BUITENLAND. f 150,000; voor laatste termijnen van nieuw gebouwd wordende kazernen, infirmerie» en stallen f 195,000 voor verbetering van het kazernement, stallen, hospi talen enz. 650,000. Tot vaststelling der beginselen waarnaar jaarlijks een afzonderlijke begrooting zal worden gemaakt van de uitgaven voor het vestingstelsel zal eerlang een ont werp worden ingediendalsmede een afzonderlijke be grooting zelve. Zoodra mogelijk hoopt de minister een wet in te dienen tot uitbreiding van de getalsterkte der militie. Inmiddels gaat men voort alle middelen te beproeven om het vrijwillig dienstnemen te bevorderen. Dat het aantal vrijwillige soldaten in plaats van toe- is afgeno men mag wel worden toegeschreven aan het groote getal dat van de korpsen hier te lande bij het leger in de overzeesche bezittingen is overgeplaatst. liet tijdvak der eerste oefening is thans op 12 maanden gesteld. De soldij voor de miliciens wordt verhoogd en gelijkgesteld met die van de vrijwillig dienende soldaten. Zoo ook worden de muziekkorpsen bij de infanterie weder ingevoerd. Ter voorziening in het gebrek van officieren wordt eene wijziging der wet regelende het onderwijs bij de militaire academiën, noodig geacht. Wat de opleiding tot officier van de onderofficieren betreft, deelt de minister mede, dat waarschijnlijk in het begin van het volgend jaar ruim 100 onderofficieren van het wapen der infanterie, 10 van dat der cavalerie en 12 van de artillerie geschikt zullen worden bevon den tot toelating tot het afleggen van het officiers examen. De maatregelenten vorigc-n jare omtrent de onder officieren genomenhebben tot dusver niet aan de verwachting beantwoord. De maatregel om bij de korpsen infanterie een zeker aantal jongelingen aan te nemen als aspirant-korporaal eu als aspirant-onder officier, belooft gunstige resultaten. Bij verscheidene korpsen hebben zich daartoe reeds jongelingen aange meld en op 1 Juli waren aanwezig 10 als «aspirant- korporaal en 21 als aspirant-onderofficier. Meerder bekendheid met deze nieuwe categorie van vrijwilligers doet de aanvrage tot plaatsing toenemen. De poging om lotclingen tot de nationale militie, die een zekere mate van onderwijs hebben genoten, door het aanbieden van voordeelen te bewegen zich in per soon van hun militiepliehten te kwijten, heeft aanvan kelijk een redelijken uitslag gehad. 234 Iotelingen hebben het voorgeschreven examen ondergaandaarvan zijn er 147 geslaagd. Dezen worden alle opgeleid tot korporaal en zoo mogelijk tot onderofficier. Men vleit zich, dat door het meer en meer bekend worden van den gunstigen toestand, waarin deze mili tairen bij de korpsen verkecrenallengskens een grooter aantal meer ontwikkelde militiedienstplichtigen in het leger zullen worden opgenomen. Het onderzoek van den toestand der kazernen is aan speciale commissiën opgedragen uit het oogpunt van licht, lucht en goed drinkwater en met aanneming van bet vaste beginsel, dat gehuwde militairen niet in de kazernen maar in afzonderlijke gebouwen, hetzij gren zende aan of in de nabijheid der kazerne, moeten wor den opgenomen. Tot verbetering der kazerneering in de garnizoenen 's GraveubageArnhem en Breda zijn reeds de noodige voorstellen gedaan. Aanvankelijk wordt daarvoor aan gevraagd f 248,500. Te Utrecht zullen op Damlust worden aangebouwd twee kazernen, met stallen voor de artillerie en het bataljon mineurs en sappcurs, magazijnen van klecding enz., waarvoor f 250,000 is uitgetrokken voor 1875. Gedeelten van het leger zullen weder in 1875 in kampen bij Milligen, bij Zeist en op de Wiesselsche heide vereenigd worden. De overige troepen zullen in de garnizoenen geoefend of bestemd worden om forten te bezetten en te verdedigen, niertoe zullen bij de korpsen infanterie van de divisie, welke het kamp hij Milligen zal betrekken, de milihens van al de lichtingen, die zich met groot verlof bevinden, onder de wapenen worden geroepen, iets dat ook bij de ove rige infanterie-korpsen zal plaats hebben met uitzonde ring van de oudste lichting. Bij de artillerie zullen de miliciens van de lichtingen 1872 en 1873 onder de wapenen