MIDDELRURGSCHE COURANT. r 250. Woensdag 1874. 21 October. Dit 'blad verschijnt dag el ij hi inet uitzondering van den Zondag, den 2tB Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen, De prijs per 3/m., franco is f 3 50. Voor de hulpbehoevenden te Kats ia aan bet bureau dezer courant ontvangen: van F 25. Van X f 7. Middelburg 20 October. GODSDIENST-OORLOG II. De eene partij in den kerkdijken strijd verklaart onbewimpeld dat zij den modernen staat, als met haar beginselen in tegenspraak, ten val wil bren gen; de andere komt er even rond voor uit dat <de vernietiging der katholieke kerk, onder haar tegenwoordigen vorm, liaar doel is. Dat wij ons tegen de eerste partij behooren te verzetten behoelt geen betoog. Wel echter hebben wij het noodig geacht nogmaals te doen uitkomen welke eigenlijk de bedoelingen dier partij zijn. Te dikwijls toch worden die geloochend. In ons eigen land vooral hoort men telkens wanneer men waar schuwt tegen de gevaren die ons uit het ultramoïi- tanisme dreigen, het geroep: „Gij overdrijft! Gij neemt toestanden die in andere landen bestaan tot grondslag voor uwe redenecringen en juist door telkens op dat aanbeeld te slaan, loopt gij gevaar den strijd, die elders woedt, op vaderlandschen bodem over te brengen. Breng niet in beweging wat in rust verkeert. De Nederlardsehe ultramon- taansche partij bestaat slechts in uwe verbeelding." Dit nu is eene onwaarheid. Duidelijk en her haaldelijk is door de woordvoerders der partij ver klaard dat hun ideaal „over dc hergen", in Rome, niet in Nederland zetelt; dat de syllabus, niet de grondwet, het richtsnoer hunner overtuiging is. De syllabus nu vervloekt wat de grondwet voor schrijft. Het doet er nu niet toe of deze partij meer of minder talrijk is, of onder de massa der Nederlandsche katholieken (gelijk wij hopen) er nog een aantal gevonden worden, die de wetten van hun vaderland stellen boven die uitgaande van het Italiaanschc hoofd hunner kerk. Het is vol doende dat de partij bestaat, voldoende te weten dat zij over machtige middelen van overtuiging en dwang beschikt, om eene herhaalde en dringende waarschuwing tegen haar noodzakelijk te maken. Evenmin als wij echter uit Rome onze wetten wil len ontvangen, verlangen wij ons te onderwerpen aan het wachtwoord, dat uit Duitschland tot ons komt. Niet ultramontaanschniet ultra-rhenaansch, Nederlandsch verkiezen wij te zijn. Men verlieze niet uit het oog dat de gedragslijn welke door de regeering van het Duitsche rijk tegenover Rome gevolgd wordt, voor een goed deel haar oorsprong vindt in het opgewekt en overspannen nationaliteits gevoel der Duitschers en juist daarom voor andere volken buiten toepassing behoort te blijven. Sedert het Duitsche rijk tot eenheid gekomen is, heerscht aan gene zijde van den Rijn eerie zucht om alles aan zielizelven te danken te hebben, alles in eigen boezem te bezitten. Men zou de geschiedenis wel willen uitwisschen om te doen gelooven dat noch het Italië der middeleeuwen, noch het Frankrijk der l8e eeuw tot het tegenwoordig standpunt van ontwikkeling van het Duitsche volk iets bijgedra gen hebben. Vandaar de instemming die de be weging der oud-kalliolieken van den aanvang bij de Pruisische regeering gevonden heeft. Een katho licisme zonder Italiaanseken paus, met een Duit- schen primaat wellicht in 't verschiet, dat was nu eens een echt-nationaal denkbeeld, waarmede men zich van harte vereenigen kon Yan dit denkbeeld tot dat der vernietiging van de Roomsch-katholieke kerk was slechts een kleine schrede. Om aan de oud-katholieken als gods dienstige gezindte, recht van bestaan te verschaf fen, was eene enkele hervorming in de wetten van den staat voldoende geweest. Men moest den bur gerlijken stand invoeren, zoodat ieder, ook al ging hij tot de nieuwe kerk overzijne rechten als bur ger ongekrenkt kon behoudenmen moest het onder wijs aan het toezicht der geestelijkheid onttrekken en eene billijke regeling omtrent de verdeeling der kerkelijke bezittingen onder de twee afdeelingen der katholieke kerk, naar evenredigheid van het aantal leden, in het leven roepen. In plaats daarvan ging de staat aan de geloovi- gen verbieden het leerstuk der pauselijke onfeil baarheid aan te nemenging hijtegen het gezag der bisschoppen inmet geweld geestelijken en godsdienstleeraars handhaven, die zich met de nieuwe leer niet verkozen te vereenigen, ging zij zich bemoeien met liet onderwijs der geestelijken, vergetende datvolgens de leer der katholieke kerk, een geestelijke, die niet door de handen zijner geestelijke opperhoofden gewijd is en derhalve met hunne leeringen niet instemt, voor de geloovigen niets meer is dan een indringer en een bedrieger. Men kan wel bisschoppen en pastoors wegjagen, maar men kan geen katholiek dwingen de nieuwe, die men voor de verdrevene in plaats zette er kennen, tenzij men zijne toevlucht neemt tot den gewetensdwang der middeleeuwen. Men is dus, ondanks al zijne kracht, volkomen machteloos. De Pruisische regeering heeft (het beeld is van Renan) vergeten