stemmen. Tegen stemden burgemeester en wethou
ders.
Vervolgens wordt op voorstel van burgemeester en
wethoudersgoedgekeurd door de financieele commissie,
zonder hoofdelijke stemming besloten, u de rekeningen
van den voormaligen boekhouder-kassier van de leen
bank over de jaren 1872, '73 en '74 af te sluiten met
een gunstig saldo in kas ten bedrage van f 2919.48
in de rekening van 1874, welke som is gebracht als
eerste post van ontvang op de verantwoording der com
missie van bestuur (eerste liquidatie-rekening) 5 b voor
alsnog te berusten in de gegeven toelichting omtrent
de verduisterde panden en de daarmede in verband
staande cijfersin afwachting van nadere inlichtingen
indien dit later door den gemeenteraad mocht noodig
geoordeeld worden; c den rendant te dechargceren we
gens zijn gehouden beheeronder dien verstande dat
de verantwoording door den rendant aan zijne opvol
gers overgelaten sub n1 3 alleen gerekend wordt te
geschieden ter wille eener behoorlijke comptabiliteit,
en vooits onder uitdrukkelijk voorbehoud van alle
rechten tot verantwoording en verhaal, die de gemeente
op hem, zoo voor hem zei ven als voor de onder hem
gep'aatst geweest zijnde ambtenaren en bedienden dei-
bank mocht kunnen hebben of verkrijgen ter terugbe-
koming van alle of sommige der tekorten die in de
kas of in de baukwaarden, of in de verschuldigde
renten zijn gebleken te bestaan; d de commissie van
bestuur te verzoeken liet vorenstaande ter kennis van
den rendant te brengen.
Toorts is zonder hoofdelijke stemming besloten, de
eerste liquidatie-rekening der commissie van bestuur
over de voormalige bank van leening goed te keuren
met een saldo in kas van f 9013.284en den staat van
nog te vereffenen baten en lasten waaruit blijkt dat
het tekort op de administratie der voormalige bank,
behoudens eventueele wijzigingen, /24000 bedraagt
voor kennisgeving aan te nemen.
Thans is aan de orde de beraadslaging over de rap
porten betreffende de teruggaaf der borgtochten van
de ambtenaren en bedienden bij de vjormalige bank
van leening alhier.
Vooraf deelt de voorzitter mede, dat de commissie
ad hoe alsnog overwogen heeft het in de vorige zitting-
ingekomen adres van den voormaligen boekhouder-kas
sier, alsmede het bovengenoemde adres van den voor
maligen klerk Verhuist. Daar in het eerste geen nieuwe
feiten zijn aangevoerd, blijft de commissie bij haar
advies volharden. Verhuist daarentegen brengt perti
nente feiten bij: vooreerst dat hij op 12 Januari 1873
den boekhouder-kassier heeft aangeraden een nauw
keuriger toezicht te houden op het beleenen en lossen
der 'panden vóór en na bezetten tijd; en ten tweede,
dat de heer Middelburg in de zitting van het provin
ciaal gerechtshof van 30 Januari jl. als getuige ouder
eede heeft verklaard, dat hij door adressant onder
scheidene malen gewezen was op oneerlijkheden van
Gesquierre enz. Hieromtrent nader door de commissie
gehoord, heeft de heer Middelburg het eerste punt echter
bepaald tegengesprokenen ook van het tweede aange
voerde punt herinnert hij zich nietsmaar al ware dit waar
hetgeen niet blijkt uit het den voorzitter vertoonde
audientieblad dan zijn de voorgevens van Verhulst in
zijn adres tcch geheel in strijd met zijn vroegeren brief,
waarin hij zich juist beijvert om zijn stilzwijgen over de
hem bekende kwade praktijken te vergoelijken. Boven
dien is hij ampel gehoord door de commissie van be
stuur, die hem na herhaalde vragen ontslag heeft ge
geven, omdat hij reeds vóór anderhalf jaar de zeker
heid had van de oneerlijke handelingen van Gesquierre.
