MIDDELBURGSCHE COURANT. r 206. laandag 1874. 31 Augustus. Dit blad verschijnt dagelijks met. uitzondering van den Zondag, den 2« Faasch- en I'inksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/in.franco is f 3.50. Middelburg 29 Augustus. DE TOEKOMST. Wij achten de gelegenheid al zeer ongeschikt om bij de officieele geboorte van het tweede ministerieHeems kerk eene plechtige openingsrede te houden. Men heeft het ministerie van verre zien aankomen, men heeft maanden lang aanleiding gehad om er over te spreken, en indien uit hetgeen gedurende dien tijd gebeurd of liever niet gebeurd is éene gevolgtrekking te maken valt, het is deze dat het Nederlandsche volk eene waarlijk algemeene manifestatie heeft gehouden van onverschilligheid zoowel voor het lot van het ministerie dat heenging, als voor de figuren der bewindslieden die in aantocht waren. Het maakt daarom op ons een cenigszins zonderlingen indruk wanneer men, nu de Staats-courant eenmaal de namen vermeld heeft van hen die ons in den eersten tijd zullen regeerenzich plotseling met een gewichtig gezicht nederzet en aan het ministerie, alsof het uit de lucht komt vallen, vraagt: Wie zijt gij? Waar komt gij van daan? En waar wilt gij naar toe? Wij hebben van den aanvang der crisis als onze overtuiging uitgesproken dat de politieke toestand van Nederland een zeer bedroevende was, dat de liberale partij na eene reeks van mislukte proefnemingen voor het oogcnblik als onmachtig beschouwd moest worden om iets tot stand te brengen van al betgeen Nederland zoo dringend noodig heeft, terwijl bij haar tegenstan ders, door onderlinge verdeeldheid, diezelfde machte loosheid in nog hoogeren graad zich vertoonde. Die opvatting blijven wij op den voorgrond stellen en wij voelen daarom de kracht niet om, nu een nieuw bewind is opgetredenop eens alsof wij ons in den besten en meest normalen toestand ter wereld bevonden, de ministers een voor een onder handen te nemen en te onderzoeken of zij in staat zullen zijn tot dc her vormingen in ons rechts-krijgs- en financiewezenmet het onderwijs en het kiesstelsel nog op den koop toe, op welke de liberale ministeriën sedert zes jaren on veranderlijk schipbreuk hebben geleden. Wat wij verlangden was daarom noch kamer-ontbin ding noch verandering van ministerie, omdat wij van zulke op zich zelf staande middelenop goed geluk aange wend, geen verbetering konden wachten van nadeelen die, ongelukkig genoeg, in de geheele verlaging van onzen politieken standaard hun oorsprong vonden. Wij hoopten, zonder ons overdreven illusiën te maken ten aanzien van de spoedige vervulling dier hoop, dat de liberale partij, aan het bewind blijvende, door zich in zelfkennis en geduld te oefenen, langzamerhand tot hoog er veerkracht zou kunnen terugkceren. Inmiddels konden, met het belang van het land voor oogen, eenige kleine schreden op den weg van vooruitgang gezet worden en liep mendaar de liberale partij zelve aan het roer bleef, geen gevaar aan de hoofdbeginselen van het liberalisme eenig nadeel te zien toebrengen. Dat wijalthans wat de verandering van ministerie betreft, niet zoo geheel ongelijk gehad hebben, blijkt nu er een conservatief kabinet optreedt, dat twee leden van het vorig bewind (niet de minst belangrijke, daar de hervorming van militie, schutterij en zeewezen in bunne handen berust) in zich opneemt, en dat zóo weinig het karakter van eene „tegenovergestelde rich ting" draagt, dat men het beurtelings als „zeer gema tigd" conservatief, of als „verbleekt" liberaal hoort kenmerken. Wij hebben dus andere namen, met weinig kans op verandering in de daden gekregen. Onbekende perso nen zijn de nieuwe ministers niet. De grooto bekwaam heden van den heer Heemskerk worden even algemeen erkend als de eigenaardige gebreken in zijn karakter, die hem tot dusverre als staatsman eene meer afwis selende dan vruchten dragende loopbaan hebben doen afleggen. De heer van der Does de Willebois, minis ter van buitenlandsche zakenhet katholiek element in het bewind vertegenwoordigendbezit