dat de kerk als eene vrouw behandeld moet worden. Grijpt men haar bij den arm en schudt men haar op ruwe wijze, op soldaten-manier, dan vervult zij de wereld met haar jammerkreten, roept overal de sluimerende of verdwenen sympathiën weder te voorschijn en laat zich toch niet overtuigen. Wanneer dus Heinrich Lang tot ons komt met zijne plannen voor den ondergang der Roomsclie kerk, dan antwoorden wij, met dat voorbeeld voor óogen, zeer beslist: neen. Ook deze herhaling (want de verzekering is dikwijls geuocg van libe rale zijde gegeven) is niet overbodig. Tegenover den vijanddie ronduit verklaart het op onzen ondergang gemunt te lichben, vraagt menigeen, ook in het liberale kamp, zich af of niet het gevaar lijkste wapen, dat men in dezen strijd gebruiken kan, de vrijheid is. Men heeft gezien welk een voordeel het clcricalisme getrokken heeft uit de vrijheid, die het in de laatste jaren bezeten heeft om zich naar welgevallen te ontwikkelen. Is het geen onzin, zoo vraagt men, zijn vijanden vrij te laten zich wapenen te smeden en land te veroveren zooveel zij verkiezen? En evenals Heinrich Lmg, zoo drijft men ook aan gene zijde van den Rijn, in de Kölnische Zeitung, den spot met de naïveteit der liberalen, die zich tegen de verdrijving der Jezuïeten verzetten, dewijl in hunne grondwet vrijheid van vereeniging en vrijheid van godsdienst gewaarborgd worden. Toch kunnen wij niet anders. Men vergete niet dat de vrijheid ons doel is, geen middel. Om vrijheid te bekomen van te gelooven wat zij voor waarheid hieldenonverschillig of die waarheid in het oog van anderen eene afschuwelijke ketterij of I eene ongerijmdheid washebben onze vaderen ge streden en diezelfde vrijheid is ons eigen hoogste goed. In Pruisen moest men, alvorens daartoe te kunnen geraken, zich eerst het burgelfik huwelijk, het onzijdig onderwijs verschaften, noodzakelijke vereischtenwelke wij gelukkig reeds lang bezitten. Er bestaat dus geen enkele verschooning voor ons om aan de vrijheid eene schendende hand te slaan. Te vergeefs tracht Lang door voorbeelden ons schrik aan te jagen. Hij vraagt: wie is heer en meester in liet land, de overheid, of een vreemde gevolmachtigde die met onfeilbaarheid toegerust, zich het recht heeft aangematigd elke burgerlijke regeering te vervloeken die zich aan zijne wet niet ondel'werpt? Uw staat, zegt hij verder, waarborgt liet onbelemmerde huwelijk van protestanten met katholiekenmaar de priesterde dienaar der kerk, zegtik erken uw huwelijk niet. De staat zegt dat het huwelijk een recht van alle burgers ismaar de kerk schrijft het gedwongen celibaat der pries ters voor en treft, wie hare wet overtreedt, met den banbliksem. De staat stelt het zich ten taak, voor den vrede tusschen alle belijdenissen te wa ken, maar veroorlooft aan dienaren der kerk dat zij de gelofte afleggen om te trachten alle ketterijen uit te roeienen de toorts van confessioneele twee dracht onder de bewoners des lands te slingeren- Welk een toestand! Wij antwoorden: gij zoudt gelijk hebben indien de moderne staat, als weleer de theocratie, zich ten plicht gesteld had met lands vaderlijk gezag zijne onderdanen, als kinderen, in een bepaalde richting te leiden. De moderne staat is echter nederi ger in zijne bedoelingen, en met reden, want wat het landsvaderlijk bestuur, niet onder éene enkele regeering misschien, maar op den duur van de menschen maakt, heeft de geschiedenis voldoende bewezen. Heer en meester in het land is de vrij heid. Vrij is de priester binnen dc wanden zijner kerk om de beginselen van den staat te vervloeken, maar vrij zijn ook zijne toehoorders om aan zijne vervloekingen geen waarde te hechten. En hoe minder de staat daartoe aanleiding geeft, hoe min der zij er aan zullen hechten. Vrij is de kloos terling of de priester om zich tot den ongehuwden staat te verhinden, vrij is de bisschop om hem te vervloeken indien hij die verplichting overtreedt; maar vrij laat ook de staat hem om over die ver vloeking, zoo hij verkiest, de schouders op te halen. Vrij is de priester om de ketterijen te ver vloeken, maar vrij zijn ook de ketters om in hun dwalingen te volharden. Voor die vrijheden alleen heeft de staat te waken. De staat beschouwt zijne onderdanen niet als kinderen, die hij een geloof moet opdringen en den weg moet wijzen, maar als vrije menschen, zelf in staat om te beoordeelen wat zij doen en laten willen. Voor hunne vrijheid om dat te doen of te laten heeft de staat alleen zorg te dragen. Maar daartoe is noodig dat de menschen door onderwijs tot een voldoenden graad van ontwikke ling gebracht worden om te kunnen kiezen en oor- deelen. Daarom is onderwijs ons plechtanker, het eenige wapen dat wij aannemen tegenover de ge varen welke, ook naar onze erkentenis, ons uit Rome dreigen. Daaraan wijden wij een woord ten slotte. In de aanstaande najaarsvergadering der provinciale staten van Zeeland zal, blijkens de lijst der werkzaam heden, in de eerste plaats het onderzoek plaatshebben

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1