N0 260.
MIDDELBURGSCHE
Maandag
1874.
COURANT.
2 November.
KEIZERLIJKE WOORDEN,
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en eeu der Kerstdagen.
De prijs per 3/in., franco is f 3.£>0.
Middelburg 31 October.
Nog slechts eenige jaren geleden was geheel
Europa gewoon op bepaalde tijdstippen des jaars
in spanning te verkeeren, het oog te wenden naar
Parijs en af te luisteren wat de belieerscher van
Frankrijk omtrent zijne bedoelingen aan de wereld
zou gelieven mede te deelen. Tot het laatste jaar
zijner regeering wantrouwde men Napoleon III.
Zoo raadselachtig en onbestendig was de gang zijner
staatkunde, zoo weinig vertrouwen boezemde de
gelieele persoonlijkheid van den „man van 2 De
cember" in, dat men altijd op onaangename ver
rassingen voorbereid en steeds geneigd was ach
ter zijne woorden een verborgen zin te zoeken.
Die neiging om aan de verzekeringen des Franschen
keizers eenc dubbelzinnige beteekenis te hechten
was ten laatste zoo sterk, dat hij eindigde met
niet meer te spreken en bij zekere gelegenheid, in
den laatsten tijd zijner regëering, verklaarde' niets
te willen zeggen, omdat, indien hij een woord liet
vallende pers weder gelegenheid zou hebben om
aan zijne gezegden eene verkeerde uitlegging te
geven. Toen echter was het erger dan ooit. „Als
Napoleon verklaart niets te durven zeggenzoo
redeneerde mendan moet hij zeker veel te verber
gen hebben en nieuwe plannen in zijn schild
voeren." Zoo was ten slotte de Fransche keizer,
hetzij hij zweeg of het woord voerde, het raadsel
geworden, waarvan hot lot van Europa scheen af
te hangen en met welks oplossing ieder zonder
ophouden zich bozig hield.
Het zwaartepunt van Europa heeft zich verplaatst.
In een graf op vreemden bodem rust hij die „de
man van Sédan" is geworden, en naar Berlijn wenden
zich thans de blikken van allen, die omtrent do naaste
toekomst der wereld eenige belangstelling koesteren.
Het moet erkend worden dat men tegenwoordig in
die pogingen een weinig minder teleurgesteld wordt
dan vroeger. Indien men nog gewoon is in de
woorden der tegenwoordige vorsten en staatslieden
een verborgenedubbelzinnige beteekenis te zoeken,
is het voornamelijk omdat men gedurende meer dan
twintig jaren, tegenover Napoleon III, in die kunst
eene ware oefenschool doorloopen heeft. Maar in
billijkheid moet getuigd worden dat keizer Wilhelm
of zijne hoogste raadslieden, zoo dikwijls zij in het
openbaar het woord voerdennimmer getracht heb
ben de wereld ten opzichte hunner ware bedoelin
gen om den tuin te leiden. Wat men sommige
hunner uitlatingen ten laste legt is dat zij door
eene buitengewone, misschien overlegde, ruwheid
en rondborstigheid de wereld, die gewoon is ge
raakt aan leugen en huichelarijdoen geloovcn aan
pogingen tot misleiding, waar die werkelijk niet
bestaan. Maar ronduit gesproken kan daarvoor dan
toch de persoon die het woord voert, en wiens
handelingen later blijken met zijne woorden in over
eenstemming geweest te zijn, niet verantwoordelijk
gesteld worden.