Daar het der commissie voorkomt, dat Verhulst wel
degelijk verzuimd heeft zijnen superieuren kennis te geven
van hetgeen hij wist, is zij eenstemmig van" oordeel,
dat zijn adres geen verandering behoort te brengen in
haar uitgebracht advies.
Na deze inlichting- opent de voorzitter de algemeene
beraadslaging betreffende de rapporten omtrent cle terug
gaaf der borgtochten.
Dc heer Lambrechtsen van Ritthem doet zich kennen
als het lid der commissie uit den raad waarvan in het
rapport gezegd is, dat hij zich niet vereenigen kon
met de interpretatie der meerderheid van art. 13 dei-
verordening regelende de dienstplichten der ambtenaren
van de leenbank. Naar zijne meening wordt door
kas alleen verstaan de geldswaarde die de boekhouder
kassier onder'zich heeft. Die kas moest 8000 bevat
ten; was er meer in, dan werd het meerdere in de
wisselbank gebracht. Die kas nu was bij onderzoek
steeds in orde. Zijns inziens was de boekhouder kassier
alleen aansprakelijk voor tekorten in de kas, en niet
voor verduistering van panden, want dan had telkens
eene inventarisatie moeten geschieden, en dit is niet
voorgeschreven.
Evenmin .is spreker het eens met de interpretatie
van art. 10 der verordening op dc leenbank. Hij ziet
geen direct verband tusschen de nalatigheid van den
boekhouder-kassier en de handelingen van Gesquierre.
Art. 10 stelt alleen de ambtenaren verantwoordelijk
voor de schade door henzelven, niet voor die door an
deren toegebracht. De boekhouder-kassier is alleen
verantwoordelijk voor het verzwijgen van een hem be
kend sinds jaren bestaand tekort, waardoor de commis
sie in den waan verkeerde dat alles in orde was. Dat
is een verzuim waarvoor spreker hem verantwoordelijk
houdt en dat op zijn borgtocht verhaalbaar is tot een
bedrag van 1313.75, zijnde het door hem op 11 Fe
bruari 1873 aan de com missie medegedeelde verschil.
De heer Snijder^ zegt, dat hij met belangstelling het
gesprokene door den lieer Lambrechtsen gevolgd heeft,
maar trots het aangevoerde, trots de lezing der stukken
en de ontvangen inlichtingen, is hem nog niet duidelijk
waarop het cijfer van /1313 gebaseerd is. Hij heeft
hooren spreken van een verschil in de registersen de
heer Middelburg heeft hem, op zijne vraag om inlich
ting, medegedeeld dat hij door het uittrekken der
registers op het denkbeeld van het bestaand verschil
gekomen is. Nu wenscht liij gaarne van den heer
Lambrechtsen te vernemen, of dat uittrekken uit de
registers onverplicht was.
De heer Lambrechtsen van Ritthem geeft de verlangde
inlichtingen, waaruit blijkt dat uit de registers van
beleening' dagelijks een vcrzamclstaat werd gemaakt en
de commissie om dc drie maanden een uittreksel uit de
verzamolingsregisters ontving. De interest van elk pand
werd door den boekhouder-kassier steeds van den dag
der beleening af berekend. Op 3e December van elk jaar
moest het eindcijfer van het kapitaal sluiten met het
eindcijfer van liet verzamelingsregister. Dc eerste maal
klopten die eindcijfers niet en was er ƒ400 verschil,
dat ook bij den voorganger van den boekhouder-kassier
reeds bestaan had. Het meergenoemde cijfer van
1313.75 is het bedrag van het verschik dat op 11
Februari 1873 bestond tusschen het eindcijfer van het
beleeningsregister en het eindcijfer van het verzamelings
register.