opkomen, terwijl tot completeering van de escadrons cavalerie, die zullen kam peren eene lichting die zich met groot verlof bevindt, zal opkomen. Polderbestuur van Walcheren, Vergadering van lieden, 30 September. Waarnemend voorzitter de heer J. J. I. Spienger. Afwezig de heer Volkers met kennisgeving. Na de opening der vergadering deelt de voorzitter mede dat, zooals uit de courant gebleken is, de heer D. A. Dronkers als eerst voorgedragenc door den koning is benoemd tot voorzitter van het bestuur, doch deze benoeming nog niet is ingekomenzoodat hijspreker, liet voorzitterschap in deze vergadering zal waarnemen. Hij roept de toegevendheid der leden in voor het geval hij in een of ander opzicht mocht te kort schieten. Blijkens de presentielijst zijn 20 leden tegenwoordig. Achtereenvolgens worden gelezen de notulen van het verhandelde in de voorjaarsvergadering van 25 April en in de buitengewone vergaderingen van 15 Mei en 22 Augustus jl. Na de goedkeuring dier notulen wordt gelezen een adres van den heer J. II. Snijders en 72 anderen, allen landbouwers in Walcheren, inhoudende eene klacht over het onbiuikbaar woiden van vele slooten en wel putten tengevolge van het daarin meer en meer voor komende zoutwater, en verzoek om de oorzaken daarvan te onderzoeken en te beproeven zoo spoedig mogelijk in dien toestand verandering te brengen. [Bedoeld adres is in hoofdzaak medegedeeld in het nommer dezer courant van 29 September jl.j De voorzitter zegt dat het in het adres bedoelde feit niet is tegen te. spreken en het bezwaar zich zelfs een heel eind ver in den Hooglandschen hoek, in Schellach en verdere deelen van Walcheren voordoet. Evenmin als adressanten weet het dagelijksch bestuur echter de oorzaken van het verschijnsel aan te wijzen. Als zeker kan evenwel worden aangenomen, dat die niet in verande ring van het kanaalpeil moeten gezocht worden. Het dagelijksch bestuur heeft een tabel van de peilingen aan de sluizen doen opmaken. Daaruit blijkt onder anderen, dat de waterstand was als volgtbij de Oostersluizen op 1 Juli jl. aan de oostzijde 4 centimeter onder 0 en aan de westzijde 14 centimeter onder 0, en op 25 Septem ber jl. aan de oostzijde 0 onder 0 en aan de westzijde 20 centimeter onder 0; bij do Zuiderslnis op 1 Juli 7 centimeter en op 28 September 4 centimeter onder 0; bij de Westersluis op 1 Juli 15 centimeter en op 21 September 23 centimeter onder 0. Wellicht zou het verschijnsel uit den grond kunnen zijn ontstaan door zoutopslag bij den lagen waterstand eu daarop gevolgde groote droogte. Wil men nu het water laten zakkendit is een oogenblik werkmaar dan is het te vreezen dat liet bezwaar bij eventueele droogte nog erger zal wor den. In Hoogelande was eene sloot den eenen dag ge heel droog en den volgenden dag stond daarin een meter water, dat onmogelijk van Middelburg kan gekomen zijn. Het kwaad zit dus niet in de watergangen, maar in den grond. De heer J. de Visser wilde het water als proefneming doen aftappen; mocht er dan gebrek aan water ont staan, dan zal men van zelf wel voor beter water van elders ten behoeve van het vee moeten zorgen. De voorzitter merkt op, dat hem verzekerd is dat zoet water op zout water blijft drijven: is dit zoo, dan zal ook na de laatste regens de toestand wel reeds veel verbeterd zijn. De heer Schorer vraagt of reeds vroeger duidelijk gebleken is dat in het najaar, het water zout zijnde en afgestapt wordende, de toestand van het water bij lagen waterstand nog erger is geworden? Zoo noen, dan acht hij de proefnemingdoor den heer J. de Visser- verlangd, wenschelijk opdat het blijke waaraan men zich in het vervolg te houden hebbc. Het zou nu ongetwijfeld de beste tijd voor eene afstapping van het water zijn wegens de te verwachten najaarsregens. Hierop antwoordt de voorzitter, dat in 1868 err ook reeds vroeger hetzelfde als nu is gebeurd. Te Zoute- larrde werden onder anderen indertijd in den put eener weide eene soort garnaaltjes gevonden. Maar vóór 1868 waren onze sluizen niet bij machte het water tot zoodanige diepte af te tappen als nu mogelijk is. Hij kan ook niet zeggen