de goede eigenschap dat hij zich in zijne betrekking van com missaris des konings in de provincie Limburg als een tegenstander der ultramontanen heeft doen kennen. In zijn vroegere loopbaan bij de rechterlijke macht, als advocaat-generaal bij het hof in Gelderland, was hij zeer gezien. Van den heer van der Hcimden minis ter van financiënvernemen wij uit de Ilaagsche bla den dat hij zich als lid van den gemeenteraad der residentie heeft doen kennen als een standvastig, bijna een stijfhoofdig manbeslist voorstander der neutrale school en van groote ondervinding in administratieve aangelegenheden. Hoe hij het, ten opzichte van het onderwijs, vinden zal met zijn collega van justitie, den heer van Lijnden van Sandenburg moet de tijd leeren. Deze laatste is bekend genoeg. Hij is met den aan voerder de eenige vertegenwoordiger van het eerste ministerie-Heemskerk, waarin hij eenige maanden lang de in het leven teruggeroepen portefeuille van her vormden eeredienst voerde. Naar de anti-revolutionairen overhellende, zijne afkcerigheid van de neutrale school niet verbergend en in den laatstcn tijd dc felste tegen stander van den minister van koloniën, is hij de man die ons in het nieuwe kabinet de meeste ongerustheid inboezemt. Van den heer van Goltstein eindelijk kan zeker gezegd worden wat onze Hangsche correspondent over hem schreef, dat hij den ambtenaren aan het minis terie van koloniën „hun licht niet zal betimmeren." Dat men voor deze gewichtige portefeuille geen meer aangewezen persoon heeft kunnen vinden dan dezen dilettant in de koloniale politiek moeten wij betreuren. De portefeuilles van oorlog en marine eindelijk blijven aan bekende handen toevertrouwd. Mischien zal de heer Kipdie vroeger zeeofficier ea in zijne betrekking van inspecteur over het Indische loodswezen met het Indische zeewezen van nabij bekend is, in sommige opzichten kun nen aanvullen wat den heer van Goltstein aan kolo niale ervaring ontbreekt. Dat deze twee officieren zich hebben laten overhalen om in het veranderd gezelschap aan de groene tafel te blijven zittenmaken wij hun te minder tot een verwijt naarmate wij meer overtuigd zijn dat het nieuwe ministerie misschien niet voorne mens, maar zeker buiten machte zal zijn om zich in tegenovergestelde richting dan die zijner voorgangers te bewegen. Wij zien dus de toekomst niet te gemoet met opge wektheid of vertrouwen, want wij hebben gezegd dat wij onzen toestand bedroevend achten. Vooral in den eersten tijd zal er wel op wetgevend gebied niets nieuws of belangrijks voorvallen. Zoodra de tweede kamer bijeenkomt ligt de staatsbegrooting aan de beurt, wier behandeling bijna niet anders dan oppervlakkig en on beduidend zal kunnen zijn. Vervolgens zal er wel eeni ge tijd van voorbereiding moeten voorbijgaan alvo rens de ministers zich aan de eene of andere groote re organisatie durven wagen en inmiddels zal het tijdstip der verkiezingen voor de helft der leden van de tweede kamer in het volgende jaar voor de deur staan. Met het oog op deze verkiezingen is het ministerie in zekeren zin machteloos en dc oppositie zou het niet minder zijn. Daarom hopen wij dat de liberale leden der staten-gene- raal de begrootingsdicussiën niet zullen aangrijpen als eene gelegenheid om het ministerie aan te vallen of te verzwakken. Aan de liberale partij past, na haar treu rig figuur van de laatste jaren bescheidenheid, die geen prijsgeven van beginselen behoort te wordenen terug houding, welke geen onverschilligheid mag zijn. Nu er eenmaal een ander ministerie gekomen ismoet de aftocht der liberalen goedgemeend en loyaal zijnzonder bedoeling om zoodra de kans schoon is weer in de pas ontruimde vesting te dringen. .iaïNiet met vertrouwen zien wij het ministerie optreden, v.,4ar ook niet met vrees. Wil de heer Heemskerk met zijn ambtgenooten in bepaald conservatieve richting regeeren, dan zal hij even machteloos blijken als zijne voorgangers. Is zijn bewind „verbleekt" liberaal, dan zal hij zeker niet veel meer kunnen uitrichten dan