Bijvoegsel van de Middelbnrgsclie courant van Vrijdag 13 November 1874.
og op den rentmeester van het kroondomein. Komende
Oop eene vergadering waarvan hij als lid van bestuur
deel uitmaakt, werd hem gezegd dat hij niet als ver
tegenwoordiger kan optreden. De strekking van zijn
amendement ziet evenwel niet alleen op rentmeesters
van het kroondomein. Hij heeft toch straks reeds
duidelijk gezegd, dat hij het oog heeft op vele anderen,
die door de bestaande bepaling ten zeerste bemoeilijkt
worden in de behartiging hunner belangen.
De beraadelaginging wordt gesloten en het amende
ment van den Hombach in stemming gebracht cn
aangenomen met 25 tegen 11 stemmen. ïegeu
stemden de heeren Hoogeboom, H. J. van Deinse,
Sprenger, J. C. R. van der Bilt, ötevens, J. Cv. van
Deinse, Brevet, de Jonge, Cao, Vis, Schorer, Fokker,
Lambrechtsen en Dronkers. De heer Pompe van
Meerdervoort was bij deze stemming afwezig.
Het alzoo geamendeerde art. 61 wordt aangeno
men met 37 stemmen tegen 1, zijade die van den heer
de Jonge. De heereu Fokker en Pompe van Meer-
dervoort waren by deze stemmiug afwezig.
Art. 69 luidt als volgt:
„In elke vergadering outhoudeu de voorzitter en de
leden zich van medestemming over de zaken, die hen,
hunne echtgenooten of hunne bloed- of aanverwanten,
tot den derden graad ingesloten, persoonlijk aangaan
of waarin zij als gelastigde.; zijn betrokkeu.
„Deze bepaling geldt ook voor de personen, die als
vertegenwoordigers optreden ter vergadering van inge
landen, zoowel ten aanzien van hunne echtgeuooten en
bloed- of aanverwanten, als van die, voor wie zij op
treden als vertegenwoordigde."
Het wordt zonder beraadslaging en zonder hoofde
lijke stemming goedgekeurd.
Art. 76 wordt aidns voorgesteld
„De ontvanger-griffier is den dijkgraaf en de gezwo
renen behulpzaam in alles wat iiet opgedragen bestuur
betreft. Vau elke vergadering, ook van die van inge
landen, worden door hem behoorlijke notulen opgemaakt,
vermeldende de namen der tegenwoordige en der
afwezige leden, hetgeen in de vergadering is voorge
vallen en de genomen besluiten.
„Deze notulen worden door den dijkgraaf en hem
onderteekecd.
„Betreffen zij de vergadering van ingelanden van
calamiteuae polders of waterschappen, of van polders
of waterschappen, welke belast zijn met werken, bestemd
tot waterkeering, zeewering of oever verdediging, dan
worden zij, zoodra mogelijk, aan gedeputeerde ataten
in afschrift medegedeeld."
De heer llennequia motiveert zijue stem die hij
zal uitbrengen tegen de toevoeging door gedeputeerde
staten voorgesteld, strekkende om zoodra mogelijk
afschrift der notulen van de vergaderingen vau inge
landen der aan zee gelegen polders aan gedeputeerde
staten in te zenden. Bij de ontwikkeling zijner beden
kingen moet hij opklimmen tot den oorsprong van het
artikel. In de vergadering van 8 November 1872 ia
dat gedeelte van art. 76, betreffende de verplichting
tot inzending van afschrift der notulen, tengevolge van
daartegen gemaakte bedenkingen door gedeputeerde
staten ingetrokken. In diezelfde vergadering is door
den beer Fransen van de Putte een amendement voor
gesteld, om in art. 76 de bepaling te behouden dat af
schrift der notulen vau de vergadering van ingelanden
na afloop van elke vergaderiug aan gedeputeerde staten
moeten medegedeeld worden.
