitter, heeft de vergadering anders beschikt. Het punt echter, dat in zijn amendement is vervat, is wel degelijk in de afdeeliogen behandeld; het voorstel komt dus volstrekt niet onverwacht en is volkomen aan de orde. Nu heeft de heer Pompe van Meerdervoort gezegd, dat'het van wijde strekking is, doch spreker kan dat niet inzien. Het is van geen wijdere strekking dan art. 30 van de wet van 1855, maar bet werkt sneller en krachtiger. De wijze van procedeeren wordt er door verkort. Gedeputeerde staten gevoelen zich door zijn voorstel bezwaardmaar als gedeputeerde staten zich zoo bezwaard achten met de vaststelling der begroo ting, dan moeten zij zich ook bezwaard gevoelen door art. 119 van het alg. reglement. Men loopt altijd in een cirkel. Als dan toch in de wet van 1855 en in artikel 119 van het algemeen reglement het middel bestaat om tot hetzelfde doel te geraken dan zou hij wel eens willen weten waarin de wijdere strekking van zijn amendement bestaat. Door den heer Pompe van Meerdervoort is dat niet aangetoond. Spreker zou wel willen zien, dat de heer Pompe van Meerdervoort die wijdere strekking aantoonde. Zijn voorstel strekt alleen om voor het geval de ver gadering van ingelanden van een aan zee gelegen polder weigert de begrooting vast te stellen langs een eenvoudigen weg van procedeeren tot een wettige vast stelling te geraken. De heer Pompe van Meerilervoort beantwoordt den vorigen spreker. Deze heeft beweerd, dat zijn voorstel niet a Vimproviste was gedaan, maar dat het in de afdeelingen was besproken. Dit is echter slechts juist voor zoover het beginsel betreftdat is in de af deelingen behandeld, maar niet de woorden waarin het bevat isen toch is daarin juist veel van de kracht gelegen. De heer Fransen van de Putte heeft gevraagd waarin ligt de wijdere strekking van mijn voorstel dan door gedeputeerde staten bij art. 119 wordt op gedragen? Daarin, zegt spreker, dat volgens de bepa ling van art. 119 van het reglement gedeputeerde staten éene begrooting kunnen opmaken. Zij zullen dan een begrooting opmaken waardoor in het n c o d i g e wordt voorzienopdat er geen stremming ontsta. Verder niet. Maar volgens het amendement zullen zij de verworpen begrooting moeten vaststellen, zoo als die was ingediend, en dus over het gewichtige punt in verschil moeten beslissen. Het is waar dat dit wel zou geschiedenna gehoord te hebben den hoofdingenieur van den waterstaat, maar het is even waar, dat daarbij' de eerst belanghebbendende inge landen, daar geen stem in zullen hebben. De voorzitter acht zich verplicht ook zijnerzijds eene opmerking te maken. Volgens zijne meening heeft het den schijn dat door eene aanvulling van art. 118, de staten eene uitbreiding zouden willen geven aan de bevoegdheid aan gedeputeerde staten bij de wet van 1855 toegekend. En bij acht zich verplicht, op te merken, dat zulk eene uitbreiding van bevoegdheid niet door deze vergadering kan worden verleend, zoodat bij betwijfelt of bij aanne ming van bet amendement de bepaling daarin vervat wel de goedkeuring der regeering zal oudervinden. Het amendement van den heer Fransen van de Putte in stemming gebracht zijnde wordt verworpen met 36 tegen 4 stemmen. Voor stemden de heeren Risseeuw, Hombacb, Hammacher en Fiansen van de Putte. Het voorstel om het opschrift van Hoofdstuk XIII van het Algemeen reglement op de polders of water schappen in Zeeland te doen vervangen door het vol gende: „Van het toezicht van gedeputeerde staten", wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming goed gekeurd. Art. 121 luidt als vólgt: „Behalve in de gevallen, in dit reglement reeds uit drukkelijk genoemd, wordt de goedkeuring van gede puteerde staten gevorderdop a. de overeenkomsten, tusschen polders en water schappen onderling of met anderen aangegaanomtrent de uitwatering of andere gemeenschappelijke belangen; b. de besluitenwat de waterkeerende polders of waterschappen betreft, krachtens letter e enwat de calamiteuse polders of waterschappen aangaat, krach tens letter d, e en van art. 54 genomen, met uitzon dering evenwel van de beschikkingen, waarbij aanne mers van werken of leveranciers van verplichtingen worden ontheven." De heer Hennequin wenscht van gedeputeerde staten eene inlichting t9 ontvangen omtrent het voor gestelde onder litta a. van art. 121namelijk of het in de bedoeling ligt dat ook de reeds bestaande over eenkomsten waaronder er zijn die reeds van de vorige eeuw of vele jaren oud zijn, nog nader door gedepu teerde staten moeten goedgekeurd worden. Anders zou hij, met het oog op de kosten van registratie enz. voorstellen te lezen: „de aan te gane overeenkoms ten enz. Hij vraagt daarom eenige nadere inlichting wat bedoeld wordt met aangegane. De heer van differs antwoordt, dat hij niet ge looft, dat het denkbeeld van gedeputeerde staten is om reeds bestaande overeenkomsten aan hunne goed keuring te doen onderwerpen. Als inlichtingen ge vraagd worden zullen die ook verstrekt worden, zoo dat het bezwaar van den heer Hennequin niet behoeft te wegen. De heer Cau merkt op, dat zijns inziens ook hier de algemeene rechtsregel geldt, dat eene wet geen terugwerkende kracht heeft. De heer Slazure licht de bedoeling der vraag van den heer Hennequin nader toe. De vraag is namelijk deze: er bestaan overeenkomsten die voor een bepaal den termijn zijn aangegaan; als nu die termijn verstre ken is en de overeenkomst wordt vernieuwd, moet dan daarop de goedkeuring van gedeputeerde staten aangevraagd worden De heer van Otters meent deze vraag van den heer Mazure bevestigend te moeten beantwoorden. Het artikel wordt daarop in stemming gebracht en aangenomen met 27 tegen 3 stemmen. Tegen stemden de heeren Risseeuw, Mazure en Pierssens. Op art. 123 is door den heer de Jonge het vol gende amendement ingediend „Achter de eerste zinsnede te laten volgen eene nieawe, luidende: „Die uitspraak wordt aan belanghebbende besturen of personen, ambtshalve aangeteekend, toegezonden." „Van die uitspraak enz. (daa derde, nu tweede zinsnede)." Bij dat amendement was de volgende toelichting gevoegd „Dewijl ia de tweede zinsnede van het tegenwoor dig artikel een fatale termijn gesteld is, n.l.binnen veertien dagen na de ontvangst, is de onder- geteekende van oordeel, dat de ambtshalve aan- teekening de meest gereede weg is, om volgens den loop der postadministratie, ook een bewijs te erlangen van de zijde der belanghebbenden, wat betreft den dag der ontvangst, een bewijs dat ten allen tijde te coutroleeren is, in geval van quaestie, bij de admini stratie der posterijen. „Ondergeteekende meent dat daardoor, althans ge deeltelijk, aan den uitgesproken wensch van den polder 'sHeer Arendskerke zou zijn tegemoet gekomen. „Op die wijze zou ook de termijn van 14 dagen, in den regel, geen redelijk bezwaar kunnen opleveren."

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 6