De heer Nagtglas zegt, dat het moeielijk te onder
scheiden is waar de algemeene beraadslagingen aan
vangen of eindigen. Daarom wil hij al aanstonds liet
standpunt aanwijzen waarop hij zich bij de beoordeeling
dezer zaak plaatsen zal. Hij verheugt zich hier niet
geroepen te zijn 0111 met de wet in dc hand recht te
spreken, maar dat hij zal mogenoordeelen naar hetgeen
zijn geweten hem zegt billijk te zijn. Wanneer hij in
het rapport der commissie leest, dat bij het onderzoek
dezer zaak geen oogenblik twijfel is gerezen aan de
eerlijkheid van den boekhouder-kassier, dan kan zijn
oordeel zacht zijn, en hij stelt zich voor te dien op
zichte, zoo noodig, in dien geest amendementen in te
dienen.
De algemeene beraadslaging wordt thans gesloten en
zonder discussie besloten:
a met algemeene stemmen, den borgtocht van den
voormaligen concierge H. Gesquierre ad 500met de
daarvan verschenen renten sedert 1 Januari 1873, in te
houden, met voorbehoud van het recht tot al zulke
.vorderingen als later nog tegen hem zouden ingesteld
kunnen worden;
b met algemeene stemmen, de borgtochten van den
gewezen adjunct-boekhouder J. Matzinger, ad 2000,
en van de gewezen bedienden P. van Goozcn ad 500,
en A. J. Buijs ad /TOO, benevens de daarop loopende
renten sinds 1 Januari 1874, terug te geven.
Met betrekking tot den voormaligen boekhouder
kassier, den heer Middelburg, wordt de beraadslaging
drieledig gevoerdte wetena over het advies dei-
meerderheid van de commissie uit den raadom den
borgtocht ad f 5000 geheel in te houden; h over de
subsidiaire conclusieom van den borgtocht in te hou
den f 1313.75, en c over het al of niet geven van eer-
v 01 ontslag.
Dc heer-Snouck Jiurgronje geeft te kennen, dat hij
heeft behoord tot die leden der commissie van bestuur
over de bank van lecningdie meenden dat de artt. 13
en 10 der verordening geen aanleiding geven hetzij tot
geheele, hetzij tot gedeeltelijke inhouding van den borg
tocht zoodat hij zich niet vereenigen kan met het ge
voelen der meerderheid van de commissie uit den raad.
Zij die dit wél doen gronden zich op het woord k a s-
geld en de duidelijkheid van art. 13 der verordening.
Zijns inziens gaat die opvatting echter te ver. Het
moge waar zijndat de bewoordingen van het artikel
algemeen zijndoch hij gelooft dat men hier te doen
heeft met een geval waarvan de wetgever zich geen
denkbeeld heeft gemaaktom welke reden hij daarin
dan ook niet heeft voorzien. Er bestaan alleszins termen
om te vragen naar de bedoeling van den wetgever en
of een zoo strenge opvatting van het artikel wel strookt
met andere bepalingen in de verordening omtrent de
verantwoordelijkheid der ambtenaren. Zijns inziens is
dit niet het geval. Do verordening maakt verschil tus
schen kasgeld ceu bank waarde. Neemt men de
beteekenis van het woord kasgeld in ruimen zin op,
dan vervalt het motief voor het door den wetgever
gemankte onderscheid en wordt de boekhouder-kassier
verantwoordelijk gesteld voor iets waartegen hij niet
waken kon. Voor het geld in de kas was hij aanspra
kelijk, maar zoo lang het geld niet ontvangen en het
pand niet gelost was, moest het pand in de bank zijn;
bleek het later dat het niet in de bank wasdan was
er een tekort op de baukwaarde, maar niet in de kas.
Bovendien wijst spreker er op dat dc jaarwedde van
den boekhouder-kassier, in tegenstelling met die van
meest alle rekenplichtige ambtenaren op wie groote
verantwoordelijkheid rust, niet ruim was, alsmede dat
die ambtenaar zijne onder hem staande ambtenaren ook
niet zelf mocht kiezen, maar deze laatsten hem werden
toegevoegd. Hij acht op grond van een en ander art. 13
der verordening hier niet toepasselijk.