Dat amendement werd bestreden, speciaal namens
heeren gedeputeerde statendoor den heer van Cit-
ters, die, blijkens bladz. 29 van het verslag van het
verhandelde in die zitting, te kennen gat, dat hij
den opgewekten schijn wilde wederleggen alsof ge
deputeerde staten door hunne wijziging eenige in
consequentie zouden aan den dag gelegd hebben-
Hij erkende de juistheid der opmerking van den heer
Fransen van de Putte, dat wat in het algemeen
verslag der atdeelingen was opgeteekend het gevoelen
van slechts éene afdeeling was. Bij gedeputeerde
staten bestaat evenwel altijdzeide hyzekere geneigd
heid om aan een uitgedrukt verlangen toe te geven,
zelfs dan als dit slechts door eene betrekkelijke meerder
heid in de afdeeliogen is geuit. Daarom meenden
gedeputeerde staten ook nu aan den wensch dier eene
afdeeling te moeten voldoen, te meer daar art. 137
van het reglement aan gedeputeerde staten toch de
bevoegdheid geelt om stukken op te vragen aangaande
zaken waaromtrent zij inlichtingen verlangen, zoodat
aan hunne bevoegdheid niet wordt tekort gedaan.
De opmerking van het lid van gedeputeerde staten was
volgens spreker zeer juist met het oog op het slot van art.
6 van het reglement, hetwelk voorschrijft dat de bestir
ren alle door gedeputeerde staten verlangde inlich
tingen moeten geven, terwijl art. 16 bepaalt, dat de
besturen die werken bestemd tot waterkeering, zee
weering of oeververdediging, te onderhouden hebben
verplicat zijn de begroeting en de rekening en ver
antwoording van hun polder of waterschap aan gede
puteerde staten in afschrift mede te deelen binnen
veertien dagen na de vaststelling. Alzoo is gecon
stateerd, dat gedeputeerde staten kennis zullen moeten
dragen van de vastgestelde begrooting en rekening
binnen veertien dagen na de vaststelling. Art. 100
houdt in, dat het polderbestuur jaarlijks in de ver
gadering van ingelanden verslag doet van den toe
stand en de behoeften van den pulder of het water
schap, met overlegging der processen-verbaal van de
opneming der kas van den ontvanger-griffier.
Deze drie aangehaalde artikelen nu geven aan ge
deputeerde staten de noodige bevoegdheid eu macht
tot het bekomen van alle noodige inlichtingen.
De afschaffing der inzending- van afschriften der
notulen van aan zee gelegen polders blijkt ook als niet
noodzakelijk uit het polderreglement van Walcheren
en het polderreglement van Schouwen. In beide re
glementen vindt men van afschriften van notulen geen
gewag gemaakt. En waar dit nu zulke groote polders
geldt, waaraan zulke gewichtige algemeeue belangen
verbonden zijn, waarom zou men dan polders van
kleinen omvang van oneindig minder algemeen belaDg
een dergelijke verplichting opleggen? Gemeenteraden
en andere aan het toezicht van gedeputeerde staten
onderworpen colleges behoeven immers evenmin af
schrift hunner notulen aan het gedeputeerd college
in te zenden.
Bovendien vestigt spreker er de aandacht op, dat
bij die belangrijke twee waterschappen ook periodieke
aftreding bestaat, on dus ook daar, de verlangde
waarborgen ontbreken van steeds onfeilbaren te be
zitten want zaken blijven altijd bestaan, maar perso
neu gaan heen en wisselen elkander af.
Op grond van een ander kan spreker zich niet met
de door gedeputeerde staten voorgestelde bijvoeging
vereenigen. Gedeputeerde staten zeggen weldat de
ondervinding het wenschelijke dier toevoeging heeft
doen inziendoch hij kan dat bezwaarlijk aannemen
en zou dus gaarne ingelicht worden omtrent de be
paalde reden vau hun voorstel, want zyns inziens
ligt er iets grievendsiets stuitends in tegenover de
kleinere besturen.
De heer Hammacher stelt een amendement voor,
strekkende om de laatste alinea van art. 76 te doen
vervallen.
Nadat dit amendement is ondersteund wordt de heer
Hammacher tot toelichting daarvan toegelaten