De troonrede, waarmede de keizer Donderdag-
de zitting van den Duitsclien rijksdag geopend
heeft, verdient in menig opzicht als een voorbeeld
voor dergelijke vorstelijke toespraken gesteld te
worden. Men vindt in dat stuk niet de gebruike
lijke ophemeling van allerlei voortreffelijkheden,
die in en buiten het land gevonden worden, eu
bij wier opsomming toehoorders en lezers soms ge
dwongen worden te vragenTracht men ons te
misleiden? Of bedriegt men zickzelven? DeBer-
lijnsche troonrede is een eenvoudig stuk, dat over
„zaken" handelt; eene inleiding tot. een tijdperk
van ingespannen en vruchtdragenden wetgevenden
arbeid. De wetsontwerpen, welke in behandeling
zullen komenworden er in opgenoemdvier om
vangrijke ontwerpen tot regeling der rechterlijke
inrichting, der rechts- en strafvordering en van
het faillieten-proces door het gelieele rijk, „waar
door Duitschland een stap nader zal gebracht
worden tot die eenheid in het rechtswezen, welke
andere staten reeds sedert lang bezitten, cn welke
men, m^t het oog op den arbeid die in de laatste
jaren reeds verricht is, vertrouwen mag dat in
eene niet al te verre toekomst ook aan het rijk
geschonken zal worden,"
Over liet leger viel ditmaal niet veel te zeggen.
Dc groote debatten, die daarover in de vorige
zitting zijn gevoerd, hebben de zaak voorloopig
afgedaan. Wat overblijft is voornamelijk de rege
ling van den landstorm, de laatste reserve in oor
logstijd. Overigens stijgen de uitgaven voor het
oorlogsbudget, dewijl alle grondstoffen en levens
behoeften duurder geworden zijn. Aan bezuini
ging valt natuuilijk niet te denken. Is niet het
laatste woord onzer staatsmanswijsheidook al
reeds sedert jaren, het sys'eem van den ge wa
penden vrede? En ofschoon in de keizerlijke
toespraak de nadruk gelegd wordt op het woord
vrede, toch weet ieder dat waar een koning van
Pruisen spreekt, de zorg voor de wapenen niet
achteraan komt.
Met de aankondiging der wet tot regeling van
den omloop van het bankpapier, die tot invoering-
van het verplicht burgerlijk huwelijk en van den
burgerlijken stand door het geheele rijk, en die op
de organisatie der rijks-rekenkamer wordt eene lijst
van wetgevende wei-kzaamheid gesloten, welke
voldoende is om menige natie, ten opzichte van
constitutioneele waarborgen en persoonlijke vrijheid
wellicht beter bedeeld dan het Duitsche rijk, te doen
watertanden.
Aan het slot verliest de rede haar „geschaftlich"
karakter en begeeft zij zich met eenige korte, krach
tige woorden op het terrein der algemeene politiek.
„Onze betrekkingen tot alle vreemde regeeringen,
zegt do keizer, zijn vredelievend en de beproefde
vriendschap, door welke ik met de souvereinen van
machtige rijken verbonden benlevert waarborgen
voor de duurzaamheid van den vrede op, welke
ten volle uw vertrouwen verdienen.
„Verre ligt van mij het denkbeeld om de tot
eenheid gekomene macht des rijks tot eenig ander
doel te bestemmen dan tot de verdediging van
Duitschland. Door deze macht wordt mijne regee
ring- in staat gesteld om tegenover verdachtmakingen
barer staatkunde, welke door niets gerechtvaardigd
worden, het stilzwijgen te bewaren en tegen de
kwaadwilligheid of de partijzuchtwaaruit deze
verdachtmakingen voortspruiten, niet handelend op
te treden zoolang zij niet tot daden overgaan.
Mocht dat het geval wordendan weet ik dat de
geheele natie en hare vorsten bereid zijn met mij
op te treden tot verdediging van de rechten en de
eer des rijks."