of eene proef als nu bedoeld wordt na de nieuwe suatie genomen is. De heer Vis zegt, dat hij niet gaarne zijne stem aan het voorstel van den heer J. de Visser geven zou, waaraan naar hij gelooit hot denkbeeld ten grondslag ligtals de proef genomen wordt zal men eens een lesje geven. Verleden jaar is hem door wijlen den heer Fock bij gelijksoortige zaak opgemerkt, dat men het verstand* van* Salomo zou noodig hebben, om aan het verlangen van 2500 ingelanden tegemoet te komen zonder aan anderen reden tot klachten te geven. Hij acht dit juist. De thans voorgestelde proef is zijns inziens zeer gevaarlijk; zeven achtsten dor ingelanden hebben gebrek aan zoet water, dat met wagens en tonnen uit de watergangen moet worden gehaald. De zoogenaamde Keulensche watergang, bij de heul, moge zout water bevattendit is nog geen reden om anderen door aftap ping bloot te stellen aan het bezwaar van watergebrek. De waarschijnlijke aanleiding voor het verschijnsel is gelegen in het dolven der watergangen te dier plaatse waar zich zoute wellen voordoen. Indien het eens een droog najaar ware, zou aftapping ongetwijfeld zeer schadelijk zijn. De lieer J. de Visser persisteerde bij zijn voorstel tot aftapping, omdat het water thans niet deugt en hijals de beesten dat slechte water blijven drinken, dè nadeeligste gevolgen daarvan voor den veestapel ducht. De lieer Schorer beantwoordt den lieer Vis. Het door dien heer aangehaalde ge*,egde van wijlen den heer Fock had betrekking op eene gansch andere zaak, namelijk het peil, ten aanzien waarvan het zeker moei lijk is aan alle eischeu te voldoen: maar hier geldt het :t slechte en ziltige waterdat eerst goed was en thans slecht is geworden. De heer Vis heeft gezegd dat hij het delven der watergangen als de oorzaak beschouwt, maar daartegenover staat dat het adres^ ook oudertco- kend is door verschillende landbouwers, die in een geheel ander gedeelte van Walcheren, ver van don Domburgschen watergang, wonen en mede over het zilte en ondrinkbare water kiage.i. Hij acht het nemen der proef, r.u de tijd daartoe het meest geschikt is, zeer wenschelijk, en meent dat men zich niet redden kan met, hij zal niet zeggen de uitvlucht, maar met het motief: de proef zal wellicht ten nadeele van anderen zijn. Later deelde dezelfde spreker nog mede, dat een vijver op de buitenplaats van mejuffrouw Akkermans zout is geworden, terwijl daarentegen twee vijvers op zijne buitenplaats zoet zijn geblevenzonder dat de oorzaak daarvan bekend is. De heer Melis verklaarde zich voor eene proef door middel van aftapping als alleen het slechte water ver wijderd kan worden. Volgens den heer Loiuverse zit de oorzaak in den gronddie bij groote droogte een soort van zout opgeeit; het zoet water verdampt, maar het zout blijft en de boomen gaan dood. Hetzelfde verschijnsel openbaart zich bij dc zeekraal, die alleen groeit bij droogte en niet als de grond nat iswant dan is het water zoet. De heer Pouwer zoekt de oorzaak van dc schielijke opkomst van het water in de doorgraving van den 1 Domburgschen watergang en de Bekerksche sprink; ook laat de kanaaldijk zilt water door en bij de nieuwe zaagmolens heelt reeds een kleine overstrooming plaats gehad, tengevolge waarvan de arbeid tijdelijk gestaakt is moeten worden. De heer van Berlekom geeft te kennen dat hij niet kan medegaan met het verlangen der hoeren J. de Visser en Schorer, vooral uithoofde van het door laatstgenoemden aangevoerde argument dat, als het niet zeker is dat de proef kwaad doet men haar ook moet nemen. Hij acht dit zeer gevaarlijk. Neemt men als oorzaak aan den ziltigen opslag van den grond we gens droogte, dan zou het gevolg eoner aftapping een nieuwe zoutlaag zijn. Wellicht ware door deskundigen, hijvoorbeeld een geoloog, door middel van grondborin gen een onderzoek in te stellen. Dit laatste acht (Ie heer Louwerse niet noodig. Hij is het eens met de hoeren J. de Visser en Schorer. Wordt het zout wat weggenomen en valt er regen, dan zal het water zich wel dadelijk weder herstellen. De heer Vis zegt dat hij geen 'bezwaar tegen aftap ping zou hebben indien het mogelijk