dezen. Zijn optreden laat ons dus onverschillig, even als het de geheele natie gelaten beeft. Onze verwach tingen zijn bitter weinig. Alles wat nog tot stand ge bracht kan worden zal ons meêvalleh. Men vroeg eens aan den abt Sieyès, een van de weinigen wien het gelukt was vóór 1789 een groot man te wezen en tot na 1830 het te blijven, wat hij gedurende het schrikbewind gedaan had. „Ik heb ge leefd" was zijn antwoord. Werkelijk was dat in die dagen al kunst genoeg en men moest zich niet alleen op den achtergrond houden, maar nog zorgvuldig op al zijn bewegingen passen om het zoo ver te brengen. Ofschoon er bij ons te lande gelukkig van geen schrik bewind sprake is, gelooven wij dat ook het tweede ministerie-Heemskerk tevreden mag zijn als het er ge durende eenigen tijd in slaagt te „leven". Leven be- teekent voor de regeering van een land met zorg de zaken te administrateerenvoorkomende moeilijkheden of quaestiën van oogenblikkelijk belang op te lossen en met onze machtige naburen in goede verstandhou ding te blijven. Als het ministerie daarin slaagt, dan zijn wij bereid het te prijzen. Al het nuttige en bruik bare wat liet daarenboven nog verrichten kan beschou wen wij als een buitenkansje. Door de nieuwe ministers werd gisteren middag weder een ministerraad gehouden. Gedeputeerde staten van Zeeland hebben bij besluit van 21 dezer vernietigd de besluiten van de vergadering van ingelanden van den polder Clinge, gehouden den 3cn Juni jl. In die vergadering werd door den voor zitter te kennen gegeven dat hij, naar aanleiding van het besluit der vergadering yan 10 November 1873, de eigenaren van acht hectaren kadastraal en daar boven heeft opgeroepen en dus geen gevolg heeft ge geven aan het besluit van gedeputeerde staten van 27 December 1873 n° 7. Een voorstel tot schorsing der vergadering en tot bijeenroeping der eigenaren van zes hectaren en daar boven, werd met meerderheid van stemmen verworpen; vervolgens werden door de vergadering verschillende besluiten genomen. Overwegende dat. het aantal hectaren voor de stem bevoegdheid, met inachtneming van art. 42 van het algemeen regleAent voor de polders of waterschappen, naar behooreu was vastgesteldde dijkgraaf volgens art. 58 j° art. 41 van dat reglement verplicht was al de stembevoegden, naar den maatstaf van het getal hectaren, aldus door gedeputeerde staten bepaald, ter vergadering-op te roepen; en zijn verzuim in dit opzicht niet kon worden gedekt door een besluit van de ver gadering van ingelandenomdat deze de bevoegdheid mist, aangaande het stemrecht en de samenstelling barer vergadering iets te verordenendat zoowel uit het bericht van het polderbestuur van den 27en Juli jongstleden, als uit de stukken overgelegd bij zijn brief van 13 dezer, aan gedeputeerde staten voldoende wordt bevestigd, dat niet al de ingelanden, die, volgens het hiervorengemelde besluit van gedeputeerde staten, stembevoegd zijn, tot de vergadering van 3 Juni jl., zijn opgeroepen; dat de vergadering van ingelanden op den 3fn Juni jl. derhalve niet naar behooren en over eenkomstig de voorschriften was samengesteld, en hare besluiten mitsdien niet mogen geacht worden geldig te zijn, hebben gedeputeerde staten besloten: 1° te ver nietigen de besluiten genomen ter vergadering van ingelanden van den. polder Clinge, op den 3cn Juni 1874; 2" te bepalen, dat door den dijkgraaf, of die hem, volgens art. 51 van het algemeen reglementvervangtzoodra mogelijk zal worden belegd, eene vergadering van in gelanden, waartoe al de stembevoegden worden opge roepen, ter behandeling der zaken, welke in de voor schreven vergadering van 3 Juni aan de orde waren en waaromtrent alsnu op nieuw eene beslissing moet worden genomente wetenhet vaststellen der begroo ting van inkomsten en uitgaven; het onderzoeken en vaststellen der rekening en verantwoordinghet benoe men van eenen dijkgraaf, en wat verder in genoemde vergadering is afgedaan en tot hare bevoegdheid be hoort.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1874 | | pagina 1