Met deze kalme woordenzoo geheel doordron
gen van het bewustzijn eener rustige krachtwordt
de troonrede besloten. Men herkent daarin de be
kwame hand van prins Bismarck, die, overigens
in 't geheel niet wat men een welsprekend redenaar
noemt, in het kiezen zijner uitdrukkingen bij ge
wichtige gelegenheden altijd bijzonder gelukkig is
geweest
Een waardiger antwoord op de aanhoudende en
meestal ongerijmde geruchten van landroof en an
nexatie, die omtrent het Duitsche rijk in omloop
gebracht worden, had moeilijk gegeven kunnen
worden. Het is te hopen dat het eenige uitwerking-
moge hebben. Het voortdurend verdacht maken
toch zou, behalve dat het niet het minste nut op
levert, op den duur schadelijk kunnen werken. Het
denkbeeld, dat nu nog zoo ver van den keizer ligt
zou, indien liet op den duur door anderen aan
hem werd opgedrongen, ten laatste wortel kunnen
schieten.
Wat ons betreft, zonder ons aan overdreven
goedgeloovigheid te willen schuldig maken, geloo-
ven wij dat men wel zal doen met de woorden
van den Duitsclien keizer als oprecht gemeend aan
te nemen. Het gezond verstand en het waar belang
van het Duitsche rijk zijn met iedere andere op
vatting in gelijke mate strijdig. Mocht Napoleon III
noodig- hebben tot bevestiging van zijnen troon
in aanwinst van grondgebied en buitenlandsche
oorlogen afleidingen te zoeken, Wilhelm I heeft
daaraan geen behoefte. En ofschoon gedurende de
rampvolle jaren 1870 en 1871 onze sympathieën
niet altijd op de zijde van den overwiunaar zijn ge
weest, op dit oogenblik verheugen wij ons, in liet
belang der wereld, dat hei een Hohenzoilern en
geen Bonaparte is tot wiens woorden geheel Europa
het oor neigt.
Te- Veere is tot wethouder benoemd in plaats van
dr. J. Strehler, die als zoodanig zijn ontslag' genomen
heeft, de heer L. van der Staal.
Op eene vergadering van het departement Goes dei-
Maatschappij tot nut van 't algemeenwelke Donderdag
avond in de concertzaal aldaar werd gehoudenzijn acht
doorliet hoofdbestuur dier maatschappij toegekende me
dailles voor 25 jarige getrouwefplichtsvervulling in dezelfde
zaak en voor éenige toewijding aan de belangen hunner
meesters, uitgereikt aan A. van Offenbeek J. Kopmels,
T. van Veen, J. A. Clroffen, C. Clement, M. Hooge-
stegerW. Mijnsbergen en A. Brandt. De plechtig
heid werd door voordrachten van de ter plaatse geves
tigde muziek- cn rederij kersvereenigingen opgeluisterd,
terwijl de voorzitter de bekroonden in hartelijke be
woordingen met dc hun te beurt gevallen onderschei
ding geluk wenschte.
Ter vervanging van den heer B. V. v. d. Bilt, die
tot dijkgraaf benoemd iswerd Woensdag in de ver
gadering van ingelanden van de Breede Watering be
westen IJerseke eeue voordracht voor een gezworene
opgemaaktbestaande uit de lieeren A. Meijaard,
M. Schipper en C. Caboort.
De vergadering van stemgerechtigde ingelanden in
den polder Dirkslam d heeft met eene meerderheid van
130 stemmen besloten te verklaren„dat naar het oor
deel van ingelanden de voorzitter zich heeft schuldig-
gemaakt aan aanhoudend cn verregaand plichtsverzuim."
Naar aanleiding hiervan zal aan gedeputeerde staten van
Zuid-Holland verzocht worden artikel 96 van hetalge-
meen polderreglement toe te passen, door den voorzitter te
schorsen of aan den koning tot ontslag voor te dragen.
Aanleiding hiertoe schijnt, volgens de Zierikzcescho
Nieuwsbode, aan welke wij het bericht ontleenen, ge
geven te hebbenhet vernauwen van slooten en inne
men van den grond door den voorzitter, wat sedert de
laatst gehoudene vergadering niet alleen niet hersteld,
maar nog- verergerd was.