Everzeer gelooft hij dat de redeneering te ver gaat
van lien die den borgtocht met het oog op art. 10 der
verordening willen inhouden wegens het verzwijgen
van het tekort. Wel heeft de boekhouder-kassier
daardoor zeer verkeerd gehandeldmaar tusschen
dat verzuim en de oneerlijke handelin gen van Ges
quierre bestaat geen direct verband. De verschillen
in de boeken zijn niet door die oneerlijke handelin
gen van Gesquierre veroorzaakt, en alleen voor die
verschillenniet voor de gevolgen dier kwade prak
tijken, kan de boekhouder-kassier volgens spreker ver
antwoordelijk gesteld worden, zoodat hij stemmen zal
voor de subsidiaire conclusie tot liet inhouden eener som
van f 1313.75.
De heer Mathon achtgeheel in strijd met den vorigen
spreker, art. 13 der verordening hier wel van toepas
sing en als alléén geldende. Dat artikel is zóo duide
lijk en klaar, dat het onmogelijk zou zijn om daaraan,
zelfs met de meest mogelijke spitsvondigheideen anderen
uitleg te geven. Bij dat artikel wordt de boekhouder
kassier verantwoordelijk gesteld voor de kas, en dat
zelfde artikel bepaaltdat alle schaden in de kas door
hem gedragen zullen worden en hij aansprakelijk is
voor alle handelingen ten nadeele der bank door de
andere ambtenaren gepleegd. Dc wetgever van 1854
heeft slechts écu verantwoordelijk ambtenaar verlangd.
Art. 13 is dan ook, niettegenstaande de wijzigingen
die sedert in de verordening gebracht zijnonveranderd
gebleven.
Wat hetdenkbeeld omtrent kas betreft, spreker
meent dat tot de kas behoort elke gulden die uit den
zak van den belccner in de bank gebracht isen daar
voor is de boekhouder-kassier verantwoordelijk. Hij
acht dit zóo eenvoudig, dat liij van den aanvang al'
geen oogenblik getwijfeld heeft. De boekhouder-kassier
kende het artikel tijdens zijne aanstelling, hij heeft
zijne betrekking met die wetenschap aanvaard en ver
vuld, zonder tegen dat artikel cenig bezwaar in te
dienen. Uit de bij Gesquierre gevonden brief jes is ge
bleken dat de aan dc bank onttrokken som veel grooter
is dan het bedrag van den borgtocht van den boek
houder-kassier zoodat deze geheel behoort ingehouden
te worden. Do verschillen in de boeking hebben altijd
bestaan, ja hebben zelfs, hoe onbegrijpelijk dit zij, soms
minder bedragen, doch zijn later van lieverlede geklom
men tot 3400. De subsidiair voorgedragen korting-
op den borgtocht ten bedrage van 1313 heeft voor
spreker geen waardeals zijnde slechts het bedrag dei-
som, die de boekhouder-kassier in Februari 1873 ver
meende tekort te zijn. Hij zal dus stemmen voor het
voorstel der meerderheid van de commissie uit den raad."
De heer van Visvliet geeft te kennen, dat hij even
zeer voor het voorstel der raadscommissie stemmen zal.
De voorganger van den boekhouder-kassier had een
borgtocht van f 8000. De heer Middelburg is benoemd
op een lagere jaarwedde en toen is ook het bedrag- van
den borgtocht verminderd tot op f 5000. Alle rekenplich
tige rijks-ambtenaren betalen in den regel een-twaalfde
van dc hun toevertrouwde waarde als borgtocht. Hij
begrijpt dus niet waartoe de borgtocht van f 5000 diende
wanneerzooals de heer Lambrechtsen -beweerd heeft,
de verantwoordelijkheid van den boekhouder-kassier
alleen sloeg op de kas, want daarin was nooit meer
dan 3000.