ware het zout water weg te nemen zonder schade voor het zoet water, maar dat kan niet, want met het zout water gaat ook het zoet water mede. In strijd met het gevoelen van den heer Schorer is hij het eens met het denkbeeld van den heer van Berlekom. De in het adres geuite klacht geldt slechts een lokaal belang; zout water is slechts uitzondering en komt alleen daar voor waar gedolven is. De voorzitter merkt op, dat ongetwijfeld bij aftap ping van het zoute water ook zoet water verloren gaat, doch als het regent herstelt zich dit laatste. De heer J. de Visser zegt nog, dat tusschen Mid delburg cu Meliskerke hoegenaamd geen zoet water te vinden is. De heer de Nood zou het gevoelen van alle ingelan den omtrent deze zaak willen kennen en de meerder heid van hen laten beslissen over het al of niet wen- schelijke eener aftapping. Persoonlijkis hij evenwel niet tegen de proef, ook al is het onmogelijk het zout weg te nemen en overal zoet water te brengen. De heer Loeft' verklaart zieli vóór aftapping, mits die niet tot het uiterste gedreven worde. Nadat de beraadslaging gesloten wasbracht de voor zitter het eerst in stemming het voorstel om bij drie sluizen (bij de Zuidcrsluis is men reeds met aflating bezig geweest) lie!: zout water af te tappen. Het wordt met 13 tegen 7 stemmen aangenomen. Tegen stemden de liceren llooze, van Berlekom, Vis, Lambrechtsen van Ritthem, de voorzitter, Liebert en Becius. Daarna kwam in stemming het voorstel des voorzit ters om het waterpeil tot een maximum van 30 centi meter onder 0 af te laten loopen, zijnde een verschil van 10 en 7 centimeter met liet tegenwoordige peil. Dit wordt, aangenomen met 15 tegen 4 stemmen. Tegen stemden de heeren lloozeVis, Lambrechtsen en de voorzitterterwijl de heer Koenenmeenende dat dit verschil te gering is om daarvan haat te verwach ten, zich buiten stemming liicld. {Wordt vsrvotgd.) Kamer van koophandel en fabrieken te Vlissingen. In de Maandag jl. gehouden openbare zitting werd o. a. besloten een adres te richten aan den minister van marine, met verzoek dat aan de schepen die te Vlissingen binnenvallen om aldaar te lichtenmet bestemming naar eene Nedcrlandsche haven, bij bet vertrek buitenom slechts- het halve loodsgeld in rekening gebracht moge worden, evenals zulks geschiedt met schepen die onder gelijke omstaftdigheden te Brouwershaven biunenkomen en van daar vertrekken. Voorts besloot de kamer den gemeenteraad van Vlis singen in gunstige overweging aan te bevelen: 1° het verzoek van eenigc schippers om vrijstelling of vermindering van het stadshavengeldwanneer schepen in liet dok komen, nadat de verbinding met het verbreed kanaal voltooid zal zijn 2° hot voorstel der maatschappij tot exploitatie van gronden 0111 voor rekening der gemeente zeker gedeelte terrein te bestraten, te rioleeren en te verlichten, voor zoover namelijk de financieele toestand der gemeente deze medewerking zal toelaten. De kamer grondde hare instemming met bedoeld voorstel voornamelijk op de overweging dat het voor de vestiging van kooplieden en handelsinrichtingen als volstrekt noodzakelijk beschouwd moet worden, daartoe geschikte gelegenheid in het leven te roepen, zoodat iedere poging in die richting zooveel mogelijk ouder- steund behoort te worden. Algemeen Overzicht. In ons nommer van eergisteren maakten wij melding van de warme ontvangst den heer Thiers o. a. te Vizille te beurt gevallen, alwaar dc maire „een har telijk welkom bracht aan don bekwamen man, die door de leening van vijf milliarden de bevrijding van den Franschen bodem heelt verhaast, aan den grooten bur ger die alles heeft aangewend om de republiek te vestigende eenige regeeringsvormwaarvoor de meer derheid der natie zich heeft verklaard". Zulk een taai isvolgens de officialise Fransche organenniet geoor loofd in den mond van een mairedie niets anders schijnt te mogen zeggen dan wat de regeering goed vindt. In den ministerraad moet daarom zijn besloten hem zijn ontslag te geven. Men ziet, dat de gewoon ten van bet keizerrijk getrouw worden toegepast eu

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 2