Nadat de heer Snijders nog heeft verklaard niet te
begrijpen hoe de boekhouder-kassier verantwoordelijk
kan gesteld worden als er bij de opneming der kas
geen tekort gevonden is, wordt de beraadslaging ge
sloten en het voorstel om den borgtocht ad 5000
geheel in te houden in stemming gebracht en met 8
t-gen 7 stemmen verworpen. Voor stemden de heeren
Luteijn, van Visvliet, Mathon, Damme, Tak, van
Eekelen en de voorzitter.
Dientengevolge is nu aan-de orde het tweede punt
van het voorstelnamelijk om op den borgtocht van
den heer Middelburg 13i3.75 te verhalen.
De i eer Snijders meent, na de inlichtingen door den
heer Lambrechtsen gegeven, dat hiervan geen sprake
kan zijn. Die som wordt voorgesteld als gelijkstaande
met het op 11 Februari 1873 door den boekhouder-
kassier ondekte en aan de commissie medegedeelde
verschil. Die schade kan niet op dien ambtenaar wor
den verhaaldomdat het verschil voor de commissie
van bestuur duidelijk zou zijn geworden als die com
missie maar gezocht had. Spreker herinnert aau het
gezegde door een lid der financieeele commissie toen
hij nog pas lid van den raad was en hij bij de behandeling-
van de rekening der Lenbank eene opmerking maakte:
begeef u daarin nietwant uit die administratie is niet
wijs te worden; Het is hem dan ook.duidelijk gebleken
dat die administratie werkelijk zeer onduidelijk was.
De commissie heeft evenwel niets ter opheldering ge
daan. Zijns inziens behoort de raad in dezen dan ook
zeer voorzichtig te wezen en voor een punt, dat zelfs
voor een lid der commissie niet duidelijk is, geen
1300 door den boekhouder-kassier laten betalen. Neen,
naar zijne meening is niet de boekhouder-kassiermaai
de commissie van bestuur verantwoordelijkdeze is
echter niet geldelijk te treffenen nu zou de raad verre
gaand onbillijk zijn als hij de verantwoordelijkheid van
de commissie overbracht op den boekhouder-kassier, op
wiens eerlijkheid geen verdenking rusten dezen daar
voor betalen liet.
De voorzitter komt. op tegen het gezegde van den
heer Snijders, alsof de commissie uit den raad de straf,
die zij niet aan de commissie van bestuur over de leen
bank kan opleggenop een verdienstelijk ambtenaar
zou willen toepassen. Is er écn ambtenaar aan wiens
eerlijkheid geen twijfel bestaatdan is het zeker de
heer Middelburg; maar ook, is er éen ambtenaar die
zich aan verregaande achteloosheid heeft schuldig ge
maakt, dan is het evenzeer de heer Middelburg. Aileen
daardoor is der gemeente eene schade berokkenddie
op f 24,000 wordt getaxeerd. Had die ambtenaar zijn
plicht gedaan en het hem bekende verschil medegedeeld
en dit niet op de meest laakbare wyze verzwegen, dan
ware die groote schade ontgaan. De heer Middelburg
heeft door zijn laakbaar stilzwijgen en door zijn verbod
aan de andere ambtenaren, die ook met het verschil
bekend waren, om dit aan de commissie van bestuur
te openbaren, zich schuldig gemaakt aan een misdrijf
want zóo moet het genoemd wordenen weet
voor dat misdrijf slechts éene verontschuldiging op te
geven, namelijk: ik had te goed vertrouwen in mijne
ambtenaren. Maar nu acht spreker zich ook verplicht
mede te deelendat diezelfde heer Middelburg eenige
jaren geleden een ambtenaar betrapt heeft op een cri
mineel feit: het te veel rente in rekening brengen,
welke die ambtenaar in den zak stak, en ook dat feit
heeft hij voor de commissie verzwegen. Men moet dus
niet zeggendat de commissie uit den raad de schuld
op onschuldigen tracht te werpen want de heer Mid
delburg is de hoofdschuldige.
{Zie het vervolg in de courant.)
GEDRUKT BIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS TE MlODELUl'fll,.